Home 7 historische ondernemers

7 historische ondernemers

  • Gepubliceerd op: 25 februari 2016
  • Laatste update 13 okt 2022
  • Auteur:
    Mirjam Janssen
7 historische ondernemers

Ze waren de eersten, hadden het meeste lef, de beste ideeën en soms ook de grootste mond. Zeven doeners en durfals van de Nederlandse economie.

 

 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Grote ondernemers verdienen niet alleen veel geld, ze beïnvloeden ook de wereld om hen heen. Ze veranderen de manier van leven, van zakendoen en van voortbewegen van hun tijdgenoten. Nederland heeft veel belangrijke ondernemers gekend, veel meer dan hier kunnen worden genoemd. Kenmerkend was hun behoefte iets blijvends te creëren en hun vermogen een brede visie te ontwikkelen. Of, zoals bankier Marten Mees het omschreef: ‘De groote kunst is altijd zijn tijd wat vooruit te zijn.’

In de negentiende en in de eerste helft van de twintigste eeuw legden Nederlandse entrepreneurs de basis voor concerns als Hoogovens, KLM, Avebe, Stork, Shell, Akzo, Philips en Unilever, en voor banken als ABN Amro en Mees & Hope.

 

De anticonceptiepil van Saal van Zwanenbergs bedrijf speelde een belangrijke rol in de seksuele revolutie

 

In de eerste helft van de negentiende eeuw zou niemand dat hebben verwacht. Er sluimerden allerlei zakelijke initiatieven, maar daarvan was voor buitenstaanders nog weinig te merken. In 1841 publiceerde E.J. Potgieter daarom moedeloos Jan, Jannetje en hun jongste kind, waarin hij klaagde over de Jan Salie-geest die over de Nederlanders was gekomen. In vergelijking met het buitenland en het glorieuze verleden stelde ons land niet veel meer voor; het was volgens hem een passieve, slappe natie geworden.

Toch kwamen in die jaren de eerste grootindustrielen op: Petrus Regout (beroemd om zijn glas en aardewerk) en landbouwondernemer Willem A. Scholten. In de tweede helft van de eeuw zetten ondernemers als machinebouwer Charles Stork en Jacques van Marken, van het latere Gist-Brocades, de toon. Daarna volgden de broers Gerard en Anton Philips van het gloeilampenconcern, vliegtuigbouwer Anthony Fokker en Henri Detering, de man achter Shell. Ook KLM-oprichter Albert Plesman en Anton Jurgens en Sam van den Bergh, de drijvende krachten achter Unilever, deden van zich spreken. Allemaal zagen ze kansen en nieuwe markten.

Voor sommigen was het ondernemerschap een manier om maatschappelijke idealen vorm te geven. Bankier Mees, bijvoorbeeld, probeerde uit alle macht Rotterdam vooruit te helpen. Het ging hem niet om persoonlijke rijkdom, maar om het algemeen belang. Dat gold ook voor Van Marken, die vooral de ‘sociale kwestie’ wilde oplossen: het probleem van de slechte omstandigheden waarin arbeiders leefden en werkten. De meeste ondernemers waren liberaal en bepleitten een kleine overheid. Toch wendden ze zich er niet helemaal van af: Regout was lid van de Eerste Kamer en Frits Fentener van Vlissingen (van de Steenkolen Handels Vereeniging) nam zitting in menig prestigieuze staatscommissie.

 

In 1863 verkocht Regout 1,1 miljoen kilo aardewerk en 351.000 kilo glaswerk

 

De nieuwe producten die deze ondernemers op de markt brachten, leidden soms tot ware omwentelingen. Een sprekend voorbeeld daarvan was de anticonceptiepil van Organon, het bedrijf van Saal van Zwanenberg. De pil was bedoeld om ongewenste zwangerschappen te voorkomen, maar had een veel breder effect. Het middel speelde een belangrijke rol in de seksuele revolutie en in de strijd om vrouwenemancipatie. Van Zwanenberg liet de wereld beduidend anders achter dan hij hem aantrof.

Familiebedrijven in meerderheid

Veel succesvolle ondernemers begonnen in een familiebedrijf. Dat is geen toeval. Ongeveer 69 procent van de huidige Nederlandse ondernemingen is een familiebedrijf. Samen zijn deze ondernemingen goed voor de helft van de werkgelegenheid en 53 procent van het bruto binnenlands product.

Tussen 1850 en 1950 behoorde maar liefst 98 procent van de Nederlandse bedrijven tot het midden- en kleinbedrijf. Dat wil zeggen dat ze minder dan vijftig werknemers hadden. In veel gevallen waren dit ook familiebedrijven. Pas begin twintigste eeuw kwam het grootbedrijf op als belangrijke werkgever.

