De laatste jaren is er in Nederland veel te doen over jongeren die weleens een glaasje te veel nuttigen. Comazuipen is inmiddels een ingeburgerd schrikbeeld. Alle campagnes ten spijt, drinken adolescenten klaarblijkelijk steeds heftiger en vanaf jongere leeftijd. Om dit tegen te gaan, zet de overheid wettelijke maatregelen in: de leeftijd waarop een jongere legaal drank mag kopen moet omhoog.
Het is twijfelachtig of dit soort ingrepen effect sorteert. Wie Ivresse et ivrognerie dans la France moderne leest, komt tot de conclusie dat wetgeving nog nooit een succesvol wapen is geweest in de strijd tegen alcoholmisbruik. En eigenlijk wisten we dat al van de beruchte Amerikaanse overheidscampagne uit het Interbellum, de Drooglegging.
Ivresse et ivrognerie dans la France moderne, een uitgave van het proefschrift van Matthieu Lecoutre, is het eerste systematische overzicht van drankgebruik in het vroegmoderne Frankrijk, tussen de Middeleeuwen en 1789. Volgens zijn begeleider maken aanpak en uitwerking dorstig naar méér Lecoutre.
Het boek over ivresse (‘beschonkenheid’, wanneer je incidenteel iets te veel op hebt) en ivrognerie (‘drankzucht’, als de fles je beste vriend wordt) is het resultaat van onderzoek in verschillende velden: economisch, juridisch en cultureel. Lecoutre staat uitgebreid stil bij wat drank de vroegmoderne schatkist opleverde aan accijnzen, hoe de overheid zich gedwongen zag ongecontroleerd drankgebruik tegen te gaan met het oog op de openbare orde en, ten slotte, hoe dronkenschap in de zestiende tot en met de achttiende eeuw in romans en liedjes is bewierookt en bezongen.
Drinken konden ze, die Fransen uit het Ancien Régime. Lecoutre besteedt veel aandacht aan de pogingen van wereldlijke en kerkelijke autoriteiten om de greep naar de fles tegen te gaan. Vanaf koning Frans I (1494-1547) analyseert hij minutieus het politiek-religieuze offensief tegen de zonde van het drankmisbruik. Wat er ook werd ingezet – voorschriften, verboden, sluitingsuren voor dranklokalen –, het mocht allemaal niet baten. Pamfletten van moraalridders en waarschuwingen door artsen sorteerden ook weinig effect. Door de jaren heen steeg de consumptie per hoofd van de bevolking zelfs.
De gebruikers beschouwden drinken als een deugd. Drank hoorde bij festiviteiten en was een collectieve, sociale uiting – een culturele verworvenheid. Uiteindelijk, aldus Lecoutre, berustte de overheid in deze situatie. Dat er tussen de lettertjes van wetteksten en strafmaten vaak heel veel ruimte lag, is een mooi inzicht uit dit onderzoek. Dat sluit aan bij tal van ander recente boeken die beklemtonen dat de grip van de Franse overheid op de samenleving minder groot was dan vaak wordt verondersteld.
Onder Nederlanders is het impressionisme waarschijnlijk de bekendste stroming uit de Franse schilderkunst. Er zijn weinig artistieke vernieuwingsbewegingen die zo uitgebreid en tot vervelens toe in de schijnwerpers zijn gezet. Maar, afgaande op David Haziots prachtige Le roman des Rouart (1850-2000), valt er ook nog heel veel over te ontdekken. Voor dit werk ontving de auteur afgelopen voorjaar de Prix Goncourt voor biografieën. En Haziot beschikte al over een goed gevulde prijzenkast, met onder meer een Prix de l’Académie Française voor zijn biografie van Vincent van Gogh (2008).
Le roman des Rouart (1850-2000) is een collectieve biografie van het mecenas- en kunstenaarsmilieu in Parijs in de negentiende en twintigste eeuw. Pater familias en artistieke oerbron is Henri Rouart (1833-1912), een in zijn tijd bekend industrieel en niet onverdienstelijk schilder. Op zijn vijftigste beschikte hij over voldoende middelen om zich volledig op het mecenaat toe te leggen. Rouarts boezemvriend was de beroemde schilder Edgar Degas, die het tweede lijntje in het boek vormt. Haziot ontrolt talloze van die lijntjes en het verveelt nooit. Via de huwelijken van Rouarts drie kinderen en zijn achttien kleinkinderen ontvouwt zich als het ware een ‘industrieel-artistiek complex’.
