In het najaar van 1914 stroomden 1 miljoen Belgische vluchtelingen Nederland binnen. De Nederlanders zetten zich massaal in voor de ontheemde Belgen. Wegens voedselschaarste en cultuurverschillen nam het enthousiasme in de loop van de oorlog behoorlijk af. Met ‘zachte drang’ probeerde men de Belgen over te halen weer naar huis te gaan; daaronder viel ook de internering in kampen.
Nederland wist zich in 1914-1918 – bij de gratie van Duitsland en Engeland – te onttrekken aan het wapengekletter van de Eerste Wereldoorlog. De Duitse troepen lieten Nederland links liggen. Dat betekende echter niet dat onze bevolking helemaal niet in aanraking zou komen met het oorlogsleed. Een miljoen vluchtende Belgen klopten in oktober 1914 aan bij het ruim zes miljoen inwoners tellende Nederland.
België verzet zich tegen Duitsland
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De weigering Duitse troepen vrije doorgang te verlenen kwam België duur te staan. De Germaanse oorlogsmachine trok met geweld door het land, maar stuitte in augustus 1914 meteen al op onverwachte tegenstand – met name in de omgeving van Luik. Om het Belgische verzet te breken werden onschuldige burgers – vaak onterecht aangezien voor francs-tireurs – geëxecuteerd en dorpen in brand gestoken. Enige tienduizenden Belgen vluchtten daarop in paniek naar Nederlands-Limburg.
Alle vluchtelingen zouden met open armen worden ontvangen
Koningin Wilhelmina liet er in de troonrede van 15 september 1914 geen misverstand over bestaan. Alle vluchtelingen zouden met open armen worden ontvangen. De Nederlandse bevolking toonde zich eveneens van haar beste kant. Lokale particuliere hulpcomités schoten als paddestoelen uit de grond. In Amsterdam werd het landelijke Nederlands Comité tot steun van Belgische en andere vluchtelingen opgericht, in de volksmond het Amsterdams Comité. Er verschenen advertenties in De Telegraaf en het Handelsblad die een massale inzameling van geld en kleding voor de Belgen in gang zetten.
Kabinet Cort van der Linden
De Nederlandse regering reageerde laat en aarzelend op de Limburgse vluchtelingencrisis. Zij zag – in overeenstemming met de denkbeelden van die tijd – in de opvang van economisch zwakkeren of vluchtelingen geen taak weggelegd voor zichzelf, maar voor welgestelde burgers. Ze greep pas in toen het besef doordrong dat de vluchtelingen langere tijd in Nederland zouden verblijven en de particuliere hulporganisaties de massale toestroom van Belgen niet meer aankonden. Op 25 augustus 1914 besloot het kabinet een eerste vluchtelingenkamp te bouwen in het Gelderse Oldebroek. Wie geen geld had om in zijn eigen onderhoud te voorzien of onzedelijk of crimineel gedrag vertoonde werd hier opgesloten.
Op 25 augustus 1914 besloot het kabinet een eerste vluchtelingenkamp te bouwen
Deze uit nood geboren maatregel zou het officiële regeringsbeleid van het kabinet-Cort van der Linden gaan vormen. Pas op 21 september 1914 – ruim zes weken na het begin van de Limburgse vluchtelingencrisis – volgde de oprichting van een Centrale Commissie tot behartiging van de belangen der naar Nederland uitgeweken vluchtelingen. De commissie ressorteerde onder het ministerie van Binnenlandse Zaken en maakte dankbaar gebruik van het netwerk van het particuliere Amsterdams Comité, met wie zij nauw ging samenwerken.
Uitgeputte vluchtelingen
Hoe schrijnend het leed van de in Limburg neergestreken Belgen ook was, het viel in het niet bij dat van de maar liefst één miljoen uitgeputte Belgen die in het begin van oktober 1914 naar ons land kwamen. Het Antwerpse gemeentebestuur had de bevolking aangeraden om de stad – die ieder moment door de Duitsers kon worden gebombardeerd – onmiddellijk te verlaten. De meeste inwoners van de stad en omgeving sloegen op de vlucht. Een aaneengesloten file van voetgangers en wagens strekte zich uit van Antwerpen tot aan de Nederlandse grens.
