Aad Kosto, met de kat in zijn armen, volkomen ontredderd voor de puinhopen van zijn huis. Dat beeld ging in 1991 de hele wereld over, nadat tegenstanders van het Nederlandse asielbeleid een bom bij het huis van de staatssecretaris van Justitie hadden geplaatst.
Woensdagmorgen 13 november 1991, rond drie uur ’s nachts, krijgt de politie een anoniem telefoontje. Er ligt een bom achter het huis van staatssecretaris van Justitie Aad Kosto in het Noord-Hollandse Grootschermer. De politie waarschuwt Kosto en evacueert alle omwonenden in een straal van tweehonderd meter. Om drie minuten over vier ’s ochtends blaast de bom de achtermuur van het huis naar binnen, waarna het dak gedeeltelijk instort. Bij de buren sneuvelen de ramen.
Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Rond hetzelfde tijdstip ontploft een tweede bom in het ministerie van Binnenlandse Zaken. De aanslagen worden opgeëist door de Revolutionaire Anti Racistische Actie (RARA), die in een uitvoerige verklaring Kosto’s vreemdelingenbeleid als reden van de aanslag aanwijst.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Na zijn aantreden als staatsecretaris in 1989 nam Kosto voor die tijd harde maatregelen om de groeiende stroom asielzoekers in te perken. Daarmee maakte hij zich bij het publiek, de media en binnen zijn eigen Partij van de Arbeid niet populair.
Hoe hoorde u dat er een bom naast uw huis lag?
‘Mijn vrouw Anneke en ik lagen net te slapen, toen we werden gebeld door de politie. Er was een bommelding. “Is er iemand naar wie u toe kunt?” vroegen ze. We liepen wat lacherig naar vrienden in het dorp. Waarschijnlijk stond er iemand naar ons te kijken en zich rot te lachen. Het was een schitterende nacht met een enorme sterrenhemel. Ik heb nog wel de kat naar buiten gelaten – daar is hij later nog beroemd door geworden. Onze vrienden waren inmiddels gebeld door de politie. Wij bleven giebelen. Een bommelding, haha. Tot we in de verte een doffe dreun hoorden.’
Welke gevolgen had de aanslag?
‘Ik was op slag veel bekender. Toen we een paar uur later gingen kijken, zag ik de kat. Ik nam hem in mijn armen, en daar is toen die beroemde foto van gemaakt. Die heeft golven van sympathie opgeleverd. Ik werd doodgeknuffeld door oude dametjes, maar kreeg ook brieven van rechters en een burgemeester die hetzelfde hadden meegemaakt.
De aanslag is daardoor volstrekt contraproductief geweest. Dat was een bittere tegenslag voor de terroristen. Ze wilden laten zien dat ik een afschuwelijke man was tegen wie je best een bom mag inzetten, maar ze bereikten het tegendeel. De dag erna zat ik weer op kantoor. Mijn beleid en persoon hebben geen enkele schade aan de aanslag overgehouden. Ik ben er niet bang door geworden en er ook niet door geschrokken. Nee, ik was boos.’
‘Ik denk dat RARA veel inspiratie heeft opgedaan bij de Rote Armee Fraction’
Was het een terroristische aanslag?
‘Ja, het was terrorisme. Het was een poging om met geweld schrik aan te jagen. RARA is antidemocratisch. Dit zijn levensgevaarlijke mensen, letterlijk. Mensen die hun minderheidsstandpunt met geweld proberen op te dringen. Dat is precies de reden dat ik de volgende dag alweer pontificaal op het departement zat: om te laten zien dat ze helemaal niets hadden bereikt.
Ik denk dat RARA veel inspiratie heeft opgedaan bij de Rote Armee Fraction, die in de jaren zestig, zeventig in Duitsland actief was. Er is geen oorlog, maar wij willen wel in het verzet. Dan maar tegen de gevestigde orde. Maar Nederland is wel een bloeiende democratie, geen dictatuur. Kijk, een verzetsstrijder in de oorlog zou de kogel krijgen als hij werd gepakt. Maar die RARA-types wisten dat ze een eerlijke rechtsgang zouden krijgen. Dat doet wel afbreuk aan hun heldhaftigheid.’
