Home Dossiers Suriname Zwarte Dinsdag in Suriname

Zwarte Dinsdag in Suriname

  • Gepubliceerd op: 22 november 2017
  • Laatste update 27 feb 2023
  • Auteur:
    Guido van Hengel
  • 12 minuten leestijd
Zwarte Dinsdag in Suriname
Cover van
Dossier Suriname Bekijk dossier

Op 7 februari 1933 liet procureur-generaal Frans van Haaren in Paramaribo het vuur openen op een demonstratie. Er vielen twee doden en tientallen gewonden. Historisch Nieuwsblad kreeg als eerste inzage in zijn memoires. ‘Alles bij elkaar had het niet gunstiger kunnen verlopen.’

In het laatste hoofdstuk van Wij slaven van Suriname (1934) vertelt schrijver Anton de Kom over het weerzien met zijn geboortegrond op een ‘blijde, lichte’ morgen in januari 1933. Vanaf de boot beziet hij de kust: ‘Twee uur geleden is de zon met een bloedrode glimlach opgestaan uit haar leger, haar gloeiende kogel rolt als een vurige ballon langs de strakblauwe hemel… Aarde en zee van Suriname nemen een douche van zonlicht.’

Hij had toen dertien jaar in het grotendeels van zonlicht verstoken Nederland geleefd. Dertien vormende jaren. In Haagse restaurants en zaaltjes kruiste zijn pad dat van Indonesische vrijheidsstrijders, antikoloniale activisten en ook communisten. De inspiratie die zij boden, aangevuld met de dagelijkse ervaringen met racisme, deden hem beseffen dat hij zich met ziel en zaligheid moest inzetten voor Surinaamse onafhankelijkheid. Lange avonden spendeerde hij in de Koninklijke Bibliotheek, waar hij materiaal verzamelde voor het schrijven van een boek dat de Surinamers hun eigenwaarde zou moeten teruggeven.

Op 7 februari 1933 drommen talloze Surinamers samen om vrijlating van Anton de Kom te eisen.

Nederland wist ervan. In 1929 signaleerde de inlichtingendienst in Den Haag al ‘één West-Indiër’ bij de antikoloniale beweging Perhimpoenan Indonesia. De Kom was in het vizier, helemaal toen hij daarna artikelen ging schrijven voor het communistische dagblad De Tribune. Hoewel De Koms besluit om in 1933 naar Suriname te reizen apolitiek was – zijn moeder lag op sterven – stuurde de minister van Koloniën toch een paniekerig waarschuwingstelegram naar de Nederlandse gouverneur in Paramaribo. De Kom was een ‘gevaarlijke communist’ en een ‘revolutionair agitator’ die het volk zou opzetten tegen het koloniale gezag.

Prompt werd De Kom vierentwintig uur per dag geschaduwd. Later schreef hij erover: ‘Hoe is het mogelijk dat de komst van een “communist” vele civiele en militaire bestuurders van de kolonie dermate had beangstigd? […] Wat zou een enkele man, zelfs indien hij wilde, beginnen kunnen tegen het gehele machtsapparaat van de kolonie Suriname?’

De Kom had ongelijk. Eén man kon het verschil maken. Zijn bezoek veroorzaakte veel tumult, wat leidde tot zijn arrestatie en eindigde met de ‘Zwarte Dinsdag’ – een dramatische dag in de Surinaamse collectieve herinnering. Op 7 februari 1933 gaf procureur-generaal Frans van Haaren het bevel te schieten op een menigte die voor de vrijlating van De Kom gekomen was. Er vielen twee doden en tientallen gewonden.

‘Wat kon één man beginnen tegen het hele machtsapparaat?’

Deze gebeurtenis kennen we vooral vanuit het perspectief van De Kom, die erover schreef in Wij slaven van Suriname, aangevuld met de verslagen van de gouverneur, die te vinden zijn in het Nationaal Archief. Maar onlangs zijn de memoires opgedoken van Frans van Haaren. Een familielid gaf Historisch Nieuwsblad inzage in Van Haarens persoonlijke impressies van deze verschrikkelijke dag.

