Ford
In het vorige nummer van Historisch Nieuwsblad (2002/1) staat, onder het kopje ‘Ford’, een artikel van Bas Broekhuizen over o.a. het auto-ongeluk dat prins Bernhard voor de oorlog heeft gehad. Broekhuizen dateert dat in 1936. Volgens mij is dit gebeurd terwijl prinses Juliana zwanger was van Beatrix. Aangezien deze op 31 januari 1938 geboren is, moet, als mijn herinnering juist is, het ongeluk hetzij in 1937 (waarschijnlijk eind 1937) hetzij in januari 1938 hebben plaatsgevonden.
De auto die Bernhard, naar ik meen, total loss reed, was geen Ford, maar een Maybach. Bernhard reed niet alleen, maar met een jachtopziener, die, geloof ik, Van der Spek heette. Die schijnt ernstiger gewond geraakt te zijn dan Bernhard zelf, maar over hoe het hem verder vergaan is, hoor je nooit iets. Misschien iets voor Historisch Nieuwsblad om uit te vinden.
J.L. Heldring, Leidschendam
Naschrift Bas Broekhuizen
Het ongeluk van prins Bernhard vond niet plaats in 1936, maar op 29 november 1937.
Het model was volgens Frans Vrijaldenhoven, auteur van De automobielen van Prins Bernhard: Neerlands’ automobilist nr. 1 (Bleskensgraaf, 1997), wel degelijk een Ford Cabriolet, bouwjaar 1937 (om begrijpelijke redenen had ik ook dat jaartal in mijn artikel verkeerd). De prins bezat ook een Maybach. Die auto hadden hij en Juliana als huwelijksgeschenk gekregen van Koningin Wilhelmina.
Excuses Beatrix?
Op 24 januari werd ik uit bed gebeld door Bas de Jong van Historisch Nieuwsblad met de mededeling dat Beatrix in Israel (maart 1995) helemaal niet haar excuses had aangeboden voor de nalatigheid van ‘het Nederlandse volk’ ten aanzien van zijn joodse landgenoten, zoals ik in Trouw van 5 januari had geschreven. Enigermate wakker geworden heb ik hem nog dezelfde dag een e-mail gestuurd met het verzoek mij haar toespraak toe te sturen. Hij beloofde dat maar stuurde een toespraak van Beatrix van 5 mei 1995.
Per kerende e-mail heb ik hem, op 25 januari, daarvoor bedankt, maar gezegd dat het om die speech in Israel ging. Uit de vele zowel wel als niet geplaatste reacties op mijn verhaal in Trouw, zo schreef ik hem, blijkt dat er in die toespraak toch ‘iets moet hebben gestaan van “Nederlanders of Nederland niet genoeg gedaan” om joodse landgenoten te helpen/redden met daaraan gekoppeld een spijtbetuiging daarover. Als er iets in staat “to this effect” dan is wellicht het woord excuus niet gebruikt maar dan is dat een woordenspel.’
Vervolgens heb ik onmiddellijk de redactie van Trouw op de hoogte gesteld van mijn eventuele vergissing en gevraagd mij de tekst van die Israelische toespraak toe te sturen. De essentie daarvan kreeg ik en daaruit bleek dat ik het met mijn veronderstelling aan Bas de Jong bij het rechte eind had gehad: geen direct excuus maar wel het verwijt van nalatigheid.
Desalniettemin had ik mij vergist en in een ingezonden stuk aan Trouw ben ik daar ruiterlijk voor uitgekomen. Dat stuk heb ik op 2 februari gee-maild, niet alleen aan Trouw maar ook aan Bas de Jong. Hierin schreef ik: ‘Na Nederlanders geprezen te hebben die joodse landgenoten hebben geholpen, zei zij volgens NRC Handelsblad van 29 maart 1995: “Maar wij weten ook dat dit uitzonderingen waren en het Nederlandse volk de ondergang van zijn joodse medeburgers niet heeft kunnen verhinderen.” Dit is exact de mythe die neo-historici hebben gecreeerd, te vangen in de sleutelwoorden: “passieve toeschouwers”, “slechts een handjevol helpers”, “nergens in Europa zo’n groot percentage omgekomen als in Nederland”,’ en ik sloot het stukje af met de mededeling dat ik slechts het woord ‘excuses’ terugnam: Beatrix moet niet haar (niet geuite) excuses maar haar verklaring terugnemen. Want ik blijf erbij dat zij in haar toespraak ‘het Nederlandse volk’ onrecht heeft aangedaan.
Wat ik van Bas de Jong niet begrijp is, dat hij in zijn artikel ‘Relletje over vermeende excuses Beatrix aan Israel’ in Historisch Nieuwsblad (2002/1) alsnog naar die 5-mei toespraak verwijst, die volgens hem ‘de vermeende excuses wel begrijpelijk’ maken, hoewel hij kennelijk, in tegenstelling tot mij, wel wist wat Beatrix in Israel had gezegd – wat hem toch tot een nog groter begrip voor die vergissing had moeten brengen. En het verbaast mij ook dat hij als enige reactie mijn slaperige antwoord op zijn eerste telefoontje citeert, terwijl hij toch dezelfde dag per e-mail een uitgebreidere had ontvangen.
Volgens Bas de Jong zou historicus Isaac Lipschits vinden dat mijn ‘berekening dat tussen de 1,8 en 3,4 miljoen Nederlanders joden een helpende hand hebben toegestoken’ niet klopt. Daar zou Lipschits volstrekt gelijk in hebben, als ik dat inderdaad had beweerd. Als De Jong en/of Lipschits mijn boek goed hadden gelezen, hadden ze beter kunnen weten. Dat getal slaat namelijk op het aantal Nederlanders ‘die in positieve zin van iets tot heel veel hebben gedaan in 1940-1945’, zoals ik in mijn boek schrijf. Het aantal mensen, op een of andere wijze betrokken bij hulp aan joodse landgenoten, heb ik berekend op 330.000 tot 450.000. Het NIOD komt via een andere berekening op 400.000 (voor details hierover zie mijn stukje in NRC Handelsblad van 25 januari).
Niemand heeft tot nog toe ook maar een woord weerlegd van de 35 pagina’s die ik in mijn boek over ‘de niet-joodse Nederlanders en hun joodse landgenoten’ heb geschreven – ook Johannes Houwink ten Cate niet in zijn recensie in Historisch Nieuwsblad (2001/9&10). Bas de Jong wekt de indruk dat ik daarover gepikeerd zou zijn. In het geheel niet. Ik vind het voornamelijk fascinerend dat de Tweede-Oorlog-specialisten aan die onmodieuze kijk op dat hele gebeuren volstrekt voorbijgaan. Wat kan ik anders dan concluderen dat ze kennelijk geen weerlegging kunnen vinden?
Dick Verkijk, Sandy (Verenigde Staten)
Dit artikel is exclusief voor abonnees