Verdenkt u iemand?
‘Er waren wel verdachten, maar er is nooit een wettig en overtuigend bewijs geleverd. De tegenstander is slim. Ik heb grond om aan iemand te denken, ja. Maar dat is BVD-informatie, en die moet ik voor me houden.’
Hoe stond het vreemdelingenbeleid ervoor toen u aantrad als staatssecretaris?
‘Ik stapte op een rijdende trein. De portefeuille was vanaf het begin omstreden. Er was met name in links Nederland veel opwinding over elk individueel geval. Daar deed ik als Kamerlid in de jaren tachtig ook zelf aan mee. Ik herinner me een Pakistaan die het land uit moest. Dan belde je de staatssecretaris, of de minister. En werd zo iemand van de vliegtuigtrap gehaald en zijn dossier opnieuw bekeken. In 1989 vroegen 1400 mensen asiel aan – futiel vergeleken met wat het later werd.’
Wat waren de belangrijkste problemen?
‘Een van de gruwelijkste zaken was de langdurige toelatingsprocedure: mensen zaten jarenlang in onzekerheid. Ik wilde meer ambtenaren hebben. Ik ging voor de ministers bijhouden hoeveel mensen er binnenkwamen en waar ze vandaan kwamen. Je zag de aantallen van maand tot maand stijgen. Maar ik zat in een kabinet dat moest bezuinigen. Als ik in de ministerraad vertelde dat een ambtenaar maar twee dossiers per dag kon doen, ging er een daverend en boosaardig gelach op – dat moest toch wel sneller kunnen? Dan moest ik weer uitleggen dat je dan slechte beslissingen kreeg, en dat de rechter daarvoor later de rekening zou presenteren.
Vervolgens werden we geconfronteerd met het uitzettingsbeleid. Als de gehele procedure is doorlopen en de laatste uitspraak is geweest, moet iemand het land verlaten. De vraag is: hoe doe je dat? Dat is nu nog niet opgelost. Ik heb een tijdlang mensen over de Belgische grens laten zetten, maar die waren vóór Antwerpen alweer op de retourtrein gestapt en verbleven vervolgens illegaal in Nederland.
Er wordt in de wereld ontzettend goed opgelet hoe wij mensen opvangen. Het grenshospitium op Schiphol is door mij ingesteld. Daar werd veel actie tegen gevoerd. Het werd een gevangenis genoemd, de “Bullebak”, naar de Amsterdamse Bullewijk waarin het was gevestigd. Maar vroeger kwamen mensen niet door de douane heen; ze dwaalden door de gangen, dagenlang. Dat was een onhoudbare toestand. In het grenshospitium hadden mensen een bed, een hobbyruimte, een stilteruimte. De voorzieningen waren helemaal niet slecht. Maar soms was ook het grenshospitium vol. Dat werd snel bekend in landen als Nigeria, Liberia. Er kwamen dan direct meer asielzoekers aan. Want als het hospitium vol zat, werden mensen bij de grens toch doorgelaten, naar een asielzoekerscentrum ergens in het land.’
Wat kenmerkte uw beleid?
‘Wat ik wilde, was de dingen duidelijk maken: zo zit het. Vaak wisten mensen helemaal niet wat mijn beleid inhield. Op een partijbijeenkomst in Vlaardingen werd ik met de grootst mogelijke reserve ontvangen. Ik was die engerd van het vreemdelingenbeleid. Toen ik wegging, kreeg ik een warm applaus. Simpelweg omdat ik had uitgelegd wat ik deed.’
Maar waarom was er zo’n enorme weerzin tegen uw beleid? Was dat typisch Nederlands?
