Nog niet zo heel lang geleden was het bon ton om een zorgelijk gezicht te trekken zodra de moderne, westerse samenleving ter sprake kwam. Die had toch maar voor veel ellende gezorgd, zoals uitbuiting, oorlogen, milieuvervuiling, vervreemding en een inhoudsloze, louter op consumptie en fun gerichte massacultuur. Sinds die heldere septemberochtend zes jaar geleden, toen die twee foeilelijke symbolen van dezelfde samenleving met behulp van moderne transportmiddelen werden vernietigd, is de weegschaal doorgeslagen naar de andere kant. Wie nu nog steeds vraagtekens bij onze samenleving durft te zetten wordt met argwaan bekeken. Vanwege zijn ‘zelfhaat’ is hij wellicht een lid van de vijfde colonne van de vijanden van onze moderne, westerse samenleving.
Wat opvalt in het ‘debat’ dat sinds zes jaar wordt gevoerd, is de vaagheid van veel van de gehanteerde begrippen. Wat is nu eigenlijk de essentie van de moderne, westerse samenleving? Waardoor onderscheidt zij zich van andere samenlevingen, nu en in het verleden? Er worden dan vaak termen gebruikt als ‘rationalisme’, ‘wetenschap’, ‘de Verlichting’, of zelfs ‘de joods-christelijk-humanistische traditie’, terwijl er kwistig wordt gestrooid met namen van grote filosofen.
Hoewel iedereen het erover eens is dat veel kenmerken van de moderne samenleving uitgesproken materieel van aard zijn – de economische groei en de ontwikkeling van natuurwetenschappen en technologie – cirkelt de discussie vooral rond allerlei abstracte, filosofische begrippen. Maar wie echt wil begrijpen hoe de moderne samenleving is ontstaan en wat haar kenmerken zijn, kan al die filosofische traktaten voorlopig beter terzijde schuiven en eerst eens De nieuwe wereld van historicus Auke van der Woud lezen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Van der Wouds boek gaat in eerste instantie over zaken uit de negentiende eeuw die erg down to earth zijn – het kanaliseren van rivieren, de aanleg van spoorwegen en telegrafienetwerken, het graven van havens, het opmeten van land – en dat ook nog in de zompige moerasdelta die Nederland heet. Toch past de grootse titel Een nieuwe wereld uitstekend.
Van der Woud maakt namelijk heel goed duidelijk waaruit de ‘moderniteit’ bestaat, en welke verstrekkende gevolgen de ogenschijnlijk banale activiteiten van negentiende-eeuwse ingenieurs hadden. Hij richt zijn blik sterk op het ontstaan van de infrastructuur van twee van de belangrijkste kenmerken van de moderne samenleving: massacommunicatie en massamobiliteit. Aan de hand daarvan laat hij zien dat niet alleen de materiële omgeving van de mens veranderde, maar ook de mens zelf.
De opmars van de natuurwetenschappen, de technologische innovatie en de industriële revolutie begonnen elkaar rond 1850 steeds meer te beïnvloeden. Gezamenlijk veroorzaakten zij een gigantische stroomversnelling die de westerse wereld binnen enkele generaties fundamenteel veranderde. Op alle terreinen van de wetenschap werd duidelijk dat de materiële werkelijkheid systematisch en logisch in elkaar zat. Buys Ballot ontdekte dat er zelfs in iets grilligs als het weer systematiek zat, en Darwin toonde aan dat ontwikkelingen in de natuur gehoorzaamden aan wetmatigheden. Orde werd de norm; het ordeloze, de afwijking, het onaangepaste – kortom alles wat niet ‘stelselmatig’ was – werd beschouwd als ‘abnormaal’ en diende bestreden te worden.
Nu de ogenschijnlijk ordeloze, wilde natuur beter werd begrepen, werd het mogelijk om een oude droom te verwezenlijken: de onderwerping van de natuur. De middelen en de kracht om de natuur te beheersen namen fenomenaal toe. Er werden veel grotere schepen en bruggen gebouwd en er konden tunnels door bergen worden geboord, zodat spoorwegen hele continenten konden ontsluiten.
Gecombineerd met de komst van de telegrafie en telefonie ontstond wat Van der Woud het ‘wereldwijde web’ noemt, waardoor de mens steeds meer macht kreeg over ruimte en tijd. De exponentiële toename van snelheid, bereikbare afstanden en volume van te transporteren goederen, had niet alleen revolutionaire consequenties voor de economie, maar ook voor het beeld dat mensen van de wereld hadden. Op indrukwekkende wijze beschrijft Van der Woud hoe de ingenieurs van Rijkswaterstaat het aangezicht van Nederland veranderden en zo het land aaneensmeedden tot een natie, waarvan de Randstad het hart vormde.
Van der Woud besteedt ook aandacht aan de keerzijde van deze ontwikkelingen. Al in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw waarschuwden cultuurpessimisten voor het product van massacommunicatie en massamobiliteit: de massamens. De moderne massamens wil van alles meer, wil dat alles steeds sneller gaat, wil steeds verder weg, wil sensatie in plaats van reflectie.
Eeuwige groei, eeuwige ontwikkeling, eeuwige vernieuwing – het zijn de essentiële kenmerken van de moderne samenleving, die alleen kan bestaan doordat technologie en economie elkaar voortdurend opzwepen. Van der Woud laat haarfijn zien hoe deze samenleving is ontstaan, en welke krachten daarin werkzaam zijn.
Zijn boek is verplichte kost voor iedereen die zich wil mengen in het huidige debat over de ‘moderniteit’. Neoliberalen zullen zich na lezing wellicht afvragen wat de risico’s en de beperkingen van de moderne samenleving zijn. Neoconservatieven zullen wellicht beseffen dat het tij niet te keren valt met simpele kreten als ‘traditie’ of het aanprijzen van Plato. En ook verstandige mensen kunnen er heel veel van opsteken.
Rob Hartmans is publicist en werkt aan een boek over modernisering tijdens het interbellum in Nederland.
Auke van der Woud,
Een nieuwe wereld. Het ontstaan van het moderne Nederland
464 p. Bert Bakker, € 29,95