Hoewel de PvdA is opgericht in 1946 zijn veel Nederlandse sociaal-democraten lange tijd, zeker tot 2002, van mening geweest dat hun partij eigenlijk twintig jaar jonger was. De ‘echte’, ‘progressieve’ PvdA dateerde immers van 1966.
Nadat in dat jaar tijdens de Nacht van Schmelzer was gebleken dat confessionele politici niet te vertrouwen waren, zouden de sociaal-democraten kiezen voor een keiharde ‘polarisatiestrategie’. Deze moest een duidelijke scheidslijn trekken tussen ‘progressieve’ en ‘conservatieve’ politiek, waardoor de confessionele partijen, die deze tegenstelling altijd verdoezeld hadden, steeds minder kiezers zouden trekken.
Na de compromissen uit het tijdperk-Drees was het tijd voor echte vooruitstrevende politiek. Het feit dat de PvdA voor deze polarisatie koos wordt meestal op het conto geschreven van Nieuw Links, een groep jongere sociaal-democraten die in deze tijd aan de weg timmerde.
Dat Nieuw Links intellectueel niets voorstelde was al geruime tijd bekend, maar in nummer 2011/2 van BMGN toont Bram Mellink aan dat de Nieuw Linksers zelfs die polarisatiestrategie niet zelf bedacht hebben. Uit het artikel ‘Tweedracht maakt macht. De PvdA, de doorbraak en de ontluikende polarisatiestrategie (1946-1946)’, een bewerking van zijn masterscriptie uit 2008, blijkt dat het juist de ‘doorbraakgeneratie’ is geweest die streefde naar een haarscherp onderscheid tussen progressieve en conservatieve politiek.
De PvdA was in 1946 opgericht om de verzuilde politieke tegenstellingen op te heffen. Vanaf het ontstaan van politieke partijen in Nederland, rond 1880, was de politieke tegenstelling – progressief versus conservatief – overwoekerd door levensbeschouwelijke tegenstellingen. Politiek en geloof waren met elkaar vervlochten geraakt op een wijze die voor beide negatieve gevolgen had. Na de oorlog hoopte de PvdA als progressieve volkspartij de confessionele arbeiders los te weken uit de zuilen.
Omdat electoraal succes uitbleef in de eerste jaren na 1945, is die doorbraakstrategie meestal gezien als een mislukking. Mellink laat echter zien dat de doorbraakgedachte niet alleen een electorale strategie was, maar tevens een democratisch ideaal, gericht op het creëren van zuivere politieke verhoudingen.
Hij toont aan dat de sociaal-democraten ook in de zogenaamd sterk op consensus gerichte jaren vijftig streefden naar het blootleggen van de tegenstelling tussen progressieve en conservatieve politiek, en dat men na de wederopbouwfase op zoek was naar nieuw elan. Al in 1956 verklaarde Joop den Uyl dat ‘het socialisme zijn taak van emancipatie van de arbeidersklasse tot een goed einde gebracht’ had en dat er ‘behoefte aan nieuw idealisme’ was.
Er werd, vooral nadat men in 1958 in de oppositie was beland, gezocht naar manieren om de verschillen met de confessionele partijen aan te scherpen. Zo ontstond onder meer het idee van een ‘schaduwkabinet’, zodat de kiezer voor de verkiezingen wist waar hij aan toe was en de sterk vertakte stroom van de Nederlandse politiek in twee duidelijk van elkaar gescheiden beddingen gedwongen werd. Ook dit was dus geen idee van Nieuw Links.
Het artikel van Mellink past in een trend in de geschiedschrijving van de Nederlandse politiek en samenleving om de ‘kloof’ tussen de jaren vijftig en zestig te relatieveren. De generatiegenoten van de Nieuw Links-beweging hebben het meestal doen voorkomen of Nederland pas halverwege de jaren zestig ontwaakte uit een heel lange winterslaap en pas toen, om met de Internationale te spreken, ‘oude vormen en gedachten’ het loodje hebben gelegd. Uit onderzoek op tal van terreinen blijkt dat dit een grote misvatting is.
– Rob Hartmans
BMGN. The Low Countries
Historical Review 2011-2
KNHG, € 18,50
Dit artikel is exclusief voor abonnees