‘In Nederland zijn veel mensen van goede wil. En er was veel publiciteit. Als het abstract bleef, hadden mensen wel begrip voor de uitzetting. Maar zodra er een gezicht op televisie kwam, werd het anders. Ja, zo’n moeder met kinderen, die moet wel blijven… De mensen lieten zich leiden door hun emoties. Maar die druk heb ik altijd willen weerstaan. Er zijn regels. Als ik die regels ga oprekken, staan er zó driehonderd advocaten met hún individuele gevallen op de stoep. Daarom vind ik kerkasiel ook een monstrum. Als in een democratische rechtsstaat, waarin alles in een glazen huis gebeurt, wordt besloten dat iemand niet kan blijven, vind ik niet dat de Kerken kunnen zeggen: blijft u toch maar. Ik heb dat eens een “naastenliefde-exces” genoemd.’
Schortte er niet ook wat aan uw presentatie?
‘Mensen kijken hoe iemand overkomt, natuurlijk. Maar mijn opvolger, die lieve mevrouw Schmidt, werd ook verfoeid. Je moet de vijand een gezicht geven, en daar was ik kennelijk heel geschikt voor. Er is mij wel eens kwalijk genomen dat ik zo weinig emotie toon. Maar ik zag niets in de staatssecretaris die met snikkende stem zegt: “Ik sta hier voor uw camera, meneer Witteman; de tranen wellen me in de ogen, want ik moet een aantal mensen tegenhouden.”
Overigens heb ik in een aantal individuele gevallen wel ingegrepen; dat is het recht van de staatssecretaris. Maar dat heb ik altijd buiten de publiciteit gehouden. In de jaren zeventig had je de zogenoemde kerkmarokkanen. De toenmalige staatssecretaris Glastra van Loon had een generaal pardon afgekondigd voor mensen die voor een bepaalde datum naar Nederland waren gekomen. Het leverde de meest tragische situaties op. Mensen kwamen met hun tramkaarten langs om te bewijzen dat ze op tijd waren geweest. Honderdtachtig mensen zijn toen in hongerstaking gegaan in de Mozes-en-Aäronkerk in Amsterdam. Twaalf jaar later later heb ik de laatste van die kerkmarokkanen in stilte een verblijfsvergunning gegeven.’
Had u de familie Gümüs laten blijven?
‘Nee, daar was niets aan te doen. Als iemand op zo’n manier in de publiciteit is gekomen, kun je niet meer creatief met de regels omgaan. Schmidt is knap overeind gebleven.’
Voormalig staatssecretaris Job Cohen nam veel hardere maatregelen dan u en zijn huis werd niet opgeblazen.
‘Cohen is een beminnelijk man, en een publiekslieveling. Dat geluk was mij niet beschoren. Maar hij opereerde ook in een totaal ander klimaat. Nu wordt op een heel andere manier gesproken. Het is tegenwoordig ook veel duidelijker dat veel vreemdelingen geen vluchtelingen zijn.’
Maar wat mij nu ergert aan Nederland, is dat in de pers en zelfs het kabinet wordt voorgesteld om de hoogopgeleide asielzoekers eruit te halen. Nederlandse gastvrijheid is vaak geladen met eigenbelang. Die mensen zouden juist in het land van herkomst veel kunnen doen.’
U kreeg in uw tijd veel kritiek van de PvdA. Bent u teleurgesteld in uw eigen partij?
‘Ik denk dat ik in de PvdA wel op de rechtervleugel zat. Ik ben jurist, dat is niet gebruikelijk. Echte sociaal-democraten hebben het over lonen, prijzen en welzijn. Justitie gaat over tralies, op dat departement zitten engerds. In de belangstelling van mijn partij was dat ministerie altijd het sluitstuk. Wie daar zit, raakt besmet. Mensen willen niet met je geassocieerd worden. De politiek roept niet het mooiste wakker in de mens. Ik heb veel illusies verloren. Ik dacht dat er meer gemeenschappelijke idealen waren. Maar het is ook veel elkaar vliegen afvangen, achterhouden van gegevens, elkaar verdringen voor de media.’
Kijkt u met genoegen terug op uw tijd als staatssecretaris?
‘Ik ben zeventien jaar Kamerlid geweest, bijna vijf jaar staatssecretaris, en nu zit ik alweer een jaar of zeven in de Raad van State. Mijn tijd op het ministerie van Justitie heeft me de meeste voldoening gegeven. Never a dull moment. Als er in je leven niets gebeurt, is het saai.’