Home Zelfbenoemde held van de Arabieren

Zelfbenoemde held van de Arabieren

  • Gepubliceerd op: 23 december 2014
  • Laatste update 04 apr 2023
  • Auteur:
    Maurice Blessing
  • 14 minuten leestijd

De jonge Britse officier Thomas Edward Lawrence poseerde als genius achter de Arabische Opstand van 1916-1917. Dat was bezijden de waarheid, maar kwam de geallieerden goed uit. Zo werd ‘Lawrence of Arabia’ een wereldberoemde held.

Het is 18 september 1914; de Grote Oorlog is anderhalve maand oud. De 500.000ste soldaat is gesneuveld. In Oxford maakt de jonge archeoloog Thomas Edward Lawrence (1888–1935) zich grote zorgen. Wat als de oorlog voorbijgaat zonder dat hij zich heeft kunnen laten gelden?

De 26-jarige Thomas Edward wil dolgraag aan het front dienen. Net als zijn drie oudere broers – waarvan er later twee in Frankrijk zullen sneuvelen. Maar ‘Ned’ wordt niet toegelaten tot het leger. Niet alleen omdat hij slechts één meter zestig meet en daarom is afgekeurd voor actieve dienst. Belangrijker is de verwachting dat het Ottomaanse Rijk zich bij de centralen zal gaan aansluiten. In dat geval zal Lawrence’ jarenlange ervaring als archeoloog in de Ottomaanse provincie Syrië van pas kunnen komen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Lawrence krijgt daarom voorlopig een veilig baantje toegewezen als cartograaf bij het ministerie van Oorlog in Londen. Het is een onopvallende bureaufunctie, die hij intens verafschuwt. Maar aan zijn groeiende frustratie lijkt een einde te komen wanneer het Ottomaanse Rijk op 2 november 1914 inderdaad Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland de oorlog verklaart. Een maand later reist Ned naar Caïro, de hoofdstad van de Britse kolonie Egypte. Daar wacht hem een positie als tweede luitenant bij een nieuwe eenheid van de militaire inlichtingendienst. ‘Alles goed hier, behalve voor de Turken!’ schrijft hij in zijn eerste brief naar huis.

Ook in Caïro werkt Ned in ‘de kaartenkamer’. Hij bedekt er een hele wand met detailkaarten van het Ottomaanse Rijk. Ze inspireren hem tot een reeks optimistische voorstellen voor een Britse landing aan de Ottomaans-Syrische kust, die een opstand van lokale Arabische nationalisten tegen ‘het Turkse juk’ in gang zou moeten zetten. Zijn adviezen worden door de beleidsmaker met beleefde interesse ontvangen en vervolgens veilig achter slot en grendel opgeborgen.

Lawrence weet dan nog niet dat zijn meerderen een eigen plan voor een Arabische Opstand tegen de Ottomaanse sultan-kalief in Istanbul bekokstoven. In tegenstelling tot Lawrence richten zij zich niet op de vooruitstrevende Arabische nationalisten van Damascus, Beiroet en Jeruzalem, maar op een bondgenootschap met de Arabisch-Ottomaanse emir van Mekka, sjarief Hoessein bin Ali.

Kort voor de oorlog heeft Hoessein de Britten namelijk al gepolst of zij hem militair zouden steunen wanneer hij met zijn vier zonen tegen de Ottomaanse sultan-kalief in opstand komt. Daar komt bij dat het Ottomaanse staatshoofd inmiddels een wereldwijde jihad tegen het Britse Rijk heeft uitgeroepen. Een Brits bondgenootschap met een man als Hoessein – een veronderstelde nakomeling van de profeet Mohammed en de officiële Beheerder van de Heilige Plaatsen Mekka en Medina – zou deze dreiging kunnen neutraliseren.

