Home Dossiers Nederlandse politiek 1848: Het begin van een modern Nederland

1848: Het begin van een modern Nederland

  • Gepubliceerd op: 13 november 2014
  • Laatste update 23 jun 2021
  • Auteur:
    Simone Olsthoorn
  • 5 minuten leestijd
1848: Het begin van een modern Nederland
Cover van
Dossier Nederlandse politiek Bekijk dossier

​1848 was wereldwijd een veelbewogen jaar. Europa stond in het teken van diverse revoluties, onder andere in Parijs, Rome, Pruisen, Wenen en Hongarije. De Nederlandse koning Willem II nam met grote zorg kennis van de ontwikkelingen op het wereldtoneel. Hij probeerde te voorkomen dat in Nederland een revolutie uitbrak, door in te stemmen met de invoering van een nieuwe Grondwet, die zijn macht danig inperkte. Het zou het begin markeren van een modern Nederland met een parlementaire democratie.

Thorbecke

De liberaal Johan Rudolph Thorbecke wordt gezien als de grondlegger van de Grondwet van 1848. Hij was voorzitter van de commissie die de grondwet ontwierp.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Thorbecke en zijn commissie presenteerden in 1844 een eerste voorstel voor een grondwetswijziging, maar deze werd weggestemd. Toen koning Willem II Thorbecke gebood zijn eerdere voorstel alsnog uit te werken, was dat de laatste daad waarmee de koning voorbij ging aan de volksvertegenwoordiging.

De nieuwe Grondwet hield onder andere in dat de ministers verantwoordelijkheid droegen voor wetgeving en beleid, en dat zij werden gecontroleerd door het parlement. De koning bleef staatshoofd, maar stond los van de politieke besluitvorming. Het stemrecht werd uitgebreid en de Tweede Kamer werd voortaan direct gekozen. De Staten-Generaal kregen meer bevoegdheden en diverse wetgevende en controlerende instrumenten. De mogelijkheid van Kamerontbinding werd ingevoerd, evenals het recht van amendement, interpellatie en enquête . Bovendien werd een strikte scheiding tussen kerk en staat vastgelegd, evenals vrijheid van onderwijs, vereniging en drukpers. De ministeriële verantwoordelijkheid werd steeds meer zo uitgelegd, dat de koning geen directe invloed op de politiek mocht uitoefenen.

De grondwetswijziging van 1848 kan met recht een staatsrechtelijke revolutie worden genoemd. Vergeleken met de situatie in de 21e eeuw was de grondwet van Thorbecke echter nog niet democratisch. Thorbecke was dan wel voorstander van het algemeen kiesrecht, hij geloofde ook dat de meeste mensen deze verantwoordelijkheid nog niet zouden kunnen dragen. Alleen mensen die welgesteld waren en dankzij hun bezit konden bewijzen de gewenste ‘burgerlijke kwaliteiten’ te bezitten, mochten actief of passief deelnemen aan de politiek. In de praktijk zou in het midden van de negentiende eeuw nog geen drie procent van de bevolking voldoen aan deze eisen.

Oude Tweede KamerTot 1917 gold in Nederland de combinatie van een meerderheidsstelsel en een districtenstelsel. Om gekozen te worden was een absolute meerderheid van de stemmen binnen een district een vereiste.

Het politieke bedrijf

Hoewel parlementaire instrumenten als het recht van amendement, interpellatie en enquête in de nieuwe grondwet waren vastgelegd, was het praktische gebruik ervan nog nergens uitgelegd. Al doende vormden zich de geschreven en ongeschreven regels zoals wij die nu nog herkennen in de Tweede Kamer, die zichzelf in de jaren na 1848 langzamerhand zou uitvinden. Thorbecke, die immers de ‘bedenker’ was van de grondwet, speelde ook hier een voorname rol in.

Gaandeweg ontstond een verschil tussen links (liberaal en radicaal) en rechts (confessioneel en conservatief). Politieke partijen bestonden nog niet. Politiek werd bedreven door met name notabelen, die niet zichzelf of een groep in de samenleving vertegenwoordigden, maar het algemeen belang dienden. In 1879 kwam hierin verandering, toen op instigatie van Abraham Kuyper de eerste politieke partij werd opgericht: de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). Deze partij vertegenwoordigde het gereformeerde deel van de bevolking. Het zou niet lang duren of de katholieken stichtten een eigen partij. Door de industrialisatie was er bovendien een grote nieuwe groep ontstaan: de fabrieksarbeiders. Hiervoor ontstonden aan het begin van de twintigste eeuw socialistische partijen.

Kiesrecht en schoolstrijd

Doordat al deze nieuwe groepen zich gingen roeren in de samenleving en zich bovendien vertegenwoordigd zagen in de diverse politieke partijen, groeide ook de wens om het algemeen kiesrecht in te voeren. Voor mannen gebeurde dit in 1917, maar hiermee was er echter nog steeds geen sprake van algemeen kiesrecht. Vanuit alle lagen van de bevolking kon dan wel gestemd worden, maar alleen door mannen.

Met de strijd om algemeen kiesrecht was een andere belangrijke strijd gelijk opgegaan: de schoolstrijd. Gedreven door de nieuwe, op religie gestoelde partijen werd bedongen dat het bijzonder onderwijs evenveel subsidie zou ontvangen als het openbaar onderwijs. De christelijke partijen verschilden onderling op veel gebieden, maar wat de vrijheid van onderwijs betreft vormden ze een blok. Hier tegenover stonden de liberalen en socialisten, die juist het openbaar onderwijs fel verdedigden. Voor hun grondwetswijziging die algemeen mannenkiesrecht zou bewerkstelligen hadden ze echter steun van een deel van de christelijke partijen nodig. Zo kon het gebeuren dat in ruil voor het algemeen mannenkiesrecht, het bijzonder onderwijs grondwettelijk gelijk werd gesteld aan het openbaar onderwijs. Dit dubbelbesluit staat bekend als de Pacificatie.

Inmiddels was er wereldwijd een vrouwenbeweging opgekomen, die in Nederland gestalte kreeg in de persoon van Aletta Jacobs. In 1894 had zij samen met Wilhelmina Drucker de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht opgericht. Tegelijk met het onvoorwaardelijk kiesrecht van mannen kregen vrouwen passief kiesrecht. Hiermee konden vrouwen wel gekozen worden, maar nog niet stemmen. Het actief vrouwenstemrecht werd in 1919 ingevoerd, maar pas vanaf 1922 krijgen vrouwen automatisch een stembriefje in de bus. In dat jaar werd het actief vrouwenkiesrecht opgenomen in de Grondwet.