De redactie nodigt u uit om uw mening te geven over artikelen die in het Historisch Nieuwsblad zijn verschenen. Zij behoudt zich het recht voor brieven in te korten. U kunt uw reactie sturen naar Postbus 260, 1110 AG Diemen, of naar redactiehn@veenmagazines.nl
Willem II
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Het kleurrijke leven van koning Willem II levert vele verrassingen op. In Historisch Nieuwsblad 2005/7 schrijft Jeroen van Zanten dat twee oud-officieren Boers en Bouwens van der Boyen de Prins van Oranje in 1819 chanteerden wegens zijn voorliefde voor jonge heren en het kaartspel.
Dit was nieuw voor mij. Maar is het correct? Bekend is dat de beide heren de prins inderdaad belaagden, maar het ging daarbij om een heel andere kwestie. Het betrof een samenzwering tegen de Franse koning Lodewijk XVIII, waarbij de kroonprins diens troon beoogde over te nemen en daaraan vervolgens de Zuidelijke Nederlanden wilde toevoegen, met achterlating van de Noordelijke Nederlanden aan zijn vader. A.A. Boers en P.M.M. Bouwens van der Boyen traden op als tussenpersonen tussen de prins en de samenzweerders. Het plan werd echter verijdeld. Daarop werden de beide heren naar de koloniën weggewerkt, waar laatstgenoemde op Java nog voor veel opspraak zou zorgen.
Wel is er sprake van liefde voor het eigen geslacht in de publicatie Holland. Its Institutions; its Press, Kings and Prisons, die E. Meeter het licht deed zien in 1857. Het handelt hier om de genegenheid van Willem II voor Peter Jansen, die de vorst liefhad ‘better than the finest woman in his kingdom‘. Het boek van Meeter is niet onomstreden, maar niet ontkend kan worden dat zijn mededelingen vaak een kern van waarheid bevatten.
W.R. Hugenholtz, Heemstede
Referendum
In de rubriek ‘Het Hoge Woord’ in Historisch Nieuwsblad 2005/7 spuwt Anton van Hooff zijn gal over de uitkomst van het referendum van afgelopen juni over het Europees grondwettelijk verdrag. De Nederlanders zouden volgens Van Hooff de Europese integratie hebben ‘gesaboteerd’, sterker nog: ‘De Nederlandse natie zat er volkomen naast.’ Enige (historische) onderbouwing van deze mening had ik wel verwacht, maar die blijft vooralsnog uit.
Van Hooff is blijkbaar drie maanden na het gewraakte referendum nog zo kwaad dat geen historische vergelijking te groots is om die vermaledijde Nederlandse ‘nee-stemmers’ hun plaats te wijzen. De Duitse instemming met Adolf Hitler in 1933 wordt van stal gehaald om aan te tonen dat de Nederlanders op 1 juni jongstleden toch ongelijk hadden. Hiermee plaatst Van Hooff zich impliciet in het ‘goede kamp’ van de geschiedenis.
De vergelijking tussen het verwerpen van een grondwettelijk verdrag en de instemming met de politicus die miljoenen mensen naar de concentratiekampen liet afvoeren, is blijkbaar nog niet overtuigend genoeg. De lezer wordt namelijk vervolgens ‘getrakteerd’ op een uitvoerige omschrijving van een Atheens plebisciet in oorlogstijd, dat had kunnen leiden tot een massamoord op de bevolking van Mytilene. Hiermee wordt de vergelijking tussen 1 juni 2005 en 1933 toch niet zo willekeurig als Van Hooff ons wil doen geloven.
Als classicus had Van Hooff in een theoretische kritiek op de democratie kunnen volstaan met een verwijzing naar Plato, maar in plaats daarvan kiest hij voor de expliciete vergelijking tussen het instemmen met massamoord en het afwijzen van een grondwettelijk verdrag. Het getuigt niet alleen van smakeloosheid, maar ook van een gebrek aan relativeringsvermogen, waarover een universitair hoofddocent geschiedenis toch zou moeten beschikken.
Ruud Bruijns, Rotterdam