Om protesten in grote studentensteden te voorkomen, rekruteert Rusland vooral soldaten uit arme, afgelegen gebieden. Tijdens de Vietnamoorlog hanteerde het Witte Huis een vergelijkbare tactiek. Om tijdens de Koude Oorlog geen mondige studenten naar het front te hoeven sturen, verlaagde het Amerikaanse leger de rekruteringsstandaard. Zwakbegaafde mannen werden met een geweer naar de jungle gestuurd en vormden daar niet alleen een gevaar voor zichzelf, maar ook voor hun medesoldaten.
In 1966 presenteerde minister van Defensie Robert McNamara Project 100.000: een plan om ieder jaar minstens honderdduizend extra soldaten te werven. Om dat hoge aantal te bereiken, verlaagde de minister de rekruteringsstandaard. Mannen die vanwege mentale problemen of een laag IQ eerder niet werden opgeroepen, moesten nu toch het leger in.
Meer lezen over de Koude Oorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Het Witte Huis had ervoor kunnen kiezen om studenten op te roepen die vanwege hun opleiding buiten schot bleven, maar de regering vreesde dat welgestelde scholieren en hun families eerder in opstand zouden komen dan arme gezinnen. Uiteindelijk rekruteerden de Amerikanen 354.000 mannen die daarvoor eerder niet in aanmerking kwamen; bijna de helft van hen had een IQ dat lager was dan 71. Een high school-diploma was voortaan niet meer nodig om naar het front te gaan.
McNamara’s Morons in de Vietnamoorlog
De minister van Defensie presenteerde zijn plannen als een verlengstuk van president Johnsons Great society. Rekruten zouden in het leger speciale vaardigheden leren en bij thuiskomst de armoede ontstijgen. McNamara was ervan overtuigd dat hij van deze New Standards Men bovengemiddeld goede soldaten kon maken door hen videobanden over oorlogvoering te laten zien.
In werkelijkheid kregen de nieuwe soldaten nauwelijks training voor ze naar Vietnam vertrokken. Om hun quota te halen vervalsten rekruteerders bovendien regelmatig de testscores: het leger vulde de antwoorden zelf in voor jongens die niet konden lezen of schrijven.
Aan het front klaagden medesoldaten over de nieuwe rekruten, die zij spottend McNamara’s Morons noemden. Ze waren te luidruchtig en gaven vaak hun positie weg, of schoten in paniek op mannen uit hun eigen bataljon. Officieren gebruikten jongens uit het ‘Moron Corps’ geregeld om mijnen te vegen of om op zoek te gaan naar boobytraps. De New Standards hadden dan ook drie keer zoveel kans om te sneuvelen als andere soldaten. Uiteindelijk stierven er bijna vijfenhalfduizend en raakten meer dan 20.000 mannen gewond.
McNamara’s Morons dienden als kanonnenvoer, maar ook de soldaten die het overleefden kwamen er niet ongeschonden vanaf. Bij thuiskomst konden zij niet op de voordelen rekenen die hen waren beloofd. Omdat sommige zwakbegaafde mannen het leven in het leger niet aankonden – door ongeschiktheid of pesterijen – werden zij oneervol ontslagen. Dat was een veroordeling die iemand de rest van zijn leven bleef achtervolgen. Een onderzoek uit 1991 toonde aan dat deze veteranen geregeld aan PTSS leden, minder verdienden dan thuisblijvers met eenzelfde IQ en vaker werkloos of gescheiden waren.