Deze roman is een vlot geschreven analyse, voor een groot deel gebaseerd op correspondenties, over de innige verstrengeling van haute bourgeoisie en kunstenaarsmilieus. De Rouarts schitteren als middelpunt van een zonnestelsel met vele sterren: de schilders Manet en Renoir, de dichters Mallarmé en Valéry, de componisten Ravel en Debussy, en de schrijver André Gide.
De nieuwste biografie van Albert Camus, L’ordre libertaire, is een must voor iedereen die gepassioneerd is over deze prachtige schrijver, denker en journalist. (En wie is dat niet?) Biograaf Michel Onfray is in Nederland vooral bekend van zijn werken over het hedonisme zoals De kunst van het genieten uit 1993. In Frankrijk speelt deze filosoof een wat tegendraadse rol.
Dit pamflet – want dat is het – is zowel een standbeeld voor Camus als een schavot voor degene met wie hij veelal in één adem wordt genoemd: Jean-Paul Sartre. Onfray zet gretig de kettingzaag in ‘de paus van het existentialisme’ en hemelt zijn eigen held op als vrijdenker. Hiermee is een atypische Franse biografie afgeleverd. Deze stijl en toon verwacht je veeleer van Onfrays Amerikaanse collega’s en ze steken duidelijk af bij het vaak eindeloze gebrei en geklets van Franse biografen. Alleen hierom al is L’ordre libertaire verfrissend.
Bovendien is er eindelijk een Franse auteur die met een kritische blik kijkt naar dat verwondering wekkende fenomeen dat ‘intellectuel’ heet. Voorheen durfden alleen Engelstalige auteurs dat. Lees de magistrale analyse van de Britse historica Ruth Harris over de Dreyfus-affaire, de wereldschokkende kwestie aan het einde van de negentiende eeuw waarin het begrip ‘intellectueel’ als morele autoriteit werd gemunt. Harris maakte in The Man on Devil’s Island (2010) gehakt van de motieven van de dreyfusards. Ze toonde op basis van uitgebreid onderzoek overtuigend aan dat alle betrokkenen bij deze Zaak vooral hun eigen zaakjes behartigden.
Iets dergelijks doet Onfray ook. De kracht van zijn werk is dat hij, evenals Harris, teruggaat naar de bronnen: primaire teksten en briefwisselingen. Dit materiaal zorgvuldig bestuderen, contextualiseren en analyseren zonder de ballast van alle mogelijke eerdere interpretaties – het is een methode die zijn vruchten afwerpt.
Onfrays stelling komt erop neer dat het beeld van Camus zoals dat is overgeleverd, dat van een filosoof voor middelbare scholieren en een adept van l’Algérie française (en dus besmet als ‘koloniaal’), een constructie is van zijn Parijse opponenten onder leiding van Sartre. Reden? Afgunst, kinnesinne en botte strijd om invloed en macht. Camus was betrokken bij Algerije, bij Frankrijk, bij de wereld, op een manier die de intellectuele kliek in Parijs verachtte.
Bovenal was Camus geboren in Algerije en getogen in een verarmde familie. Zijn moeder was analfabeet en zijn vader afwezig, want gesneuveld in 1914. Vanuit een Parijse optiek was Camus een nobody. Zijn fijnzinnige humanisme was niet het resultaat van eliteopleidingen, want hij was in grote mate autodidact en dus autonoom. Camus was, anders geformuleerd, een natuur(lijk)talent.
Dat juist hij succesvol was als journalist, schrijver en denker in een periode dat de intellectuele kaarten in Frankrijk opnieuw werden geschud, in het naoorlogse Parijs dat aan een culturele bloeiperiode begon, stak bij de familie Sartre. Temeer omdat Camus geen verzetsverleden hoefde te bedenken, zoals Sartre dat na 1945 in allerijl wel moest doen.
Welke Nederlandse uitgever gaat L'ordre libertaire vertalen?
Niek Pas is Frankrijk-specialist en verbonden aan de leerstoelgroep nieuwste geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam.
Ivresse et ivrognerie dans la France moderne
Matthieu Lecoutre
400 p. Presses Universitaires de Rennes, € 21,00
L’ordre libertaire. La vie philosophique d'Albert Camus
Michel Onfray
601 p. Flammarion, € 22,50
Le roman des Rouart (1850-2000)
David Haziot
420 p. Fayard, € 22,50
Dit artikel is exclusief voor abonnees