De toegangswegen tot de stadjes raakten verstopt door de stoet van hongerige Belgen
Treinen reden vanuit het Belgische grensplaatsje Essen om de uitgeputte vluchtelingen naar ons land te vervoeren. De treinstations raakten overvol. Vijfhonderdduizend Belgen zochten hun toevlucht in Noord-Brabant, vierhonderdduizend in Zeeland en honderdduizend in Limburg. De plaatsen Roosendaal en Bergen op Zoom – die in Brabant de meeste vluchtelingen kregen te verwerken – veranderden in Belgische steden. De toegangswegen tot de stadjes raakten verstopt door de kilometerslange stoet van hongerige, verzwakte en paniekerige Belgen.
Een ooggetuige beschrijft begin oktober 1914 in de De Telegraaf hoe honderdduizend Belgische vluchtelingen Bergen op Zoom – een stadje van slechts zestienduizend inwoners – overspoelden. ‘Eén defilé van voetgangers, wagens, karren, rijtuigen, kinderwagens, kruiwagens – al wat wielen had – met blinden, zieken, lammen, kinderen, ouderen en huisraad schoof voorbij. Kinderen werden langs de weg geboren. Soldaten liepen te huilen.’ Een verslaggever van de Nieuwe Tilburgsche Courant meldt dat in zijn stad niet alleen alle huizen en gebouwen vol lagen met Belgen, maar dat zij ook alle straten vulden, van gevel tot gevel, en er geen open plekje meer te vinden was op de Groote Markt.
Opwelling van liefdadigheid
Duizenden vluchtelingen, waaronder zieken, invaliden en kleine kinderen brachten – ondanks de vorst – de nacht door in weiland, akker, bos of gewoon op straat, omdat zij niet meer verder konden. Het plaatsje Hulst werd overspoeld door gestrande Belgische militairen. In totaal zouden er – vooral via Zeeuws-Vlaanderen – vijfendertigduizend ons land bereiken. In verband met de neutraliteit werden zij geheel in overeenstemming met de Haagse Conventies uit 1899 en 1907 zo snel mogelijk geïnterneerd in leegstaande kazernes en tijdelijke tentenkampen. Zevenduizend Belgische militairen wisten desondanks te ontsnappen door in burgerkleding de Belgische grens over te steken, waarna zij zich weer bij het Belgische leger voegden.
In een opwelling van liefdadigheid zetten de Nederlands zich massaal in voor de Belgen
In een opwelling van nationale liefdadigheid zetten de Nederlanders – die ondanks de neutraliteit best iets van de oorlogssfeer en het gevoel van saamhorigheid wensten te proeven – zich weer massaal in voor de Belgische ‘oorlogsslachtoffers’. De ontheemde Belgen gingen een belangrijk deel uitmaken van het maatschappelijk leven in de zuidelijke provincies. Bijna iedereen nam wel een Belg in huis.
Overal verschenen wanhopige oproepen van Belgen, op zoek naar familieleden die ze tijdens de chaotische vlucht uit het oog hadden verloren. De Nederlandse dagbladen stonden vol met advertenties en in treinstations werden briefjes opgehangen. Op muren en schuttingen schreven duizenden Belgen hun naam met daarachter hun tijdelijke woonadres in Nederland. De Centrale Commissie wist uiteindelijk zestigduizend zoekgeraakte personen op te sporen en te herenigen met hun familie.
Chaotische opvang
Nederland hield zich aan de in de troonrede verkondigde belofte. De zuiderburen waren welkom in ons land. Wel verliep de opvang chaotisch. Vluchtelingen verbleven bij particulieren, in openbare gebouwen als scholen en kerken, en in fabrieksruimten, havenloodsen of zelfs schepen. In Bergen op Zoom werden tijdelijke tenten- of barakkenkampen opgericht die ‘Kijk in de Pot’ of ‘Plein 13’ heetten. Andere tijdelijke onderkomens werden gerealiseerd in de suikerfabriek Java te Roosendaal, het Circustheater in Scheveningen en Amsterdamse pakhuizen aan het IJ. Deze zouden echter spoedig worden ontruimd.
Het leven achter het prikkeldraad was in de meeste kampen zwaar en verre van vrolijk
De vluchtelingen werden overgebracht naar permanente barakkenkampen, die men ‘Belgische dorpen’ noemde omdat ze voorzien waren van een school, een postkantoor, een ziekenhuis, een kerk en soms zelfs een theater of bioscoop – en omdat de regering dat minder negatief vond klinken dan interneringskamp. In Harderwijk, Zeist, Oldebroek en Gaasterland verrezen vluchtoorden voor Belgische militairen. In Uden, Ede en Nunspeet werden kampen voor onfatsoenlijke of armlastigeBelgen uit de grond gestampt. Om hen naar de kampen te lokken staakten de meeste gemeenten eind 1914 de verstrekking van gratis voedsel buiten de vluchtoorden.
