Home Amerika en de terugkeer van Charles de Gaulle

Amerika en de terugkeer van Charles de Gaulle

  • Gepubliceerd op: 8 april 2009
  • Laatste update 22 sep 2021
  • Auteur:
    Bart Stol
  • 14 minuten leestijd
Amerika en de terugkeer van Charles de Gaulle

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Voor de Amerikanen was de onberekenbare Charles de Gaulle geen makkelijke bondgenoot. Toch waren zij verheugd dat hij in 1958 de macht greep en de Franse Vierde Republiek afschafte. Dit vermolmde regime kon de snel escalerende oorlog in de Franse kolonie Algerije niet beëindigen.

Het Frankrijk van de Vierde Republiek, gesticht na de Tweede Wereldoorlog, was in de jaren vijftig het zorgenkindje van Europa. Het land werd gekweld door grote financiële en sociale problemen, waaronder inflatie, overheidstekorten en eindeloze stakingen die het publieke leven lamlegden. Omdat de politieke partijen elkaar het licht in de ogen niet gunden, kwam er van krachtig bestuur weinig terecht. Twaalf jaar lang werd de Franse politiek gegijzeld door partijtwisten, schandalen en regeringscrises; tussen 1946 en 1958 traden er maar liefst 25 regeringen aan – gemiddeld twee per jaar.

En hoewel de Fransen er ondanks hun rammelende politiek in slaagden om uit het economische dal te klimmen waarin de Tweede Wereldoorlog hen had achtergelaten, waren zij nauwelijks in staat een constructieve buitenlandse politiek te voeren. De Nederlandse ambassadeur in Frankrijk, oud-minister van Buitenlandse Zaken J.W. Beyen, omschreef de Vierde Republiek eens als ‘de zieke man die nooit in staat was zijn beloften na te komen en die wel bedoelingen had, maar geen wil’. De Amerikaanse president Dwight Eisenhower ging een stapje verder en sprak in 1954 met een mengeling van onmacht en verbittering over de stuntelende Fransen als die helpless, hopeless mass of protoplasm.

Etterende zweer

Vooral de onbeholpen manier waarop de Vierde Republiek de oorlog in haar kolonie Algerije aanpakte wekte wrevel. In november 1954 kwam de Algerijnse verzetsgroep Front de Libération Nationale (FLN) in opstand tegen de Fransen. Dezen wilden de opstand koste wat kost de kop indrukken. Algerije was namelijk Frankrijks dierbaarste en belangrijkste overzeese gebied. Als schakel tussen Europa en Afrika vormde het de hoeksteen van Frankrijks koloniale rijk en status als wereldmacht. Belangrijker was echter dat Algerije meer dan 1 miljoen Franstalige kolonisten – colons – telde. De Fransen beschouwden het gebied als een onderdeel van Frankrijk zelf en de strijd tegen de FLN als een strijd om het moederland.

Daarbij eisten zij de onvoorwaardelijke diplomatieke steun van hun NAVO-bondgenoten. Hoewel deze aanvankelijk bereid waren om Frankrijk terzijde te staan, begonnen sommigen al snel te morren toen de Fransen hun verboden om zich met de strijd zelf te bemoeien.

Dat stak vooral de Amerikanen, die als rijkste NAVO-partners de Fransen met geld en materieel steunden, maar het helemaal niet eens waren met hun strategie. Om de ongrijpbare guerrillatroepen te verslaan, brachten de Fransen steeds meer troepen over naar Algerije, waardoor er van de Vierde Republiek als NAVO-bondgenoot en buffer tegen een Sovjetinvasie van Europa weinig overbleef.

De Franse militaire acties dreigden bovendien een groot deel van de derde wereld van de NAVO te vervreemden en in de armen van de Sovjet-Unie te drijven. Vooral de pogingen van het Franse leger om via martelingen (zoals elektrocutie en verdrinking) FLN-netwerken op te rollen wekten verontwaardiging. In de Verenigde Naties en in Azië en het Midden-Oosten werd fel geprotesteerd tegen de steun van westerse regeringen aan de ‘oorlogsmisdaden’ van het perfide ‘Franse imperialisme’. Ook in Europa en de Verenigde Staten gingen mensen de straat op.