Maar Hoessein is ook een verstokte potentaat, die zijn politiek tegenstanders laat wegteren in de kerkers onder zijn Mekkaanse paleis. Bovendien wil hij onder het mom van de sharia een keur aan middeleeuwse lijfstraffen herinvoeren, wat hem weinig aantrekkelijk maakt als potentiële leider van de doorgaans progressieve nationalisten in de wijdere Arabische wereld. Maar de Britse plannenmakers gaan er voor het gemak van uit dat de laatsten zich bij Hoessein zullen aansluiten zodra ze merken dat zijn revolte, dankzij Britse wapens en Brits goud, een gerede kans van slagen heeft. Dat Hoessein door de Britten een Groot-Arabisch rijk van de Middellandse Zee tot de Indische Oceaan is voorgespiegeld, waarover hij persoonlijk als ‘kalief’ de scepter zou kunnen zwaaien, hoeven zij niet te weten.

Op 6 juni 1916 beklimt de 63-jarige Hoessein de muur rond zijn paleis in Mekka. Hij zet een musket aan zijn schouder en lost een schot in de richting van het Ottomaanse fort. De door de Britten zo vurig gewenste Arabische Opstand is begonnen. Maar het zal nog tot de herfst van dat jaar duren voordat een opgewonden Ned naar het oog van de Opstand mag afreizen. En dan alleen omdat hij een liefde voor de klassieken deelt met zijn meerdere, secretaris Oosterse Zaken Ronald Storrs. Dit is de enige reden dat Storrs Lawrence in oktober 1916 uitnodigt hem te vergezellen op de lange, saaie dienstreis per schip naar de havenstad Jeddah bij Mekka.

In Jeddah wacht de twee slecht nieuws. Na de snelle veroveringen van Mekka en Jeddah hebben de Arabische opstandelingen slechts enkele onbeduidende kustplaatsjes onder hun gezag kunnen brengen. De hoop die de Britten koesterden op een pro-Britse Arabische Opstand, die zich als een olievlek zou verspreiden over de Arabische provincies van het Ottomaanse Rijk, blijkt op een pijnlijke misvatting te berusten. Hoesseins revolte wordt zelfs in zijn thuisbasis Mekka niet unaniem toegejuicht. En de coalities met Arabische bedoeïenen die zijn vier zonen hebben gesmeed, berusten niet op loyaliteit aan Hoessein of toewijding aan de Arabische nationale zaak, maar op het strategisch toeschuiven van de vele miljoenen aan Brits goud aan vooraanstaande sjeiks en het vooruitzicht op aanvullende oorlogsbuit.

Bovendien kunnen de bedoeïenen met hun antieke geweren weinig uitrichten tegen het modern bewapende Ottomaanse leger, en ze zijn als de dood voor de vliegtuigen die bommen op hun kampen laten regenen. Hoessein vraagt daarom om Britse soldaten en vliegtuigen, naast extra goud, om zijn ontbindende strijdgroepen bijeen te kunnen houden. Maar Storrs moet Hoessein teleurstellen: een troepenlanding van christelijke Britten in de buurt van de heilige steden Mekka en Medina ligt politiek te gevoelig.

Hoessein, die over de telefoon vanuit Mekka met Storrs in Jeddah communiceert, ontsteekt daarop in woede. Storrs kan de sjarief slechts kalmeren door te beloven zijn assistent Lawrence naar het front te sturen, zodat deze een rapport kan opstellen over de nijpende situatie waarin Hoesseins zonen zich bevinden.

Lawrence luistert verrukt toe. ‘Het was een genoegen om Storrs aan het werk te zien,’ noteert hij. ‘Dit is een les voor iedere Brit die wil leren omgaan met wantrouwige en onwillige oriëntalen.’ Die avond dineren Storrs en Lawrence met Hoesseins tweede zoon Abdullah. Op de achtergrond zet een krijgsgevangen Turkse drumband, door Hoessein gestuurd als gebaar van goede wil, een weinig toonvast ‘Deutschland über Alles’ in.