Hongerrellen

Twee jaar voor De Koms arrestatie, in 1931, was Suriname al opgeschrikt door hongerrellen van werklozen. Deze waren ontaard in een gewelddadige confrontatie met de politie. Van Haaren had deze rellen getypeerd als ‘baldadigheid van het rapalje’, maar ondertussen was hij als gezagsdrager ook angstig geworden voor het rode gevaar. ‘Het communisme heeft hier zijn intrede gedaan,’ schrijft hij. ‘De opstand van 1931 was onderdrukt, maar het communisme kreeg men niet het land uit. Het gistte onder het volk.’

Lange tijd was er weinig reden tot zorg geweest. Het verzet in Suriname was gefragmenteerd en geïsoleerd. Wel hadden Surinamers die werkten bij de olieraffinaderij op Curaçao inspiratie opgedaan bij Caribische activisten. Heldhaftige verhalen spraken tot de verbeelding, zoals die van de slaven van Haïti, die rond 1800 de Franse kolonisatoren van het eiland hadden verjaagd. Toen de arbeiders tijdens de economische crisis van 1929 huiswaarts keerden, namen ze deze verhalen mee.


J.A. Donker Duyvis maakt deze pasteltekening van Anton de Kom in 1938. Die is dan alweer jaren terug in Nederland.

Maar in 1933 was er dus een aanwijsbare ‘agitator’, nota bene uit Nederland. Er is weinig reden aan te nemen dat De Kom een revolutie wilde ontketenen, maar helemaal niets doen was voor hem ook geen optie. In Wij slaven schreef hij: ‘In de stilte van de nacht klopt men aan de vensters. Dat zijn de rechercheurs die zeker willen zijn dat ik thuis ben. Het is alsof iemand plotseling aan mijn hart geklopt heeft: wat zul je doen om de ellende van je volk te verzachten?’

De Kom besloot lezingen te geven over de geschiedenis van Suriname, om de bevolking te scholen. Maar hij stuitte direct op weerstand; als vermeende ‘communist’ kreeg hij geen toegang tot de zaaltjes. Hij verzon een list en richtte een ‘adviesbureau’ op om ‘te luisteren naar de klachten van mijn makkers’. Arbeiders van elke afkomst konden een voor een bij hem langskomen. Hij zou hun klachten aanhoren, noteren, en documenteren.

De Kom noteert de klachten van de arbeiders

Van Haaren observeert in zijn tekst hoe ‘een enorme opruierij reeds had plaatsgevonden; de Creolen, die zeer laf zijn, bleven aanvankelijk op de achtergrond, maar de Javanen en de Brits-Indiërs [Hindoestanen] kwamen in duizendtallen van alle plantages, tot meer dan zestig kilometer van de stad gelegen naar de stad opdringen; terwijl de Bosnegers en de Indianen vanuit de verste hoeken van het land in beweging werden gebracht.’

Het adviesbureau was in die eerste paar dagen een groot succes. Vooral de Javanen en Hindoestanen zagen in De Kom een messias die hen zou helpen terug te keren naar Nederlands- of Brits-Indië. Onder Javanen deed het verhaal de ronde dat hij magische krachten bezat, dat hij door deuren heen kon lopen, dat hij een legendarische verbannen vorst uit de negentiende eeuw was. Van Haaren geloofde sommige van deze veelal groteske geruchten. Zo schrijft hij: ‘De Kom – een lichtgekleurde neger – bleek naar allerwaarschijnlijkheid een afstammeling van Gandhi te zijn – en van de fanatieke Oosterlingen kan men het ergste verwachten.’

Overal plunderingen

Van Haaren zocht naar eigen zeggen naar een reden, eventueel een schijnreden, om De Kom te arresteren. Hij was ervan overtuigd dat deze ‘raddraaier’ een revolutie ging ontketenen, en hij vreesde zelfs voor zijn eigen leven. Op 31 januari kreeg hij een bericht ‘van iemand die terugschrok van de ontzettende opzet en de ongelooflijk wrede manier waarop wij beslopen en uitgemoord zouden worden’.

