Home Dossiers Suriname De coup van Desi Bouterse

De coup van Desi Bouterse

  • Gepubliceerd op: 11 januari 2005
  • Laatste update 13 jan 2024
  • Auteur:
    Martijn Blekendaal
  • 9 minuten leestijd
De coup van Desi Bouterse
Cover van
Dossier Suriname Bekijk dossier

Op 25 februari 1980 pleegden militair sportinstructeur Desi Delano Bouterse en vijftien andere onderofficieren een staatsgreep in Suriname. Romeo Hoost (58) sloot zich aan bij de oppositie. ‘”Het nieuwe regime? Zelfde stront, andere vliegen,”‘ hoorde je mensen op straat zeggen.’

 ‘Eerst klonk een geweerschot. En toen, vanuit een doodse stilte, het geblaf van honden. Dan weet je dat er iets aan de hand is. Ik stoof op uit bed, trok mijn kleren aan en reed, gewapend met bandrecorder en fotocamera, richting het centrum van de stad. Misschien zit er een primeurtje voor me in, dacht ik nog. Ik was dan wel geen journalist, maar werkte wel bij de televisie, als presentator van een quiz. Ik reed langs de Volkskredietbank. Een bewaker vroeg me of ik wist wat er gebeurd was. Ik schudde nee. In de Molenstraat zag ik niets. En bij de Waterkant ook niet.

Totdat ik bij het politiebureau kwam, waar ik een aantal mensen aantrof. De lichten waren gedoofd, op de grond lagen glasscherven. Iemand vertelde me dat er bij de kazerne twee politieagenten waren doodgeschoten. Militairen hadden verschillende gebouwen in de stad bezet. In de loop van de ochtend kwam er steeds meer volk op de been. Later zag ik enorme rookwolken. De militairen bleken het politiebureau met een patrouilleboot vanaf het water onder vuur te hebben genomen.’

Toen Romeo Hoost (58), voorzitter van het Comité Herdenking Slachtoffers Suriname en drijvende kracht achter de vervolging van Bouterse in Nederland, enkele uren later weer huiswaarts keerde, heerste er in Suriname een nieuw regime. Na ruim vier jaar wanbeleid onder leiding van premier Henck Arron was de macht vanaf 25 februari 1980 in handen van militair sportinstructeur Desi Delano Bouterse en vijftien andere onderofficieren, de Groep van Zestien. ‘Het eerste wat ik dacht was: nu zijn we echt een Zuid-Amerikaans land geworden.’

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Corruptie

Ruim vier jaar eerder was Hoost met al het idealisme van de wereld naar Suriname getrokken. Geboren in Suriname had hij zijn jeugd op Curaçao doorgebracht, waar zijn ouders werkten bij Shell. Maar de onafhankelijkheid van Suriname in november 1975 maakte iets bij hem los. Een droom. ‘Ik zag de onafhankelijkheid als een nieuw begin, een moment van wedergeboorte. Op de Antillen lachte iedereen me uit. Zoveel geld als ik daar verdiende zou ik in Suriname nooit kunnen krijgen. Ook in Suriname zelf verklaarde iedereen me voor gek. Het land werd aan de vooravond van de onafhankelijkheid door tienduizenden Surinamers in de steek gelaten. Zij kozen eieren voor hun geld en vertrokken naar Nederland. Het kon me niks schelen. Op Curaçao had ik de mogelijkheden gezien die toerisme biedt. Suriname had wat dat betreft veel meer te bieden: de stad, de kust, de binnenlanden met al hun natuurschoon, maar ook de rijke geschiedenis. Zo’n groot grondgebied en zo weinig inwoners.’

Dat optimisme liep in Suriname al vrij snel flinke deuken op. ‘De corruptie was enorm. Ik probeerde een televisieproductiebedrijfje van de grond te krijgen. Maar als je niet bereid was om dingen onder tafel te regelen, dan kon je het wel vergeten. Dat was een bittere pil. Zelf barstte ik van de idealen, en dan denk je dat iedereen voor het land werkt.’