Zo beginnen de avonturen van ‘Lawrence van Arabië’, die Lawrence eind jaren twintig in zijn beroemde oorlogsmemoires De Zeven Pilaren der Wijsheid zou vereeuwigen. Het is het verhaal over een buitengewone Britse militair, met een voorliefde voor de Arabische zaak, die vriendschap sluit met Hoesseins derde zoon Faisal en aan diens zijde de Turken er ongenadig van langs geeft. Volgens Lawrence’ eigen relaas smeedde hij hoogstpersoonlijk de als los zand aan elkaar hangende Arabische stammen samen tot een echte ‘natie’. Zo rukten de verenigde Arabieren op naar Syrië en, uiteindelijk, naar Damascus. Die Syrische stad had volgens hem de hoofdstad kunnen worden van een nieuw Groot-Arabisch rijk, als de Britten niet hun belofte aan Hoessein hadden gebroken en samen met de Fransen de Arabische regio stiekem onderling hadden verdeeld, op basis van het geheime Sykes-Picot-verdrag uit 1916.

Het is een verleidelijk verhaal. Maar de afgelopen decennia zijn er steeds meer vraagtekens bij gezet. Zo is het opmerkelijk dat Lawrence zich in zijn boek nadrukkelijk opwerpt als wegbereider voor een toekomstige ‘Arabische natie’, terwijl hij in inlichtingenrapporten uit die tijd juist aangeeft niet langer in Arabische eenheid te geloven. Zo schrijft hij in 1917 gedesillusioneerd: ‘Iemand uit Aleppo noemt zichzelf Aleppijn, iemand uit Beiroet een Beiroeti. Er is geen nationaal gevoel.’

Ook valt moeilijk in te zien hoe Lawrence kon geloven dat de Arabische zaak gebaat was bij leiders als de reactionaire en repressieve Hoessein en Faisal. Zo was Lawrence erbij toen Faisal zijn instemming betoonde met de Ottomaanse represailles tegen progressieve Arabische nationalisten in Beiroet en Damascus, die door de plaatselijke autoriteiten werden opgehangen.

Lawrence was ook zeker niet de enige Brit die actief was in ‘de Arabische Opstand’, ook al wekt hij die indruk in zijn boek. Hij bleef ondergeschikt aan een keur van hogere Britse officieren die de Arabische troepen op het Schiereiland wanhopig tot een effectieve eenheid trachtten te smeden. En die, net als Lawrence, weinig effectieve aanslagen uitvoerden op de beroemde Hijaz-spoorlijn, waarmee het geïsoleerde Ottomaanse garnizoen in Medina vanuit Damascus werd bevoorraad.

Hoe heeft Lawrence dan toch zo beroemd kunnen worden, terwijl zijn collega’s inmiddels allemaal vergeten zijn? Dat heeft met een reeks toevalligheden te maken. Ten eerste natuurlijk met de voor Lawrence gelukkige beslissing van de Ottomaanse legerleiding, enkele maanden na zijn aankomst in Jeddah, om het Arabisch Schiereiland vrijwel in zijn geheel op te geven. Vanaf januari 1917 beperkten de Ottomanen zich tot een symbolische aanwezigheid in de heilige stad Medina. Ze hadden op dat moment andere prioriteiten. Zoals de verdediging van Anatolië tegen de Russen, of die van zuidelijk Palestina tegen de Britse troepen in Egypte. De Russen en Britten vormden voor Istanbul veel grotere bedreigingen dan de megalomane aspirant-kalief Hoessein, die zelfs op het hoogtepunt van zijn ‘Arabische Opstand’ slechts een kleine minderheid van de bedoeïenen voor zijn zaak wist te mobiliseren.

Lawrence wilde daar nu eigenhandig verandering in gaan brengen. Bovendien droomde hij er nog steeds van de Opstand naar het noordoosten, in de richting van zijn geliefde Syrië, uit te breiden. Het heeft er veel van weg dat Lawrence in de lente van 1917 Hoesseins derde zoon Faisal, tot wiens ordonnans hij was aangesteld – en die hem zijn beroemde helwitte bedoeïenen(feest)uitrusting cadeau had gedaan – heeft ingelicht over de essentie van het Sykes-Picot-verdrag. Lawrence hoopte zo Faisal aan te sporen snel verdragen te sluiten met de bedoeïenen in dit gebied, voordat de Fransen het definitief, in de vorm van een militaire bezetting, voor zichzelf zouden opeisen.