De Amerikaanse ambassadeur in Parijs, Douglas Dillon, bestempelde de Algerijnse kwestie al in 1955 als de ‘etterende zweer’ die de relaties tussen de Verenigde Staten en de Vierde Republiek ondermijnde. President Eisenhower en het gros van zijn militaire en politieke adviseurs kwamen bovendien al snel tot de conclusie dat de Fransen de guerrillastrijders niet konden verslaan. Frankrijk kon zich er daarom maar beter mee verzoenen dat het tijdperk van het kolonialisme voorbij was en Algerije opgeven.

De suggestie dat Algerije geamputeerd moest worden wekte echter felle verontwaardiging bij het Franse publiek, dat het antikolonialisme van de Verenigde Staten als een veel grotere bedreiging beschouwde dan het communisme van de Sovjet-Unie. Veel Fransen – de colons en hun vertegenwoordigers in Parijs voorop – meenden dat Frankrijk maar uit de NAVO moest treden als de bondgenoten hen niet langer steunden in de strijd om la patrie.

Semi-fascistisch

De publieke emoties maakten het voor Franse politici nagenoeg onmogelijk om de Amerikanen tegemoet te komen. Hoewel steeds meer politieke kopstukken tot het inzicht kwamen dat er inderdaad met de FLN onderhandeld moest worden over autonomie, durfde geen van hen daartoe het initiatief te nemen. In de slangenkuil van de Franse parlementaire politiek stond een dergelijk stap gelijk aan zelfmoord.

Om hun wankele kabinetten staande te houden zagen zij zich zelfs genoodzaakt om op de anti-Amerikaanse sentimenten in te spelen en de Verenigde Staten openlijk te dreigen met het opblazen van de NAVO als dat land zijn kritiek niet temperde. Eisenhower en zijn minister van Buitenlandse Zaken John Foster Dulles concludeerden bitter dat Franse regeringen zo zwak waren dat ze het niet aandurfden om ‘dapper en liberaal te zijn’.

Een van de weinige politici die de impasse zouden durven doorbreken was de gepensioneerde generaal Charles de Gaulle, redder van Frankrijks eer in de Tweede Wereldoorlog. Tijdens informele gesprekken met Amerikaanse diplomaten had hij hun in 1956 al toevertrouwd dat hij Algerije bij een eventuele terugkeer in de politiek autonomie zou verschaffen. Met zijn prestige en autoriteit had hij bovendien een goede kans om de Fransen te overtuigen van de noodzaak Algerije los te laten.

Veel Amerikaanse beleidsmakers vroegen zich echter af of het middel ‘De Gaulle’ niet erger was dan de kwaal. De Gaulle, een felle criticaster van het Franse parlementaire systeem, wilde alleen terugkeren als hij zijn plannen om de Republiek politiek te hervormen kon doorvoeren. Zijn voorstel om Frankrijk in de internationale arena weer slagvaardig en ‘groot’ te maken door de macht samen te ballen in de handen van de president, gold echter als semi-fascistisch; op een nieuwe ‘Franco’ in het hart van Europa zat men in Washington niet te wachten.

Ook De Gaulles openlijke gefilosofeer over de historische banden tussen Frankrijk en Rusland werd door de Amerikanen met argusogen bezien. Temeer daar hij zeer kritisch was over de Amerikaanse hegemonie binnen de NAVO en de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG). Beide hinderden volgens De Gaulle Frankrijks bewegingsvrijheid, en het was nog maar de vraag of een door hem geleid Frankrijk van deze landenclubs lid zou blijven.

Een eventuele machtsovername door een ‘sterke man’ – ook al betrof het een voor Amerika en Europa onberekenbare partner als De Gaulle – werd echter steeds aantrekkelijker naarmate de Vierde Republiek de regie over de oorlog kwijtraakte. In Algerije ging het Franse leger, fel aangemoedigd door de colons, steeds meer zijn eigen gang. Veel militairen hadden hun prestige verbonden aan de strijd om het behoud van Algerije.

Zij waren diep teleurgesteld in de Franse republikeinse politici. Dezen waren volgens hen veel te gemakkelijk gezwicht voor guerrilla’s in andere delen van Frankrijks eens zo vermaarde koloniale rijk, zoals Vietnam, Marokko en Tunesië. Door deze gebieden vroegtijdig onafhankelijkheid te geven hadden zij het leger, dat er zeker van was de guerrillaoorlog te kunnen winnen, voor schut gezet.

