Omdat Duitsland in de crisis van 1914 Oostenrijk-Hongarije een ‘blanco cheque’ gaf – door toe te zeggen dat een interventie van Rusland op een reactie van Duitsland kon rekenen – is het gebruikelijk om de schuld – of het grootste deel – voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bij Duitsland te leggen.
Herfried Münkler brengt een even provocatief als interessant tegenargument naar voren: volgens hem was de onvoorwaardelijke Duitse steun juist een poging om het conflict beperkt te houden en escalatie te vermijden. Alleen met voldoende zelfvertrouwen zou Oostenrijk krachtig kunnen optreden tegen Servië. Helaas verprutste Oostenrijk het momentum en liet Servië en zijn bondgenoten te veel tijd om zich te herstellen. Rusland gaf op zijn beurt Servië een blanco cheque, en dat was het begin van Europa’s hellevaart.
Afgezien van de ongelukkige Juli-crisis, waarin het conflict escaleerde, zijn er volgens historici ook structurele argumenten om Duitsland de schuld te geven. Fritz Fischer legde in zijn magnum opus Griff nach der Weltmacht uit 1961 een causaal verband tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog: in beide gevallen waren de Duitse elites schuldig. De Duitse elites provoceerden willens en wetens een oorlog om zo een Weltmacht te worden.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Volgens Münkler stond het schuldgevoel over de misdaden van het Derde Rijk echter lange tijd een serieuze analyse van de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog in de weg. Dit is overigens niet nieuw; historici hebben inmiddels aangetoond dat er geen empirisch bewijs is voor Fischers veronderstellingen.
Anders dan gebruikelijk neemt Münkler de Duitse obsessie met de Einkreisung – de omsingeling van Duitsland door vijandige grootmachten – wél serieus. Als opkomend land in het midden van Europa was Duitsland inderdaad omsingeld door machtige landen. Met name Frankrijk en Rusland waren verenigd in een militair bondgenootschap, en hadden in 1907 zelfs kans gezien om Groot-Brittannië aan zich te verplichten.
Münkler verwijt de andere grootmachten dat ze willens en wetens Duitsland probeerden te isoleren. Maar Duitsland zelf was ook niet in staat om samenwerking met Frankrijk en Groot-Brittannië te zoeken. Niemand – ook Duitsland niet – was bereid om over de eigen schaduw heen te springen. In deze zin zijn allen schuldig aan de oorlog.
Onder het motto ‘nu of nooit’ namen alle landen in de Juli-crisis grote risico’s. Of, zoals Münkler het formuleert: ‘De Fransen waren bang voor marginalisering, de Russen waren bang voor prestigeverlies na de nederlaag tegen Japan in 1905, Groot-Brittannië was in de greep van een ondergangsstemming en Duitsland leed onder zijn Einkreisungsobsession.’ Iedereen was bang voor de ander, en angst is – zoals bekend – een heel slechte raadgever.
Münkler, van huis uit politicoloog, trekt lessen uit 1914-1918. In de eerste plaats moeten economisch machtige landen ook politiek serieus worden genomen. Andere landen moeten maar wat inschikken. Een tweede les is het belang van goed crisismanagement. Zorg in een crisis altijd voor communicatie en vooral voor alternatieve plannen. Van flexible response was in 1914 geen sprake.
Münkler gaat er niet heel diep op in, maar 1914 toonde ook aan dat een internationaal systeem beter functioneert als er een hegemonist is. Die ontbrak in 1914. De Verenigde Staten waren er nog niet aan toe en Groot-Brittannië kon het niet meer aan. Ook dat is een les voor het heden: de Verenigde Staten zijn ongetwijfeld arrogant en vertonen aanmatigend gedrag, maar zónder hegemonist zou het internationale systeem heel wat instabieler zijn. En de laatste les: begin nooit een oorlog wanneer je niet van tevoren precies weet welk doel je wilt halen én of dat praktisch haalbaar is.
Münkler heeft werkelijk iets toegevoegd aan de eindeloze stroom literatuur in dit jubileumjaar. Een verfrissend en provocatief boek, dat een Nederlandse vertaling verdient.
De gerenommeerde journalist Volker Ullrich, leerling van Fritz Fischer, heeft het eerste deel (tot en met 1939) van zijn vlot geschreven biografie van Hitler afgeleverd. Hij belooft dieper in te gaan op Hitler als mens, en dat doet hij ook. De vraag is altijd wat hoofdstukken als ‘Adolf Hitler und die Frauen’ aan onze inzichten in het nationaal-socialisme toevoegen. Naar mijn bescheiden mening volstrekt niets.
Wel interessant is dat Ullrich diep ingaat op de vraag wanneer en waarom Hitler antisemiet is geworden. Hij concludeert dat deze transformatie zich waarschijnlijk heeft voltrokken in de jaren 1918-1920 in München, en niet in Wenen vóór 1914, zoals Hitler zelf in Mein Kampf beweerde.
Ullrich gaat dan wel in op ‘de mens Hitler’, hij besteedt veel minder aandacht aan Hitler als ideoloog. De vraag waarom zoveel Duitsers bereid waren om op Hitler te stemmen en hem na 1933 in nog groteren getale trouw waren, verklaart Ullrich uit het herstel van de werkgelegenheid en de suggestie van de Volksgemeinschaft.
Modernere visies die het nationaal-socialisme als een politieke religie interpreteren blijven helaas ongenoemd. In de literatuurlijst is dan ook opmerkelijk weinig Engelstalige literatuur te vinden. Mosse, Gentile, Mayer en Griffin lijken zelfs niet eens te bestaan.
Soms is het verhaal ook wel héél gedetailleerd, al is het wel altijd helder en levendig verteld. Omdat Ullrich dicht op de bronnen blijft, is het boek ondanks deze bezwaren een nuttige en zeer leesbare aanvulling op de bestaande literatuur.
Willem Melching is Duitsland-deskundige aan de Universiteit van Amsterdam.
Der Große Krieg. Die Welt 1914 bis 1918
Herfried Münkler
928 p. Rowohlt, € 29,95
Adolf Hitler. Biographie, deel 1. Die Jahre des Aufstiegs 1889-1939
Volker Ullrich
1088 p. Fischer, € 28,00