Waarschijnlijk kreeg hij hierdoor van de immer behoedzaam opererende Faisal groen licht om onder de stammen van het huidige Jordanië – toen deel van Ottomaans-Syrië – steun te verwerven. Daarbij viel Lawrence’ oog in het bijzonder op de legendarische sjeik Awda Abu Tayi van de als zeer strijdlustig bekendstaande Huweitat, die een onuitwisbare indruk op hem maakte. ‘Hij moet nu bijna vijftig zijn,’ schrijft Lawrence in zijn verslag, ‘al geeft hij zelf hooguit veertig toe. Hij is 28 keer getrouwd, 13 keer gewond geraakt, heeft al zijn medestrijders geraakt zien worden, en het grootste deel van zijn directe familie is dood. Hij is zijn eigen slachtoffers pas sinds 1900 gaan tellen. Het aantal Arabieren staat op 75; dode Turken telt Awda niet.’

In De Zeven Pilaren lezen we hoe Lawrence met een grote Arabische strijdmacht van ‘woeste’ Huweitat Ottomaanse buitenposten overvalt in het zuiden van het huidige Jordanië, met als doel de strategische havenplaats Aqaba aan de Rode Zee te veroveren. Dit was, schrijft Lawrence, ‘de enige deur die we konden openen die ons een verzekerde, succesvolle toegang tot Syrië bood’.

Lawrence beschrijft de veldslagen in zijn boek met een opmerkelijke mengeling van fysiek genot, humor, wroeging, tederheid, afkeer en misantropie. Wanneer hij na een uitermate brute veldslag een kijkje gaat nemen bij de honderden gedode tegenstanders, die inmiddels van hun kleren en overige waardevolle bezittingen zijn ontdaan, volgt de volgende overpeinzing: ‘De dode mannen zagen er wonderlijk mooi uit. De nacht scheen teder op hen neer, verzachtte hen tot nieuw ivoor. Turken waren blank van huid op de bedekte delen, veel lichter dan Arabieren; en ze waren nog erg jong. De lichamen leken zo achteloos neergegooid, op de een of ander wijze in kleine hoopjes verzameld. Zeker, als ik ze recht zou leggen, dan zouden ze zich eindelijk behaaglijk voelen. Ik legde ze daarom een voor een weer recht, terwijl ik een enorme vermoeidheid voelde, en ernaar verlangde ook tot de verstilden te behoren en niet bij de luidruchtige, rusteloze bende in de vallei, waar werd geruzied over de buit, en gepocht over snelheid en kracht en het vermogen om God weet hoeveel pijn en ongemak te doorstaan.’

Wanneer de troepen Aqaba bereiken, geeft de Turkse commandant zich zonder verzet over. Er blijkt honger te heersen in het kleine Ottomaanse fort, dat volledig van de buitenwereld is afgesloten en door de Britse marine vanaf zee langdurig is bestookt. Bovendien hebben de verhalen die de opmars van de Huweitat vooruit zijn gesneld het laatste restje moed bij de Ottomaanse soldaten weggenomen.

De val van het relatief onbeduidende Aqaba, schijnbaar bewerkstelligd door een vermetele Britse officier na een reis door het barre binnenland van Arabië – die zich ook nog eens hulde in opvallende bedoeïenendracht en zich op een heuse kameel voortbewoog – had voor de geallieerden op geen beter moment kunnen komen. Londen en Parijs hadden in de zomer van 1917 dringend behoefte aan een tot de verbeelding sprekend succesverhaal. Dat kon de aandacht van de troepen, en vooral ook de burgerbevolking, afleiden van de grootschalige, industriële vernietiging die het handelsmerk was geworden van de zich schijnbaar oneindig voortslepende inter-Europese moordpartij.

