De voordelen van afzondering
Invaliden in het victoriaanse tijdperk hadden vaak een eenzaam bestaan, buitengesloten door de rest van de samenleving. Toch schreef Harriet Martineau een verdienstelijk oeuvre. Haar geheime wapen: een telescoop waarmee ze haar medeburgers kon bespieden.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De negentiende-eeuwse schrijfster duikt op in A History of Solitude van de Britse historicus David Vincent, een boek dat met de coronalockdown een actueel tintje heeft gekregen. De door de staat opgelegde zelfisolatie heeft geleid tot herbezinning en tot een uitbarsting van creativiteit. Tegelijkertijd zijn er zorgen over eenzaamheid en over voor de buitenwereld onzichtbare misdaden.
Het voorgaande toont het dubbele gezicht van de term. De meest voor de hand liggende vertaling van solitude is ‘eenzaamheid’, zoals bij de literaire klassieker Honderd jaar eenzaamheid. Maar bij lezing van Vincents boek is de verleiding groot om het te vertalen als ‘alleen-zijn’, of zelfs ‘afzondering’. In deze geschiedschrijving ligt de nadruk immers op de positieve kanten van zelfverkozen of gedwongen solisme.
Vincent beschrijft de geschiedenis aan de hand van analyses over individuele activiteiten, van het kaartspel patience tot roken, van vissen tot postzegels verzamelen. Het fijnst zijn de anekdotes over eenzaamheid, zoals over de boeddhistische kluizenares Jetsunma Palmo, een Britse vrouw die vanaf 1976 twaalf jaar ter meditatie heeft doorgebracht in een grot in de Himalaya. Dat was nog eens zelfisolatie.
Patrick van IJzendoorn is correspondent voor de Volkskrant.
A History of Solitude
David Vincent
304 p. Polity Press, € 30,99