Nee, de raadpensionaris of landsadvocaat was geen ‘minister-president van de Republiek’. Arnout van Cruyningen legt uit hoe het wel zat.
Wie weet nog wie Aert van der Goes, Paulus Buys, Adriaen Pauw, Gaspar Fagel, Isaäc van Hoornbeek of Pieter Steyn waren? Waarschijnlijk doet de naam Jacob Cats wel een bel rinkelen, maar in het collectieve geheugen is hij toch vooral de dichter van regels die tegeltjeswijsheden zijn geworden, zoals ‘Kinderen zijn hinderen’ en ‘Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel’. Maar Cats was net als bovengenoemde heren ‘raadpensionaris’ of ‘landsadvocaat’. De bekendste bekleders van dat ambt waren uiteraard Johan van Oldenbarnevelt en Johan de Witt, wat niet in de laatste plaats kwam door hun gewelddadige dood.
Niet zelden wordt de functie van raadpensionaris voor hedendaagse lezers ‘vertaald’ als ‘de minister-president van de Republiek’. In dit handzame overzicht van de ontwikkeling van deze functie maakt Arnout van Cruyningen duidelijk dat dit in twee opzichten onjuist was. In de vijftiende eeuw hadden verschillende steden een ‘pensionaris’ aangesteld, die optrad als juridisch adviseur van het stadsbestuur, en in 1480 stelden ook de Staten van Holland een dergelijke functionaris aan. Deze moest de Staten bijstaan in het contact met de landsheer, die sinds 1482 een vorst uit het huis Habsburg was.
De landsadvocaat of raadpensionaris, die gaandeweg ook meer administratieve taken kreeg, was dus een ambtenaar in dienst van het gewest Holland. Na de Opstand tegen Spanje en het ontstaan van de Republiek bleef dat zo. Johan van Oldenbarnevelt, die van 1586 tot 1618 landsadvocaat van de Staten van Holland en West-Friesland was, formuleerde het in 1607 heel duidelijk: ‘De Verenigde Nederlanden zijn niet één Republiek, maar zeven verschillende Provinciën, met elk haar eigen regeringsvorm, die niets met elkaar gemeen hebben dan alleen wat bij contract tot gemeenschappelijke defensie is beloofd.’ Johan de Witt vond dat je dan ook beter kon spreken van de ‘Verenigde Republieken der Nederlanden’.
Hoewel Holland verreweg de rijkste en machtigste mogendheid van deze statenbond was, was de raadpensionaris dus niet de politieke leider van de gehele Republiek. Bovendien was zijn macht en invloed, in tegenstelling tot een moderne premier, niet vastomlijnd maar vooral gebaseerd op een aantal taken en bevoegdheden, die in de loop der tijd verschilden en waarbij de ene raadpensionaris meer macht naar zich toe wist te trekken dan de andere. Van Cruyningen laat duidelijk zien hoe het ambt evolueerde en ook hoe de relatie met de stadhouders uit het huis van Oranje steeds veranderde.
Burgers aan de macht. Een geschiedenis van landsadvocaten, raadpensionarissen en Oranjepaladijnen
Arnout van Cruyningen
207 p. Omniboek, € 22,99

