Home Bommeljé

Bommeljé

  • Gepubliceerd op: 17 november 2000
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Bastiaan Bommeljé

De historici van de volgende generatie zijn te benijden. Zij mogen straks de geschiedkundige analyse van het huidige tijdsgewricht schrijven. Dat wij in een interessante periode van de vaderlandse geschiedenis leven, valt moeilijk te geloven voor onszelf, maar toch zullen de geschiedschrijvers van morgen hun handen vol hebben. En dan bedoel ik niet met de incidenten die wij nu onmiddellijk weer vergeten (de kwestie Peper, de kwestie Pronk), noch met de intrigerende debilisering van het openbare leven (Big Brother, De Bus), noch met de erosie van de burgerlijke maatschappij (de onthechting van het onderwijs, de neergang van kranten en culturele tijdschriften). Neen, ik doel op het amalgaam van dat alles tezamen. Juist de vervlechting van deze zaken is voer voor historici.

        Misschien zullen zij onze tijd wel beschouwen als ‘post-revolutionair’. Zoiets als het ‘Despotisme van de vrijheid’ dat intrad na de Franse Revolutie. Dus een tijdperk waarin de idealen alweer zijn verraden of vergeten, waarin de goedbedoelende bevrijders terzijde zijn geschoven, en waarin de parvenu’s de touwtjes in handen hebben genomen. Omdat onze revolutie geen bestorming van de Bastille behelsde, maar broodjes-smeren in het Maagdenhuis, wordt de soep niet zo heet gegeten als onder Robespierre, doch de gelijkenis in geestelijk klimaat tussen 1800 en 2000 zal geen toekomstig historicus kunnen ontgaan.
        Ter illustratie: dertig jaar geleden bezetten Amsterdamse studenten het Maagdenhuis ter bevrijding van de universiteit, en thans komen de bestuurders van dezelfde universiteit voort uit die generatie. Zij willen nog steeds van alles, maar niet noodzakelijkerwijs hetzelfde als toen. Zo togen de Amsterdamse bestuurders onlangs en masse naar het zonnige Athene om aldaar de opening van het Nederlands Instituut luister bij te zetten. Zij gingen niet liften (zoals in 1968), neen, zij togen per business-class en boekten hun suites in het duurste vijf- sterrenhotel van de Griekse hoofdstad, Grande Bretagne. In dat onderkomen loopt men lieden als Za Za Gabor en de koning van Brunei tegen het lijf, die ook niet op een stuiver hoeven te kijken. Ik heb mij laten vertellen dat de bestuurders hebben genoten van het tripje. Dat gold ook voor de delegatie van de Universiteit van Groningen, die naar Athene ging met een budget stedentrip-arrangement.
        Is dat nu erg? Neen, het is niet erg, het toont slechts aan dat Bram Peper-gedrag geen kwaal is van alleen de oud-burgemeester van Rotterdam, maar symptomatisch voor een generatie die aan de macht kwam na de vaderlandse ‘revolutie’ van de jaren zestig. Tot de symptomen behoort ook het geschipper van de bestuurders der Leidse universiteit, die enige tijd geleden onder druk van de media bezwoeren dat de leerstoel Oude Geschiedenis behouden zou blijven, doch nadien die belofte niet zijn nagekomen. In hetzelfde ziektebeeld past ook het decreet van de Utrechtse bestuurders dat er geld moet komen voor de verbetering van ‘het beeld van de universiteit in de media’. Bram Peper-gedrag, wil ik zeggen, is een fascinerend verschijnsel dat noopt tot nadere geschiedkundige studie. En misschien ook tot onderzoek naar het declaratiegedrag van universiteitsbesturen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.