Generaal Henri Lorillot liet al in 1954 weten dat het leger een verdere uitverkoop van Frankrijks empire niet zou accepteren: ‘Ze hebben ons belachelijk gemaakt in Vietnam. Ze hebben ons verneukt in Marokko en Tunesië. Maar ik zweer je: ze zullen ons nooit verneuken in Algerije.’ In zijn jacht op FLN-terroristen schond het leger zonder toestemming van Parijs regelmatig de grenzen van Tunesië en Marokko, en zette daarmee de relaties tussen de NAVO en deze pro-westerse landen op scherp. In het voorjaar van 1958 stelde Dulles somber: ‘Algerije is hard op weg een ramp te worden. Als het conflict niet snel wordt opgelost, verliezen we wellicht Tunesië, Libië, Marokko – heel Noord Afrika!’

Carte blanche

Niet veel later barstte de Algerijnse zweer daadwerkelijk open, maar de crisis die ontstond bleek voor de Amerikanen een zegen in vermomming. Toen politicus Pierre Pflimlin, een vermeend voorstander van onderhandelingen met de FLN, in mei 1958 na weer een kabinetscrisis naar voren werd geschoven als premier, kwamen het leger en de colons in opstand. Zij grepen de macht in Algerije en dreigden ook Frankrijk onder militaire curatele te stellen als Pflimlin geen plaats maakte voor De Gaulle. Ze gingen er ten onrechte van uit dat de generaal net als in de Tweede Wereldoorlog de strijd om behoud van het vaderland zou voortzetten.

Aangezien het kabinet-Pflimlin en het parlement aanvankelijk weigerden toe te geven, balanceerde het land op het randje van een burgeroorlog, die ook Europa en Noord-Afrika in chaos kon storten. In beide regio’s werd de situatie met grote zorg bezien. Zelfs de Russen vreesden dat de crisis zou escaleren. Op de Russische ambassade in Parijs vroegen sommigen zich vertwijfeld af waarom de Amerikanen niet ingrepen en orde op zaken stelden in hun ‘invloedssfeer’ – dat hadden hun leiders in 1956 toch ook gedaan na de revolte in Warschaupactland Hongarije?

De Amerikanen hadden echter goede redenen om de zaak op zijn beloop te laten. Door de revolte van het leger had de Vierde Republiek voor hen definitief afgedaan. De wijze waarop de crisis zich ontvouwde bood hun een unieke kans om de nu noodzakelijk geachte regime change tot stand te brengen; het leger bracht immers zonder het zelf te beseffen de enige politicus in stelling die de Algerijnse kwestie kon liquideren.

Toen De Gaulle publiekelijk bekendmaakte dat hij bereid was om aan de oproep van het leger gehoor te geven, was de zaak voor de Amerikanen snel beslist. Direct na zijn verklaring verzekerde De Gaulle hun achter de schermen dat hij in weerwil van zijn eerdere retoriek Frankrijk niet zou terugtrekken uit de NAVO of EEG, en dat zijn geplande politieke hervormingen geen fascistische dictatuur zouden inluiden.

De Verenigde Staten gaven hem daarop carte blanche. Dulles overlegde zelfs met zijn broer Allen, hoofd van de CIA, of het raadzaam was om De Gaulle openlijk te steunen tegen de Vierde Republiek. Gezien de sterke anti-Amerikaanse sentimenten in Frankrijk leek het hun echter verstandiger om hem geen friendly push te geven; een Amerikaans stilzwijgen diende De Gaulles kansen het best.

In de wetenschap totaal geïsoleerd te staan tegenover een vastberaden leger gooide Pflimlin uiteindelijk de handdoek in de ring. Ook het Franse parlement zwichtte en verleende De Gaulle met een kleine meerderheid toestemming om een nieuwe regering te vormen en een nieuwe grondwet op te stellen. Gezien zijn voornemen om de macht van het parlement drastisch in te perken, kwam daarmee feitelijk een einde aan de Vierde Republiek.