De werkelijkheid was dat Suriname steeds dieper wegzakte in de problemen. ‘Soms kwam er uren achtereen geen water uit de kraan. Of er was geen rijst meer, terwijl Suriname van oorsprong toch een rijstproducerend land is. Uit behoefte aan deviezen werd alle rijst geëxporteerd. Want ook het geld raakte op. Het CIS, Centraal Importbedrijf Suriname, noemden we spottend LIS: Lucht Import Suriname. Want met alle schaarste kon ik nauwelijks geloven dat er nog iets geïmporteerd werd. Ook politiek verkeerde het land in een diepe crisis. Er werd op een gegeven moment nauwelijks nog vergaderd. En als het parlement dan eindelijk weer eens bijeen was, gingen de parlementariërs met elkaar op de vuist.’

Toch was er, wat Hoost betreft, geen reden voor militair ingrijpen. Ook aan de vooravond van de coup vertrouwde hij nog op het zelfreinigende vermogen van de democratie. ‘Er zaten incapabele mensen in het parlement. Maar die zouden bij de verkiezingen van maart 1980 gewoon weggestemd worden.’ De rust onder het volk, vindt hij, bevestigde zijn gelijk. ‘Er heerste wel een gevoel van onvrede, maar lang geen sfeer van revolte. Er waren demonstraties en stakingen, maar alles bleef binnen de grenzen van de democratie. Een volksopstand viel niet te verwachten. Iedereen had zijn hoop gevestigd op de verkiezingen.’

Binnen het leger raakte het geduld echter op. Zeker toen bleek dat de regering het leger wilde gaan inzetten tegen demonstranten. In een verklaring vroeg een groep onderofficieren zich openlijk af ‘of in alle redelijkheid van ons kan worden verwacht dat wij ons keren tegen vreedzaam protesterende burgers die uiting geven aan een situatie waarin eigenlijk niemand weet waar hij aan toe is’.

De meeste van deze militairen, onder wie Bouterse, hadden hun opleiding en diensttijd in Nederland genoten. Hun ervaringen in het goedverzorgde Nederlandse leger botsten met de situatie in Suriname: slecht materieel, achterstallige salarisbetalingen, vriendjespolitiek en een ouderwetse, inefficiënte leiding. Om hun belangen te behartigen richtten zij naar Nederlands voorbeeld in 1979 een vakbond op, de Bond van Militair Kader (BoMiKa). De regering, die weinig behoefte had aan een goedgeorganiseerde militaire oppositie, weigerde de bond te erkennen. Pas toen ging het echt mis, denkt Hoost. In januari 1980 liet de regering drie bestuursleden van de BoMiKa arresteren. De zaak zou op 26 februari 1980 dienen.

Vergaderverbod

Maar zover kwam het niet. Op 25 februari deden zestien armzalig bewapende onderofficieren, onder wie de drie bestuursleden van de BoMiKa, een greep naar de macht. De coup was goed voorbereid en verliep met slechts één afgebrand politiebureau, vijf doden en wat plunderingen relatief soepel. Vergeleken bij de bloedige chaos waarin bijvoorbeeld Chili was terechtgekomen na de militaire coup van Pinochet in 1973, viel dit alleszins mee. Met dank aan – zo gaat het verhaal – kolonel Hans Valk, hoofd van de Nederlandse militaire missie in Paramaribo. Van hem kwam niet alleen het advies ‘Wat je doet, doe dat beheerst’, maar naar verluidt ook nog een aantal meer gedetailleerde adviezen aan de Groep van Zestien.

Onder de Surinaamse bevolking kon de staatsgreep rekenen op een enthousiast onthaal. Althans, zo was het gangbare verhaal. Volgens Hoost keurde het merendeel van de Surinamers het militaire ingrijpen af. ‘De mythe van het enthousiaste onthaal is ontstaan doordat er, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Chili, aanvankelijk inderdaad weinig verzet was tegen de coup en de nieuwe machthebbers. De belofte dat alles zou veranderen zorgde ervoor dat het volk niet in opstand kwam. Mensen voelden misschien een zekere genoegdoening dat ambtenaren en politici die verdacht werden van corruptie achter slot en grendel verdwenen. Maar dat wil niet zeggen dat ze ook blij waren met een militaire staatsgreep.

De sfeer, die eerste dagen, was angstig. De regeringscontrole was weg. Winkels en warenhuizen werden geteisterd door plunderingen. Er was een avondklok, een vergaderverbod en censuur. Burgers die zich tijdens de avondklok op straat vertoonden, werden opgepakt, naar de kazerne gebracht en gerammeld. Of ze moesten naar het kerkhof om graven schoon te vegen. Beelden daarvan werden op de televisie uitgezonden. De militairen wilden duidelijk angst inboezemen.’