Grootindustrieel

Petrus Regout

(1801-1878)

Bij de entree van Groot Vaeshartelt, het kasteel van Petrus Regout in de buurt van Maastricht, stonden beelden van steigerende paarden, leeuwen en herten. De tuin telde zestig fonteinen en cascades, aangedreven door stoommachines.

Regout had een neus voor handel en was de eerste grootindustrieel van ons land. Als zoon van een groothandelaar in servies wist hij het bedrijf uit te bouwen tot een fabriek in aardewerk, van het merk Sphinx in Maastricht. Verder begon hij een steenbakkerij, een timmerwerkplaats, een smederij en een raffinaderij. In 1863 verkocht Regout 1,1 miljoen kilo aardewerk en 351.000 kilo glaswerk. In 1866 had hij zestig bedrijfsgebouwen, en voor een daarvan liet hij zelfs een triomfboog plaatsen.

Op het blazoen van Regout zat wel een grote smet. Hij profiteerde van de hoge werkloosheid in Limburg: zijn personeel moest lange dagen maken tegen een laag loon. Ook na de Kinderwet van Van Houten in 1874 bleef hij kinderen aannemen, wat hem een slechte naam opleverde. Tegelijkertijd bood hij zijn personeel gratis doktershulp, steunde hij weduwen en wezen, en betaalde hij gedeeltelijk door bij ziekte.

Strokartonkoning

Willem A. Scholten

(1819-1892)

Willem A. Scholten was geen studiehoofd. Als 19-jarige begon hij liever een bedrijf voor de productie van aardappelzetmeel dan verder te studeren. Als eerste pakte hij de productie fabrieksmatig aan.

De onderneming van Scholten stond in een klein dorp in Gelderland, waar maar een beperkte aanvoer van aardappels mogelijk was. Daarom verhuisde hij al snel naar Foxhol in Groningen. Hij produceerde er ook sago en glucosesiroop. Het stro dat de Groningse graanboeren na de oogst overhadden, verwerkte hij in strokarton- en papierfabrieken.

Scholten trouwde met Klaziena, de dochter van een rijke graanhandelaar. Dankzij dat huwelijk kon hij extra investeren. Hij stichtte 24 fabrieken in de regio, en in Polen, Duitsland en Rusland. Bovendien nam hij het initiatief tot de oprichting van de Holland-Amerika Lijn. Het blad De Nederlandse industrieel riep hem uit tot ‘hoogepriester van de nijverheid’.

Scholtens ondernemingslust was economisch een zegen voor de arme Veenkoloniën, maar schadelijk voor het milieu. Het water in de vaarten raakte vervuild. Ook waren de arbeidsomstandigheden in zijn fabrieken ongezond en gevaarlijk.

Sociale bankier

Marten Mees

(1818-1917)

Eigenlijk zou Marten Mees niet worden opgenomen in het familiebedrijf van kassiers en makelaars. Maar door een onverwacht sterfgeval in 1855 gebeurde dat toch. Al snel zette deze bescheiden jurist de toon. Hij reorganiseerde de firma – een voorloper van het huidige Fortis MeesPierson – en stichtte de Rotterdamsche Bank, die veel bedrijfsactiviteiten in de stad financierde en die later zou opgaan in ABN Amro.

 

Bankier Mees probeerde uit alle macht Rotterdam vooruit te helpen

 

Rotterdam had in de negentiende eeuw veel last van de verzanding van de haven en de slechte verbinding met de zee. Mees zorgde er mede voor dat de overheid in 1872 de Nieuwe Waterweg aanlegde en de verzanding aanpakte. Ook was hij betrokken bij uitbreiding van de haven, de bouw van droogdokken en de oprichting van een bergingsmaatschappij.

Hij ergerde zich aan de betuttelende manier waarop spaarbanken met hun klanten omgingen. Particulieren mochten vaak maar één keer per maand geld ophalen. Mees opende in Rotterdam kantoren waar gewone spaarders naar eigen inzicht geld konden inleggen en ophalen. In 1880 stond hij aan de basis van een landelijk systeem van spaarbanken: de Rijkspostspaarbank.

Wereldverbeteraar

Jacques van Marken

(1845-1906)

Buitenlandse delegaties die de gist- en spiritusfabriek van Jacques van Marken bezochten, werden welkom geheten door een kinderkoor. Vervolgens kregen ze een rondleiding door een fabriek waar arbeiders meer dan gemiddeld verdienden, een pensioen opbouwden, in de winst deelden en mochten meepraten via een soort ondernemingsraad. Ook voorzag het bedrijf in een spaarbank, winkels, woningen en ontspannende en leerzame activiteiten. Verder gaf Van Marken een eigen tijdschrift uit, waarin de werknemers hun mening mochten geven – zolang de kritiek opbouwend was.

