Home Aan de andere kant

Aan de andere kant

  • Gepubliceerd op: 22 april 2020
  • Laatste update 30 apr 2020
  • Auteur:
    Sietske van der Veen
Aan de andere kant

‘De’ oorlog, die dit jaar 75 jaar geleden eindigde, was voor Amsterdammer Jan Verleun en Brit Ted Shaw altijd een centraal thema. Als luitenant in het geallieerde leger hielp Ted mee Europa van de nazi’s te bevrijden, terwijl Jan vrijwillig met diezelfde nazi’s aan het oostfront vocht. Hun op het oog zo tegengestelde levens kruisten elkaar in mijn gezin: ‘opa’ Ted was een vriend van mijn moeders familie, Jan Verleun oud-promotor en vriend van mijn vader.

Ik kende hen in mijn jeugd slechts als oude mannen: Ted stierf in 2005 op 87-jarige leeftijd, Jan was 86 jaar toen hij overleed in 2011. Dat ik Ted mijn Engelse ‘opa’ noemde terwijl Jan bij ons thuis altijd ‘Jan Verleun’ bleef, was tekenend voor hun karakter en voor de aard van onze band.

De onverschrokken Brit

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het was voor mij altijd een vast gegeven dat mijn goedhartige opa Ted in de Tweede Wereldoorlog als soldaat had gevochten. Het was de reden dat ik hem kende: hij was betrokken geweest bij de Slag om Arnhem en keerde tot zijn dood elk jaar in september terug om de herdenking daarvan bij te wonen. Dan logeerde hij bij mijn grootouders in Oosterbeek. Tot op hoge leeftijd sprong Ted nog uit een vliegtuig boven de Ginkelse Heide, net zoals hij in 1944 gedaan had. Ted leerde me mijn eerste woordje Engels (‘ice cream’) en we vierden met het gezin vakantie aan zee in zijn pension in Paignton, Devon.

Opa Ted was weinig mededeelzaam over de oorlog, al gaf hij één keer een verklaring over zijn ervaringen af aan de legerleiding. Slechts heel soms liet hij tegenover mijn ouders iets los – nooit zei hij iets tegen mijn broertje of mij. Hij was in Afrika geweest, en in Italië. In Arnhem voerde hij een troep jongere mannen aan; ze bedienden een antitankwapen. De een na de ander die Ted naar voren riep, sneuvelde in de strijd. De dankbaarheid en het respect die hij als veteraan genoot van de Nederlandse bevolking, kon hij nooit helemaal begrijpen, zo vertelde hij mijn moeder eens. Hij werd verteerd door schuldgevoel omdat de Slag om Arnhem was verloren, en de bevrijding nog meer dan een halfjaar op zich had laten wachten.

Ted Shaw, begin jaren 40. Foto via Airborne Assault ParaData | Colin Allen

Voor opa Ted eindigde de oorlog in de uiterwaarden van de Rijn, tijgerend op weg naar vrijheid. Samen met een kameraad was hij achtergebleven in de kelder van een huis om gewonden te verzorgen. Hij was te laat voor evacuatie. Terwijl hij door een sloot kroop, naderde een Duitse soldaat hem van achteren: ‘For you, the war is over’. Ted maakte de capitulatie mee in een krijgsgevangenenkamp in Braunschweig. Tegen het einde van zijn leven uitte hij een keer de wens om de Duitser te ontmoeten die hem gespaard had. Die terugvinden bleek onmogelijk.

Terwijl hij door een sloot kroop, naderde een Duitse soldaat hem van achteren: ‘For you, the war is over’.

Ted voelde zich zo verbonden met de Nederlandse grond dat hij erin begraven wilde worden. De bijzettingsdienst – ik was dertien jaar – maakte diepe indruk op me. Vooral de plechtigheid waarmee het kistje met Teds as in de grond werd geplaatst, in vochtig gras omringd door witte grafstenen. Honderden kilometers van de plek waar hij bijna zijn hele leven gewoond had, bij zijn strijdmakkers die altijd 17, 21 of 25 jaar waren gebleven.

De zwijgzame Amsterdammer

Jan Verleun kreeg een besloten afscheidsdienst. Ik had hem al jaren niet gezien en was er niet bij. In mijn herinnering is Jan een lange, statige heer met een ronde hoornen bril. Mijn ouders, broertje en ik bezochten hem een paar keer per jaar in zijn huis in Drachten, Friesland, waar hij op zolder een grote verzameling Napoleontische soldaatjes had. De man die altijd met veel plezier de stukken las die ik voor mijn schoolkrant schreef, had zich in 1942 opgegeven voor het Vrijwilligerslegioen Nederland van de Waffen-SS. Hij vocht onder andere in Oekraïne, Polen en Hongarije, en stond op wacht bij werkkampen in Duitsland. Ook Jans oorlog eindigde in (Russische en daarna Britse) krijgsgevangenschap.

