Een onbekende historische foto. Is het verhaal erachter te vertellen? De publicisten Herman Vuijsje en Karin Spaink doen een poging.
‘Geüniformeerde afgevaardigden van het gezag voeren een controle uit.’, denkt Herman Vuijsje na een eerste blik op de foto. ‘Maar de gezagsdragers lijken me geen soldaten’, vult Karin Spaink hem voorzichtig aan. ‘Hun jasjes hangen daarvoor te ruim en te los om hun lichaam. En er zijn geen koppelriemen te zien. Het zullen politiemannen zijn.’ Vuijsje: ‘Door hun lichaamsbouw en de snit van hun uniform lijken de controleurs eerder gemoedelijk dan gevaarlijk. “Hollands” zien ze eruit. Maar pas op!’, waarschuwt hij, ‘We weten heel goed tot welke daden Hollandse ordebewakers in staat zijn geweest als deze hen werden opgedragen.’
Hij vermoedt dan ook dat de foto rond 1940-1945 is gemaakt: ‘Aan de kleding te zien is het kort voor, tijdens of na de oorlog.’ Spaink beaamt dit en wijst op de rechteragent: ‘Zie hoe stijf en star hij erbij staat, hij moet zich welhaast geruggesteund weten door een machtige ideologie. Het is inderdaad oorlog.’ Haar blik valt op de fietsers: ‘Eigenlijk zie je nog het best dat het oorlog is aan de ijver waarmee de wielrijders zoeken naar het gevraagde, aan de angstige volgzaamheid die daaruit spreekt.’
Het geheel maakt een ‘bedrieglijk gewone’ indruk op Vuijsje: ‘Die vrouw rechts, het zou mijn moeder in haar jonge jaren kunnen zijn.’ Het valt Spaink op dat zij typische vrouwentrekjes vertoont: ‘Ze grabbelt in haar tasje en haalt er handenvol spullen uit op zoek naar het gevraagde; overladen dameshandtasjes zijn van alle tijden, ook van oorlogstijden. En ze doet wat veel vrouwen doen als ze bang zijn of de tegenpartij willen pacificeren: ze glimlacht. Het eeuwige wapen der vrouw, maar zo machteloos.’, verzucht ze.
De fietser naast de agent stelt de twee voor vraagtekens. Vuijsje vertrouwt hem niet: ‘Hij combineert de parafernalis van beide partijen. Is die fiets een dienstrijwiel en is hij misschien de chef van zijn gelaarsde seksegenoot? De hoed met de zware slagschaduw doet het ergste vermoeden.’ Spaink is niet overtuigd. ‘Hij is niet echt bang.’, merkt zij op. ‘Hij kijkt licht geïrriteerd: dit is de drieëntwintigste keer vandaag dat hij is aangehouden en bars is verordonneerd zich te identificeren. Zijn mondhoek krult omhoog in een lichte sneer: die patsers, ze denken dat ze je alles kunnen laten doen.’
Maar wat moeten de gecontroleerden tonen? Waar is de vrouw naar op zoek? Vuijsje twijfelt. ‘Gaat het om haar fietsplaatje? Haar fiets? Haar persoonsbewijs? Misschien wordt er na de oorlog een bom gedemonteerd, waarbij buurtbewoners zich moeten legitimeren.’ De houding van de man naast de agent neemt zijn twijfel weg. ‘Waarschijnlijk gaat het toch om rijwielbelasting en stopt hij net zijn rijwielbelastingattest weg alvorens door te rijden naar moeder de vrouw, alwaar de koelenhaard snort.’
Spaink houdt het op een controle van identiteitspapieren. ‘Die papieren die deze agenten willen zien, zijn het instrument van hun macht. Zij hebben het recht om inzage te eisen, zij mogen in een opwelling besluiten dat papieren niet deugen of nadere inspectie verdienen.’ Resoluut besluit zij: ‘Identificatie opeisen is het prerogatief van de machthebber.’
Uitleg: Op 1 oktober 1940 begon de Haagse politie met de controle op de tijdelijke identiteitsbewijzen. Personen die het identiteitsbewijs niet bij zich hadden werden bekeurd.
Dit artikel is exclusief voor abonnees