Op 1 februari nam hij het zekere voor het onzekere. ‘Ongeveer tien minuten van zijn woning trok ons een stoet van duizenden Javanen, Creolen, Negers en Brits-Indiërs tegemoet, die zeer opgewonden waren. […] Overal was men bezig de winkels te plunderen, de markten te sluiten, te ontruimen, de kinderen van de school te halen, enz. enz. Het politiebureau werd afgezet, de mensenmassa met ongelooflijke kracht uit elkaar geslagen en “De Kom” zelf door een inspecteur met de nodige hulp op het bureau gesleurd, waar de kennismaking met mij niet lang duurde en hij achter slot en grendel werd gezet.’ De Kom beschreef dit moment zo: ‘Op het politiepaleis trad in zijn plaats na enkele ogenblikken, hoogrood van drift, de Procureur-Generaal binnen en beval zonder mij ook maar een ogenblik aan het woord te laten: “Arresteer die kerel!”’


Het communistische dagblad De Tribune besteedt aandacht aan de terugkeer van Anton de Kom, 27 mei 1933.

Van Haaren liet De Koms woning doorzoeken en meende bewijsmateriaal te hebben om ‘dit heerschap voor de eerste maanden op te bergen’. De Kom zelf schreef later dat ze ‘niets anders vonden dan de breipatronen van mijn vrouw’. Omdat de toen aanwezige teksten van De Kom in beslag zijn genomen en nooit meer zijn gevonden is het in dit geval lastig een oordeel te vellen. Wie had gelijk? Volgens Van Haaren en de gouverneur was er een plan voor een omverwerping van het gezag; volgens De Kom wilde hij enkel zijn volk bewust maken van de onrechtvaardigheden, al liet hij er geen twijfel over bestaan dat onafhankelijkheid het uiteindelijke doel was. Maar hij wilde ‘geen bloedbad’. Zo liet hij de bezoekers van zijn adviesbureau fouilleren om er zeker van te zijn dat ze geen wapens bij zich droegen.

‘Reuzen-neger’

Het lag voor de hand dat de situatie direct na de arrestatie van De Kom escaleerde. Zelfs vanuit de binnenlanden reisden arbeiders naar Paramaribo om de vrijlating van De Kom te eisen. Van Haaren sloeg de schrik om het hart, en hij gaf in Paramaribo een ‘reuzen-neger van twee meter tien’ de opdracht het volk toe te spreken en tot bedaren te brengen: ‘Ik zag een ontzettende ramp aankomen, de mensenmassa was samengedrongen in de Oranjestraat, als in een muizenval, voorop en terzijde liepen kinderen en nieuwsgierigen en een geweersalvo zou een massa onschuldigen tot slachtoffers hebben gemaakt.’ Hij vreesde dat ze ‘onder de voet zouden worden gelopen als het volk doorzette en [dat] het Parket totaal verwoest en uitgemoord zou worden’.

Verschillende bronnen getuigen dat Van Haaren de massa ter plekke toezegde dat De Kom die dinsdag weer vrij zou komen, maar dat staat niet in zijn eigen verslag: ‘Het Bestuur liet zich niets eisen.’ Hoe het ook zij, de verwarring leidde op dinsdag 7 februari andermaal tot een volksopstand. De nacht ervoor kwamen berichten binnen dat de Javanen ‘zwaar gewapend waren en met geslepen dolken en houwers waren uitgerust’, en daarom nam Van Haaren zijn vrouw, kinderen, het kindermeisje en de keukenmeiden uit voorzorg mee naar het gouvernementsgebouw. Hij is zich dan zeer bewust van de ernst van de situatie: ‘Zouden we ooit terugkeren in ons zalig woonhuis, in het stukje paradijs van dit wonderschone land?’


Een patrouille in Paramaribo, 7 februari 1933.