De Amerikanen haalden opgelucht adem. Dulles was in zijn nopjes en verklaarde tegenover de Franse ambassadeur dat everything had turned out extremely well. Eisenhower was verheugd dat er in Frankrijk na ‘twaalf jaar van morele, politieke en militaire aftakeling’ een ‘sterke man’ aan het roer stond die volk en leger kon disciplineren. Ook veel andere NAVO-partners waren tevreden. Volgens de Britten was De Gaulle the man of the moment en de enige die de Algerijnse crisis kon beëindigen. Het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken liet weten dat een regime-De Gaulle de ‘best mogelijk oplossing’ was voor het roerige Frankrijk. Eigenlijk reageerden alleen de Nederlanders gereserveerd (zie kader).

Eigen atoomwapen

De Gaulle zou de verwachtingen van zijn bondgenoten – zowel de positieve als de negatieve – meer dan waarmaken. In de door hem ontworpen Vijfde Republiek kreeg de president inderdaad ongekende bevoegdheden, vooral op het gebied van buitenlandbeleid. Als eerste president benutte hij deze nieuwe armslag direct om Frankrijk en de NAVO van de Algerijnse zweer te verlossen. In september 1959, amper een jaar na zijn machtsovername, zegde hij de Algerijnen publiekelijk het recht op zelfbeschikking toe – drie jaar later was de onafhankelijkheid van Algerije een feit.

Terwijl de colons en enkele legeronderdelen furieus reageerden op dit ‘verraad’ – zij zouden meer dan dertig moordaanslagen op De Gaulle plegen –, berustten de meeste Fransen, moe na vijf jaar oorlog, in de zaak. Zij hadden er alle vertrouwen in dat De Gaulle het verlies van Algerije en het koloniale rijk op een andere wijze zou compenseren. Dat was ook precies wat De Gaulle probeerde. Met zijn pogingen om van Frankrijk weer een onafhankelijke grootmacht te maken – de politiek van grandeur – maakte hij zich in de jaren zestig bij de Fransen populair, maar bij zijn bondgenoten zeer berucht.

Om zich internationaal te kunnen onderscheiden zette hij zich vooral af tegen de Verenigde Staten. Hij betwistte openlijk de Amerikaanse hegemonie binnen de NAVO, bezorgde Frankrijk tot afschuw van de Amerikanen een eigen ‘onafhankelijk’ atoomwapen, en benaderde als zelfverklaard wereldleider op eigen houtje de Sovjet-Unie en maoïstisch China. Verder kreeg hij zijn bondgenoten op de kast door jarenlang de uitbreiding van de Europese Economisch Gemeenschap (EEG) te blokkeren, en te proberen deze tegen de wil van de andere lidstaten om te bouwen tot een door Frankrijk geleide politieke unie, die binnen de NAVO zou kunnen wedijveren met de Verenigde Staten.

Bij de bondgenoten overschaduwden de frustraties over De Gaulles eigenzinnige optreden in de internationale arena dan ook al snel de opluchting over zijn aantreden en het einde van de Algerijnse crisis. In de jaren zestig konden weinig Amerikaanse en Europese diplomaten zich nog voorstellen dat ze De Gaulle enkele jaren eerder hadden ingehaald als een ‘verlosser’.

Dit artikel is mede gebaseerd op stukken uit het archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Nederlands reserves over de terugkeer van De Gaulle

De eerste Nederlandse reacties op de meicrisis en de terugkeer van De Gaulle waren veel gereserveerder dan die van de Amerikanen of de Britten. In de ministerraad van 6 juni 1958 noemde staatssecretaris van Buitenlandse Zaken Ernst van den Beugel de machtsovername van De Gaulle zelfs ‘een typische coup d’état’.

Ook minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns maakte zich aanvankelijk zorgden. Hij voorzag als een van de eersten dat De Gaulle de EEG als ‘eenheid’ zou gaan gebruiken ‘tegen de andere deelnemers in de NAVO’. Het feit dat Luns zich in de jaren zestig binnen de EEG ontpopte als de felste tegenstander van deze Franse plannen heeft veel historici doen beweren dat de relaties tussen Nederland en Frankrijk met de komst van De Gaulle sterk verzuurden. De Nederlandse archieven tonen echter dat het met die animositeit wel meeviel.