Het werd ze op een presenteerblaadje aangereikt door Lawrence. Die had er geen bezwaar tegen door zijn meerderen en door de pers als de genius achter de val van Aqaba te worden afgeschilderd. Dat zijn voorstelling van zaken later op cruciale punten door zijn Arabische metgezellen zou worden weersproken, werd niet relevant geacht. Wat deed het ertoe dat Arabieren beweerden dat Lawrence nooit in Libanon was geweest om daar – krap een maand voor de inname van Aqaba – een opstand aan te wakkeren en een brug op te blazen, zoals deze in een van zijn inlichtingenrapporten beweerde? De enige ooggetuigenis die telde was die van een Brits staatsburger. Vooral als die ook nog eens de belangen van Londen diende.

Met ‘Aqaba’ kwam de Arabisch Opstand feitelijk ten einde. Het Britse leger nam de havenplaats over en plaatste Faisal met zijn troepen onder het gezag van generaal Allenby, die vanuit Londen de opdracht had gekregen om ‘nog voor de kerst’ Jeruzalem te veroveren.

De publiciteit die Lawrence’ inname van Aqaba in Groot-Brittannië genereerde, had de aandacht voor de oorlog in het Midden-Oosten aanzienlijk doen toenemen. Daar maakte Allenby weer handig gebruik van om de Britse politici warm te houden voor zijn campagne in Palestina: de Engelse regering bezat namelijk de hinderlijke neiging steeds troepen uit het Midden-Oosten weg te halen zodra de situatie aan het westelijk front nijpend werd.

Maar de Britse verovering van Jeruzalem in december 1917, en die van Damascus in oktober 1918, zou de regio uiteindelijk alleen maar nieuwe problemen brengen. En het pijnlijk onjuiste beeld van de Arabische Opstand als een romantische strijd voor een onafhankelijke Arabische natie leeft nog altijd voort. Zeker onder hen die dromen van een nieuw Groot-Arabisch rijk, of een nieuw Arabisch kalifaat, waarmee ‘het verraad van Sykes-Picot’ kan worden gewroken.

De Arabische Opstand was echter een marginale, en ook buitengewoon smerige oorlog, gevoerd met buitengewoon smerige motieven, waarin door alle partijen gruwelijke oorlogsmisdaden werden gepleegd en ook onschuldige burgers veelvuldig het slachtoffer werden. Lawrence windt in De Zeven Pilaren ook geen doekjes om dat laatste aspect. Het vormt een extra aanwijzing voor het vermoeden onder sommige historici dat Lawrence zijn werk in de eerste plaats schreef om zijn geweten te verschonen of zijn oorlogstrauma’s te verwerken, en niet om de geschiedschrijving te dienen.

Meer lezen

Er bestaan vier soorten boeken over Lawrence. Ten eerste de bewonderende; Hero. The Life and Legend of Lawrence of Arabia van Michael Korda (2010) is het meest recente. Dan zijn er de sceptische, waarin Lawrence’ uiterst bescheiden bijdrage aan het verloop van de oorlog impliciet duidelijk wordt gemaakt. Tot deze categorie behoren Setting the Desert on Fire. T.E. Lawrence and Britain’s Secret War in Arabia, 1916–18 van James Barr (2009) en Lawrence in Arabia. War, Deceit, Imperial Folly and the Making of the Modern Middle East van Scott Anderson (2013).

Voorts zijn er boeken waarin Lawrence’ mythe de grond in wordt gestampt, zoals Empires of the Sand: The Struggle for Mastery in the Middle East 1789–1923 van Efraim Karsh (2001). Tot slot zijn er meer academische werken, waarin Lawrence wordt genegeerd, omdat de controverse rond zijn persoon als een gepasseerd station wordt beschouwd, zoals The First World War in the Middle East van Kristian Coates Ulrichsen (2014).

De film Lawrence of Arabia van David Lean (1962) rammelt historisch aan alle kanten. Maar Lean wijst terecht op de misplaatste superioriteitsgevoelens van paternalistische westerlingen in het Midden-Oosten.

Lawrence of Arabia werd wereldberoemd vanwege zijn rol in de Eerste Wereldoorlog. Alles wat u moet weten over de Eerste Wereldoorlog leest u op historischnieuwsblad.nl/eerstewereldoorlog.