Vrijheid van ontspanning
Het leven achter het prikkeldraad was in de meeste kampen zwaar en verre van vrolijk. In tochtende en lekkende barakken, waar het bovendien ontbrak aan goede sanitaire voorzieningen en – vanwege het brandgevaar – verwarming wachtten tienduizenden ontheemde Belgen het einde van de oorlog af.
Vrijheid op het gebied van ontspanning moest het kampleven zo aangenaam mogelijk maken
Om de orde te handhaven en verveling te voorkomen werd een strak militair regime ingesteld. De kampbewoners moesten zich houden aan een dagindeling met appèls, vaste etenstijden, corveediensten en werkzaamheden binnen – of incidenteel onder bewaking buiten – het kamp. Geïnterneerde Belgen klaagden steen en been over de barakken en de Hollandse keuken. De voedzame Hollandse erwtensoep werd zonder pardon het raam uit gekieperd en kreeg als bijnaam béton armé – gewapend beton.
Een grote mate van vrijheid op het gebied van ontspanning moest het kampleven zo aangenaam mogelijk maken. Kampkrantjes, cabaretavonden, sporten in competitieverband of scholing behoorden tot de mogelijkheden. Bijna zesduizend Belgische geïnterneerden leerden in de kampen lezen en schrijven. Anderen leerden er een vak, bijvoorbeeld timmerman. In Harderwijk legden Belgische militairen een vierhonderd meter lange wielerbaan aan – de grootste van Nederland. En in Amersfoort bouwden Belgische vluchtelingen een monument om Nederland te bedanken voor de opvang.
Het vluchtelingenbeleid
Het onduidelijke beleid van het kabinet-Cort van der Linden – deels het gevolg van hiaten in de internationale neutraliteitswetgeving en het daardoor ontbreken van duidelijke richtlijnen voor het vluchtelingenbeleid – gaf de plaatselijke kampcommandant relatief veel macht. De draaglijkheid van het kampleven verschilde daardoor per oord.
Het Nederlandse volk beklaagde zich en zette vraagtekens bij het vluchtelingenbeleid
Ook in de militaire interneringskampen was een tweedeling te zien. In Harderwijk liet kampcommandant Loke de teugels vieren en genoten de geïnterneerden een grote mate van zelfstandigheid. In Zeist voerde commandant Knel juist een streng beleid. Het resultaat was dat de geïnterneerde Belgische militairen in Harderwijk meehielpen met de opbouw van het kamp, terwijl in Zeist de onvrede zo hoog opliep dat Belgische soldaten tegen de kampleiding in opstand kwamen.
Ze plunderden en vernielden de kantine – vanwege de hoge consumptieprijzen – en eisten de ‘vrijlating’ van drie Belgen die waren opgesloten nadat ze hadden geprobeerd uit het kamp te ontsnappen. De volgende dag begonnen ze de Nederlandse kampbewaarders weer uit te schelden en te bekogelen met stenen. Knel gaf zijn luitenant Mallinckrodt toestemming om met scherp te schieten. Het treurige resultaat: acht doden en twee gewonden.
Belgische invloed
Het Nederlandse volk beklaagde zich – bij monde van pers en parlement – over het incident en zette vraagtekens bij het vluchtelingenbeleid van Cort van der Linden. Naast de slechte levensomstandigheden in de vluchtoorden vond men het in één vluchtelingenkamp bij elkaar plaatsen van Belgen uit hogere sociale klassen en arbeiders nog het meest bezwaarlijk.
Sommige kampen kregen zelfs een eigen Belgische patatkraam
Cort van der Linden nam de kritiek serieus en trof maatregelen. De Belgen kregen meer invloed op het kampleven, gezinshereniging werd toegestaan – geïnterneerde soldaten mochten hun vrouw en kinderen over laten komen, die overigens wel in een in de buurt gelegen gezinskamp moesten verblijven, zoals de ‘gezinsdorpen’ Heidekamp en Leopoldsdorp bij kamp Harderwijk – verlofregelingen werden versoepeld en Belgen mochten buiten de kampen een baan zoeken, bijvoorbeeld bij Philips of in de Limburgse mijnen. Belgische koks mochten voortaan zelf het eten bereiden. Sommige kampen kregen zelfs – het kon niet uitblijven – een eigen Belgische patatkraam.
Politieke kwesties in het kamp
Achter de ontevredenheid van de Belgen scholen vaak knagende onzekerheden: het gemis van familieleden en de onduidelijkheid over hun lot. De Belgische – naar Le Havre uitgeweken – regering beschouwde de gevluchte militairen als deserteurs en toonde nauwelijks enige interesse. Belgische conflicten als de taalstrijd woekerden binnen de kampomheining gewoon voort.