 

Van Marken wilde de ellendige positie van de arbeidersklasse verbeteren door werkgelegenheid te scheppen

 

Van Marken had de fabriek – voorloper van Gist-Brocades – opgericht om de ‘sociale kwestie’ aan te pakken. Hij wilde de ellendige positie van de arbeidersklasse verbeteren door werkgelegenheid te scheppen. Zijn vrouw, de feministe Agneta Matthes, steunde hem hierbij. Maar zijn goede bedoelingen werden niet gewaardeerd. Zijn personeel vond hem te bazig. Collega-ondernemers vonden een fabriek geen plaats voor filantropie. Van Marken werd aan de kant geschoven door zijn opvolger, die zakelijker te werk ging.

Stille kracht

Frits Fentener van Vlissingen

(1882-1962)

Zelfs zijn eigen personeelsleden kenden Frits Fentener van Vlissingen niet of nauwelijks. Hij vertoonde zich nooit in zijn bedrijven, aan interviews deed hij niet en camera’s meed hij. Toch was deze telg uit een oude handelsdynastie buitengewoon invloedrijk. Hij erfde van zijn vader de Steenkolen Handels Vereniging, en handelde ook in olie en gas. Daarnaast was hij in talloze andere bedrijven actief als oprichter of als commissaris. Zo was hij betrokken bij de oprichting van Hoogovens en van de KLM, bij de uitbreiding van de Jaarbeurs en bij de Algemeene Kunstzijde Unie (een voorloper van Akzo).

Hij kende iedereen en adviseerde overal. De overheid vroeg hem nogal eens om zitting te nemen in prestigieuze commissies, waarin hij dan handig zijn zakelijke belangen en de landsbelangen verenigde. Hij was een bekende van koningin Wilhelmina, die hem om adviezen vroeg bij de opvoeding van prinses Juliana. Fentener van Vlissingen maakte zijn familie tot de rijkste van het land. Nog steeds bezetten zijn nazaten cruciale posities in het Nederlandse bedrijfsleven.

Luchtvaartpionier

Albert Plesman

(1889-1953)

In 1919 organiseerde Albert Plesman een tentoonstelling over de mogelijkheden van de burgerluchtvaart, die 500.000 bezoekers trok. Vierduizend mensen hadden er 41 gulden voor over om een kwartier boven het IJ te vliegen. Plesman, opgeleid tot piloot, was al zijn hele leven gek van vliegtuigen. Door het succes van de expositie wist hij financiers over de streep te trekken: op 7 oktober 1919 werd de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij opgericht. Het jaar daarop ging de eerste lijndienst op Londen open. De volgende bestemmingen waren Hamburg, Kopenhagen, Brussel en Parijs. In 1927 was er de eerste vlucht op Nederlands-Indië, die dertien dagen duurde en 3500 gulden kostte.

Plesman had gevoel voor trends in reisgedrag en voor publiciteit. Als een vliegtuig voor het eerst terugkwam van een verre bestemming, zorgde hij dat er volop pers was en het Wilhelmus werd gespeeld.

Ook zag hij dat er behoefte was aan een bedrijfskundige opleiding voor internationale functies. Daarom kwam er mede op zijn initiatief in 1946 een nieuw opleidingsinstituut: Nijenrode.

Biochemiereus

Saal van Zwanenberg

(1889-1974)

In 1921 kreeg Saal van Zwanenberg de leiding over het familiebedrijf in Oss, dat bestond uit een vleesfabriek en een slachterij. Hij was steeds op zoek naar vernieuwende producten als rookworst en verpakte vleeswaren. Zo ontdekte hij ook dat uit slachtafval farmaceutische preparaten te maken waren. Insuline kon bijvoorbeeld worden onttrokken aan de pancreas van varkens – een uitkomst voor suikerpatiënten. Daarom richtte hij in 1923 Organon op, een bedrijf dat orgaanpreparaten op wetenschappelijke grondslag ontwikkelde. Zelf begreep Van Zwanenberg niet altijd het fijne van de nieuwe producten, maar hij wist ze goed te verkopen.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog moest de Joodse Van Zwanenberg naar Engeland vluchten en namen de Duitsers zijn onderneming over. Weer terug zette hij de twee takken van zijn bedrijf met succes voort. Organon maakte steeds meer biochemische producten, diergeneesmiddelen en DDT. Een grote klapper vormde in 1961 de ontwikkeling van de anticonceptiepil, die wereldwijd aansloeg.

Meer weten

De aartsvaders. De grondleggers van het Nederlandse bedrijfsleven (1993) van Wim Wennekes biedt een goed overzicht van twee eeuwen ondernemen.

Nederlandse ondernemers 1850-1950 (zesdelige serie vanaf 2013) onder redactie van onder meer Joop Visser en Matthijs Dicke.

Op socialhistory.org staan veel biografieën van Nederlandse ondernemers.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 3 - 2016