Uit zijn berichtgeving blijkt dat de confrontatie van 7 februari geen paniekvoetbal was, maar tot in de puntjes was voorbereid. Van Haaren had de infanterie gepositioneerd, er stonden drie brigades met mitrailleurs op autotrucks klaar, en bij elke ingang van het Parket stonden zes ‘tot aan de tanden gewapende’ politieagenten. Over zijn voornemens was hij helder: hij zou ‘het bevel tot schieten en tot een groot bloedbad moeten geven’. Hij concludeerde: ‘Achteraf is mij nog veel meer ter ore gekomen en nu zie ik pas goed in, welk een ontzettend gevaar ons huishoudentje heeft bedreigd.’

Tevreden

Al vroeg op dinsdagmorgen drong de mensenmenigte samen bij het Parket van de procureur-generaal. Van Haaren liet tot driemaal toe de menigte sommeren uiteen te gaan en hij stuurde Javaanse tolken, omdat die ‘onnozele Javanen feitelijk niet weten waarom het gaat en die door de Creolen worden gebruikt als dekking’. ‘Niets helpt,’ schrijft hij, ‘het domme volk blijft doof.’ Na deze waarschuwingen restte Van Haaren geen alternatief: ‘Het is echter de hoogste tijd – een doodse stilte aan onze kant; een geloei en… voorwaarts klinkt het aan de andere kant […] Dan klinkt het eerste commando aan onze kant… Vuur!’

Bij het eerste en tweede salvo bleef de menigte nog aandringen, maar bij het derde salvo drong de ernst van de situatie door: ‘Langs de oude historische gebouwen liggen tientallen gewonden, springt het bloed tegen de ruiten van Financiën op en kruipen de getroffenen in het klavergras van het plein… De mensen wijken terug, vallen, trappen, lopen over elkaar heen…’

Politieagenten houden een ‘bierfuif’ op de goede afloop

Met vereende krachten ‘veegden’ de civiele en militaire machten vervolgens het plein ‘schoon’. Rond de dertig gewonden bleven liggen, en twee doden – een Hindoestaanse en een Brits-Guyaanse arbeider. Een dag erna vond er een feest plaats, op kosten van het gouvernement. Politieagenten hielden, in de woorden van De Kom, een ‘vrolijke bierfuif’, op de goede afloop. De Kom bleef nog drie maanden vastzitten, zonder enig bewijs dat hij daadwerkelijk het gezag omver had willen werpen.
De gouverneur Bram Rutgers meende later dat de gevangenisstraf sowieso niet afdoende had gewerkt, en oordeelde dat het schieten op de mensenmenigte uiteindelijk toch een beter effect had gesorteerd. Ook Van Haaren was die mening toegedaan: ‘Voor de toekomst zal dit blijven werken, want het tuig heeft nu ondervonden, dat ook de politie niet terugdeinst als het moet om op de massa te schieten.’

Bankbiljet van 250 Surinaamse guldens met afbeelding van Anton de Kom.

Toen De Koms vrouw en kinderen besloten naar Nederland terug te keren werd hij op het laatste moment bij zijn gezin gevoegd en werd hem min of meer in het geheim op 10 mei vaarwel gezegd. De gouverneur noteerde: ‘Door zijn vertrek naar Nederland zijn we een naar mijn mening voor deze samenleving gevaarlijk individu kwijt, dat in Nederland geen gevaar, althans niet in die mate, oplevert.’ De Kom zou Suriname niet meer terugzien.

Terugkijkend op de onlusten in Paramaribo schreef Van Haaren: ‘Wij zijn zelf ontzettend dankbaar voor het verloop; alles bij elkaar genomen had het tenslotte niet gunstiger kunnen lopen; het moest tot een treffen komen, maar waar en hoe? Het zijn zware dagen en nachten geweest, maar geleden leed is gauw vergeten.’

Meer weten

  • Wij slaven van Suriname (1934/2017)door Anton de Kom.
  • De geschiedenis van de politie in Suriname (2011) door Ellen Klinkers.
  • Anton de Kom: Biografie (2016) door Rob Woortman en Alice Boots.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 12 - 2017