De rust keerde even terug toen na bijna drie weken, op 15 maart 1980, een burgerregering aantrad onder leiding van premier Henk Chin a Sen. Hij beloofde dat er in oktober 1982 weer verkiezingen zouden komen. Achter de schermen trok de Nationale Militaire Raad echter nog altijd aan de touwtjes. Van alle mooie beloftes kwam weinig terecht. Hoost: ‘De watervoorziening bleef een probleem. “Het nieuwe regime? Zelfde stront, andere vliegen,” hoorde je mensen op straat zeggen. Fraude en corruptie namen zelfs grovere vormen aan.’ Toch gunde Den Haag de nieuwe machthebbers het voordeel van de twijfel. Het ontwikkelingsgeld bleef stromen. Jan Pronk, minister van Ontwikkelingssamenwerking tijdens de onafhankelijkheid in 1975, leverde als een van de weinigen kritiek: ‘Elke coup draagt de kiem in zich van een volgende,’ zei hij in juli 1980. Hij kreeg gelijk. 

Volksmilities

In augustus 1980 kreeg de militaire top ‘lucht’ van het zoveelste ‘complot’. De legerleiding besloot de noodtoestand uit te roepen. Hoost: ‘Bouterse wendde die tegencoups alleen maar voor om meer greep op het land te krijgen. De zogenaamde samenzweerders werden opgepakt en opgesloten. Het parlement kon naar huis, president Ferrier kreeg de zak en de grondwet trad buiten werking. Daarmee was alle hoop op een terugkeer naar de democratie verdwenen.’

In de twee jaar die Hoost daarna nog in Suriname verbleef, probeerde hij vanuit de vakbeweging zijn ideaal te verwezenlijken. Als voorzitter van een kleine bond sloot hij zich aan bij de Moederbond van Cyrill Daal, een van ’s lands grootste vakcentrales. ‘De Moederbond nam het voortouw in de strijd tegen het militaire regime. Advocaten, journalisten – ze hadden zich allemaal aangesloten. Met onze stakingen hebben we het land diverse keren platgelegd. Zo dwongen we Bouterse om rekening met ons te blijven houden.

Maar daarmee riskeerde je ook het een en ander. Zo was het hoofdkantoor van de Moederbond voortdurend doelwit van zogeheten volksmilities. Die waren meteen na de staatsgreep in het hele land opgericht. Je kon er zogenaamd terecht met klachten over misstanden en voorstellen tot verbetering. In de praktijk waren ze voor de legerleiding een handig instrument om informatie te krijgen over dissidenten en politiek tegenstanders. Daarnaast gebruikte Bouterse de milities als stoottroepen. Ik kan me nog herinneren dat de bewaker van het hoofdgebouw het ziekenhuis in werd geslagen.

Er circuleerde een ontwerpdecreet waarin stond dat vakbondsleiders die stakingen organiseerden zonder vorm van proces vastgezet konden worden. Voor het geval dat voorzitter Cyrill Daal en de rest van het bestuur van de Moederbond opgepakt zouden worden, vormden wij – het moet in juli, augustus 1982 zijn geweest – een schaduwbestuur, dat de acties ondergronds zou voortzetten.’

Eind november dat jaar reisde Hoost als voorzitter van het schaduwbestuur naar Brussel om de Moederbond te vertegenwoordigen tijdens een conferentie van Caribische vakbondsleiders. Kort na de beruchte 8 december hoorde hij dat zijn neef Eddy Hoost en Cyrill Daal door Bouterse waren omgebracht. Bij de Decembermoorden werden in totaal vijftien tegenstanders van het militaire regime doodgeschoten. De staatsgreep leek zijn voltooiing te hebben bereikt. Op verzoek van FNV en CNV keerde Hoost niet terug naar Suriname. In plaats daarvan reisde hij naar Nederland.

Sindsdien is hij officieel niet meer in Suriname geweest. Twee keer nog heeft Hoost zijn geboorteland bezocht, maar illegaal, als medewerker van de Raad van Bevrijding. Natuurlijk, ooit hoopt hij weer terug te gaan, voorgoed, om de droom van 1975 te verwezenlijken. Of dat naïef is? Nee, naïef zou hij zichzelf niet willen noemen. Een land met zoveel mogelijkheden… En dan, na een korte stilte, een zucht. ‘Ach, misschien is het inderdaad niet meer dan wishful thinking.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.