Mijn vader, die Jan begin jaren zeventig in Groningen leerde kennen als een bevlogen en geliefd universitair docent Engelse taal- en letterkunde, wist dit alles heel lang niet. Pas op zijn sterfbed doorbrak Jan decennia van stilzwijgen – zelfs zijn eigen dochter had nooit van iets geweten. In de weken die hem nog restten sprak Jan acht cassettebanden vol over zijn jeugd, zijn tijd aan het oostfront en de nasleep van de oorlog. Hij gaf mijn vader een vrijbrief om met het materiaal te doen wat hem goeddunkte; die schreef een boek over de vriend die hij in feite nooit echt gekend had.

Jan Verleun, februari/maart 1943. Foto via Berend van der Veen

Jans aanmelding voor de Waffen-SS vloeide voort uit zijn jongensdroom om iemand te zíjn: een dappere soldaat. Hoewel hij de Februaristaking van dichtbij meemaakte, en zijn vader nog probeerde de inschrijving ongedaan te maken, koos Jan de lijn van zijn moeder, een NSB-sympathisant. Zij zag haar zoon graag als een ‘sterke en vieve’ man aan het front.

De held die Jan zo graag wenste te zijn, werd hij niet. Al tijdens zijn training stortte hij in, na de executie van een jonge Vlaming uit zijn regiment voor desertie. Hij verbleef enkele weken in een psychiatrisch hospitaal. Na de oorlog schreef Jan 35 romans. Hij publiceerde er niet één. In de boeken voerde hij moedige soldaten op, die moesten goedmaken wat hij zelf niet had waargemaakt. Zoals soldaat Ludo in Andermann’s Leave, die een half-Joodse vrouw redt van de nazi’s. Zelf beloofde Jan in Dresden een Tsjechisch meisje te verdedigen, maar koos er uit angst voor de stad te ontvluchten.

Zijn moeder zag haar zoon graag als een ‘sterke en vieve’ man aan het front.

Naar eigen zeggen hoorde Jan pas in augustus 1944 van de massamoord op de Joden. Hij vond niet dat hem als ‘gewone’ soldaat enige blaam trof voor de misdaden. Op 4 mei zouden ook gestorven Nederlandse Waffen-SS’ers moeten worden herdacht, zo liet hij zich zelfs ontvallen. Tegen het einde van zijn leven was Jan een meester geworden in het ombuigen van de werkelijkheid – en niet alleen op papier. Hij zei ervan overtuigd te zijn dat de enige vriend die hij als kind ooit had, de Joodse Hijman Pach, tijdig naar Canada was gevlucht. In werkelijkheid werd Hijman, Jans ‘bloedbroeder’ met wie hij een liefde voor tinnen soldaatjes deelde, op 18-jarige leeftijd in Auschwitz vergast.

Twee kanten van het strijdtoneel

Hoewel opa Ted er voornamelijk over zweeg, kreeg hij voor zijn ‘almost superhuman display of persistent gallantry’ een Military Cross. Ted bleef doorvechten en gewonden in veiligheid brengen in de zwaarste omstandigheden – zijn persoonlijke veiligheid veronachtzaamde hij. In zijn dagelijks leven en in zijn functie als Brits vertegenwoordiger in de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum in Oosterbeek, bleef hij altijd uiterst bescheiden. Niet alleen voelde hij zich schuldig over het mislukken van de Slag om Arnhem, maar er waren in zijn ogen ook teveel kameraden voor niets gestorven om trots te kunnen zijn op een medaille.

Dat Ted en Jan driekwart eeuw geleden op hetzelfde strijdtoneel stonden, allebei aan een zó andere kant van de geschiedenis, intrigeert me nu veel meer dan vroeger. Het had gekund, maar de twee mannen hebben elkaar nooit ontmoet. Ik weet: zoals zij waren er zovelen. En toch. De méns in de (Tweede Wereld)oorlog is in de afgelopen jaren steeds belangrijker geworden in de Nederlandse publieke herinnering. Door de persoonlijke verhalen van burgers en militairen, verzetslieden en collaborateurs, daders en slachtoffers, proberen we dichtbij te halen wat steeds verder weg raakt. En daarom koester ik nu, jaren na hun dood, deze persoonlijke historische sensatie.

Sietske van der Veen (1992) is historicus en freelance journalist. Momenteel doet ze als promovendus bij het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis onderzoek naar de sociale mobiliteit en integratie van Joodse Nederlanders met een hoge(re) sociale status (1880-1940).