De geïnterneerden hadden een grote mate van politieke vrijheid binnen de kampomheining
De geïnterneerden hadden een grote mate van politieke vrijheid binnen de kampomheining. Dat uitte zich in actieve verenigingen en krantjes waarin politieke kwesties werden behandeld. De door het harde en uitzichtloze kampleven gedesillusioneerde Belgen waren, tot groot ongenoegen van de Belgische regering, vatbaar voor extremistische politieke stromingen als het socialisme of het flamingantisme – een Vlaams-nationalistische stroming die streed voor emancipatie van Vlamingen binnen de Belgische staat.
Cultuurverschil tussen Belgen en Friezen
Maar ook buiten de kampen ontstonden conflicten – tussen Belgen en de plaatselijke bevolking. In het Friese gehucht Gaasterland werden vierduizend Belgische militairen geïnterneerd. Het cultuurverschil tussen de norse Friezen en losbandige Belgen bleek bijzonder groot en veroorzaakte enige wrijving. De vrolijke Belgen zwommen in de Zuiderzee, dronken graag, waren nogal eens luidruchtig en aten zelfgevangen kikkers.
Ook binnen het kabinet heerste onvrede over het gevoerde vluchtelingenbeleid
De Friese meisjes waren ook al niet veilig voor de Belgen. Niet alleen in donkere schuurtjes, ook in het openbaar gebeurden zaken die het Friese calvinistische daglicht niet konden verdragen. In de loop der tijd nam het liefdadigheidsgevoel van de Nederlanders – dat in het begin grenzeloos leek – dan ook sterk af.
Begin november drong generaal Snijders er bij het kabinet op aan het beleid te wijzigen. Van het stafkwartier Oudenbosch had hij vernomen dat er bij Putte geen vluchtelingen maar duizenden Belgische werklozen, ‘die hier te landen onderdak en vrije voeding genieten’, de grens over kwamen. Generaal-majoor Van Terwisga verbaasde zich erover dat naar hun vaderland teruggekeerde Belgen enige dagen later opnieuw in Nederland waren, terwijl er van een gevaarlijke oorlogssituatie in hun woonplaats geen enkele sprake meer was. In een vluchtelingenkamp had hij een Belg gesproken die een uitkering van de Belgische regering ontving, maar ‘dit liever spaarde voor de toekomst’.
Tegenstrijdige belangen
Ook binnen het kabinet heerste onvrede over het gevoerde vluchtelingenbeleid. Zo had minister van Oorlog Bosboom liever gezien dat alle vluchtelingen na de overgave van Antwerpen op 9 oktober 1914 naar hun land zouden terugkeren. Cort van der Linden stond er echter op dat ze hier zo goed en gastvrij mogelijk zouden worden opgevangen. Tegelijkertijd realiseerde hij zich dat er snel iets gedaan moest worden aan de negatieve maatschappelijke, economische en sociale gevolgen die de vluchtelingenmassa met zich meebracht, om nog maar niet te spreken over de kosten van opvang.
Het resultaat van de tegenstrijdige belangen vertaalde zich in een halfslachtig beleid
Het resultaat van deze tegenstrijdige belangen vertaalde zich in een halfslachtig politiek beleid. Enerzijds moesten de vluchtelingen met open armen worden opgevangen, anderzijds verzocht de minister de gemeentebesturen enig mate van ‘zachte drang’ uit te oefenen om een spoedige terugkeer naar België te bevorderen, zo blijkt uit een circulaire van 17 oktober 1914 gericht aan de Nederlandse gemeentebesturen.
Teruggestuurd naar het land van herkomst
Later verklaarde de minister ‘wel eens spijt te hebben gehad’ van dit besluit, omdat sommigen het iets te letterlijk hadden opgevat. Zo werden de vluchtelingen in Harderwijk zonder pardon buiten de gemeentegrenzen gezet en kregen enige honderden Belgen in het circustheater van Scheveningen te horen dat het beter was om de trein terug te pakken omdat anders maatregelen zouden volgen. ‘Wie nu niet naar Antwerpen teruggaat is een luiaard,’ zo sprak de inspecteur van politie die belast was met de dagelijkse leiding in de circustent.