Hoewel Nederland en gaullistisch Frankrijk botsten over de toekomst van de EEG, konden ze het zeer goed met elkaar vinden op andere dossiers. In koloniale kwesties werden het zelfs trouwe bondgenoten. Terwijl gaullistisch Frankrijk Nederland onvoorwaardelijk steunde in zijn poging om het eiland Nieuw-Guinea – ‘ons laatste restje Indië’ – uit de handen van Soekarno te houden, hielpen de Nederlanders de Fransen zo veel mogelijk bij hun pogingen om Algerije (en Marokko en Tunesië) na de onafhankelijkheid binnen de Franse invloedssfeer te houden. In 1960 verklaarde Luns dan ook tegenover de Amerikanen dat er buiten het Europa-dossier ‘aan de bilaterale Nederlands-Franse hemel geen wolken te bespeuren zijn’.

Francofiel Luns had bovendien een zekere bewondering voor De Gaulle en zijn autoritaire regeerstijl. Nadat zijn eigen pro-Amerikaanse beleid in de late jaren zestig in het parlement, maar ook op straat steeds meer bekritiseerd was, verklaarde Luns tegenover de journalist Michel van der Plas: ‘Ik vind de grootste verdienste van De Gaulle de door hem opgestelde constitutie van de Vijfde Republiek, waarbij de uitvoerende macht meer gewicht heeft gekregen. Ik heb mij aangaande de institutionele ontwikkelingen in Nederland weleens afgevraagd of de uitvoerende macht niet te veel aan banden wordt gelegd, met name door het parlement, hetgeen de regeerbaarheid van het land niet steeds ten goede is gekomen.’

Meer informatie

De Algerijnse oorlog wordt, mede dankzij de vele parallellen met de oorlog in Irak, volop bestudeerd. Zo is het standaardwerk van Alistair Horne A Savage War of Peace. Algeria 1954-1962 (1977) anderhalf jaar geleden opnieuw uitgebracht.

Academici richten zich momenteel vooral op de internationale aspecten van de crisis. Matthew Connelly’s toegankelijk geschreven A Diplomatic Revolution. Algeria’s Fight for Independence and the Origins of the Post Cold-War Era (2002) is wellicht de meest prikkelende studie over de Amerikaanse opstelling in de kwestie. De meicrisis van 1958 komt er echter bekaaid vanaf. Connelly baseert zich daarover vooral op The United States, and the Algerian War (2001) van Irwin M. Wall, dat ook een belangrijke bron is voor dit artikel. Een bredere beschrijving van de moeizame relatie tussen De Gaulle en de Amerikanen bieden Robert O. Paxton en Nicholas Wahl in hun essaybundel De Gaulle and the United States. A Centennial Reappraisal (1994).

Ook buiten de Verenigde Staten is er veel aandacht voor de impact die de Algerijnse crisis heeft gehad. Dit voorjaar publiceert Niek Pas met Aan de wieg van het nieuwe Nederland. Nederland en de Algerijnse Oorlog 1954-1962 (Wereldbibliotheek) de eerste uitgebreide studie over de Nederlandse reacties op de oorlog. Martin Thomas beschreef de Britse opstelling droog, maar kundig in The French North African Crisis. Colonial Breakdown and Anglo-French Relations, 1945-1962 (2000).

Een zeer leesbare monografie over het korte, roerige leven van de Vierde Republiek, met een prikkelende analyse van De Gaulles opstelling in de meicrisis, is The Locust Years. The Story of the Fourth French Republic 1946-1958 (1991) van voormalig Times-correspondent Frank Giles. Wie zich verder in de persoon en politiek van De Gaulle wil verdiepen kan niet om het meerdelige standaard werk De Gaulle van Jean Lacouture heen, waarvan in 1993 een ingekorte Engelstalige versie verscheen: De Gaulle. The Ruler 1945-1970. Wie minder tijd heeft, vindt in Julian Jacksons Charles de Gaulle (2003) een aardige, beknopte biografie.

De gespannen verhouding tussen het Franse leger en de republiek wordt door Alistair Horne goed beschreven in het breed opgezette en essayistische The French Army and Politics 1870-1970 (1984). John Steward Ambler gaat in The French Army in Politics 1945-1962 (1966) dieper in op de naoorlogse periode. Tot slot biedt H.L. Wesseling in Frankrijk in oorlog, 1870-1962. De meest dramatisch eeuw uit de Franse geschiedenis (2006) een mooi overzicht van de verschillende tot mislukken gedoemde koloniale oorlogen van Frankrijk.