Nederland opende onderhandelingen om een spoedige terugkeer mogelijk te maken
Nederland opende bovendien onderhandelingen met de Duitse bezettingsmacht in België om een spoedige terugkeer van vluchtelingen mogelijk te maken. Generaal-majoor Van Terwisga sprak met de Duitse gouverneur Schröder en legercommandant Frieherr von Bodenhausen in Antwerpen. Zij hadden alle begrip voor de Nederlandse situatie.
In een op Nederlands verzoek afgekondigde proclamatie stond dat de naar Nederland gevluchte Belgen uit Antwerpen en omgeving zonder represailles naar hun stad konden terugkeren. Generaal Snijder ging echter niet mee in het enthousiasme van Terwisga. Evenals de meeste Belgen had hij geen enkel vertrouwen in de Duitse beloften.
IJzeren draad langs de grens
Het uitnodigen van invloedrijke Antwerpenaren die achterdochtige Belgische vluchtelingen ervan moesten overtuigen dat een veilige terugkeer mogelijk was, had meer succes. In de periode oktober 1914-mei 1915 zouden negenhonderdduizend Belgen ons land weer verlaten. Iets meer dan honderdduizend Belgen verbleven tot het einde van de oorlog in Nederland. Het merendeel van de vluchtelingen kon in zijn eigen onderhoud voorzien en een woning of kamer huren. Zolang zij zich fatsoenlijk gedroegen werden zij niet naar een kamp gestuurd.
De Duitsers spanden een ijzeren draad langs de grens waarop 2000 volt stond
Vanaf eind 1914 werd het een stuk moeilijker – zo niet onmogelijk – om Nederland binnen te komen. Om te voorkomen dat smokkelaars, spionnen maar ook vluchtelingen de grens overstaken, spanden de Duitsers een 200 kilometer lange ijzeren draad langs de Belgisch-Nederlandse grens waarop 2000 volt stond. De schatting van het aantal omgekomen slachtoffers varieert van enkele honderden tot enkele duizenden.
Besmettelijke ziekten
Was het interneren van militairen in verband met de Nederlandse neutraliteit volgens het internationaal recht verplicht, dat gold niet voor burgervluchtelingen. Het besluit de armlastige Belgen op te sluiten was niet alleen ingegeven door de wens de Nederlandse neutraliteit te beschermen. Kostenbesparing en maatschappelijke belangen hebben waarschijnlijk een grotere rol gespeeld.
In oktober 1914 leek ‘heel Belgenland richting de Nederlandse grens te strompelen’
Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de regering internering als een derde beleidsmaatregel heeft willen hanteren om de terugkeer van vluchtelingen naar België te bespoedigen. In die richting wijst ook een nota van de Amsterdamse gemeentelijke commissie voor Belgische vluchtelingen van 19 oktober 1914, waarin men zich letterlijk afvraagt of internering deel uitmaakte van het terugkeerbeleid.
In een aan het einde van 1914 gehouden kamerdebat rept premier Cort van der Linden hier niet over. Volgens hem werden burgers geïnterneerd wegens ‘gebrek aan plaats, overbevolking omdat sommige particulieren uit winstoogmerk zes of zeven vluchtelingen in huis haalden voor wie zij 0,35 gulden per volwassen persoon en 0,20 gulden per kind ontvingen, onhygiënische omstandigheden en het uitbreken van besmettelijke ziekten.’
Niet voorzien
In hetzelfde kamerdebat werd aan de minister gevraagd of hij het niet had kunnen zien aankomen dat – om een plaatselijke journalist te citeren – in oktober 1914 ‘heel Belgenland richting de Nederlandse grens leek te strompelen’. Cort van der Linden verklaarde dat de regering in augustus en september wel degelijk rekening hield met een toenemend aantal vluchtelingen als gevolg van de Duitse opmars in België en dat ze daartoe enkele landelijke en provinciale comités had opgericht.
De enorme massa die ons land overstroomd heeft, heeft de regering niet voorzien
‘Wat ik echter niet heb voorzien was de enorme massa die ons land overstroomd heeft en waarvoor de organisatie is bezweken. Dat heeft de Nederlandse regering niet voorzien, de Belgische regering niet, niemand,’ aldus Cort van der Linden. ‘Maar,’ vervolgt de bewindsman, ‘er moest vervoer en opvang voor de duizenden en duizenden vluchtelingen worden geregeld. Dat is door het hele land gebeurd in nog geen twee dagen tijd – wat een prachtig stuk werk is geweest.’
Dit verhaal is gebaseerd op Notulen van de ministerraad 1914-1918, en in het bijzonder op de Correspondentie met de opperbevelhebber land- en zeemacht 1914-1918, die berusten in het Nationaal Archief.