Home Dossiers Nationaal Historisch Museum ‘Wij zullen geen middel schuwen’

‘Wij zullen geen middel schuwen’

  • Gepubliceerd op: 15 december 2010
  • Laatste update 16 dec 2021
  • Auteur:
    Geertje Dekkers
  • 4 minuten leestijd
‘Wij zullen geen middel schuwen’
Cover van
Dossier Nationaal Historisch Museum Bekijk dossier

‘Het is belangrijk om verschillende perspectieven op het verleden te laten zien,’ zegt Valentijn Byvanck, inhoudelijk directeur van het Nationaal Historisch Museum. ‘Het publiek maakt in ons museum kennis met de grote verhalen over het verleden: de Opstand, de Gouden Eeuw, de slavernij, het cultuurstelsel en de Tweede Wereldoorlog. Tegelijkertijd laten we zien dat er nuances zijn.

Neem de Hongerwinter, echt een iconisch verhaal over de Tweede Wereldoorlog. Veel historici vinden dat de Hongerwinter een overdreven plaats inneemt in onze geschiedschrijving. Ze wijzen erop dat Nederlanders op andere momenten ergere honger hebben geleden dan in 1944-’45. Deze hongerperiode, menen ze, is vooral zo bekend geworden door de context van de oorlog en de maatschappelijke positie van de mensen die hongerleden. Ik ben opgegroeid in een huishouden waarin alle eetreflexen door die periode werden bepaald. Mijn ouders hebben als kinderen vreselijke honger gehad. Moet je zulke bezoekers vertellen dat hun herinnering aan de oorlog historisch niet significant is? Dat is hun geschiedenis, en die delen ze met veel andere Nederlanders. Dat moet je niet negeren, maar verrijken met voorbeelden van andere hongerperiodes in de Nederlandse geschiedenis. En dan kunnen de bezoekers hun eigen conclusies trekken.’

Het Nationaal Historisch Museum was de afgelopen maanden vooral in het nieuws vanwege onrust rond het nieuwe pand dat naast het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem zou worden gebouwd. Eind oktober trok staatssecretaris Halbe Zijlstra van Cultuur de subsidie voor de bouw in, en daarmee was een museumgebouw in Arnhem van de baan. Byvanck, en vooral algemeen directeur Erik Schilp, kregen veel kritiek toen ze kort daarna bekendmaakten dat ze nieuwe kantoorruimte hadden gevonden in Amsterdam, in de Zuiderkerk. Zij zouden de locatie in de Arnhemse bossen nooit serieus hebben overwogen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘We hebben wel degelijk heel erg ons best gedaan voor een pand bij het Openluchtmuseum,’ verdedigt Byvanck zich: ‘We vonden dat er nadelen zaten aan de locatie, maar we hebben onderzocht wat er mogelijk was. Voor ons was het besluit dat de bouw niet doorging een ontzettende tegenvaller.’

Voorlopig is er van een eigen pand dus geen sprake. Het Nationaal Historisch Museum maakt daarom reizende tentoonstellingen en probeert het ‘merk innl’ (‘in Nederland’) bekendheid te geven.‘We willen geschiedenis toegankelijk maken voor een zo groot mogelijk publiek,’ zegt Byvanck. ‘Nu regionale historische musea steeds meer aandacht besteden aan de esthetiek, kunnen wij in het gat springen dat zij achterlaten.’ Dat betekent dat Byvanck en Schilp een museum willen opzetten dat vooral een veelzijdig historisch verhaal laat zien.

De twee directeuren nemen geen afstand van hun eerdere aanpak: ‘Het heden bepaalt nu eenmaal ons perspectief op het verleden; het bepaalt of we vinden dat het verleden wezenlijk verschilt van onze eigen tijd of niet. Het publiek is meer geïnteresseerd in de recente geschiedenis, omdat het die beter begrijpt en – in sommige gevallen – zich die herinnert. Het is onze taak om te laten zien dat eerdere gebeurtenissen ook hun sporen hebben achtergelaten in ons landschap en onze cultuur. We beginnen bij wat bekend is en pellen vervolgens af naar een verder verleden. Ik vermoed dat de interesse voor het verre verleden soms erg gekleurd is door fantasieën over ridders, een voorliefde voor kostuumdrama en spannende opgravingen. Dat moet je gebruiken en tegelijk van een bredere context voorzien.’

Het museum wordt opgezet rondom zes ‘werelden’ met thema’s als ‘ik en jij’, ‘land en water’ en ‘oorlog en vrede’. Die werelden zijn het uitgangspunt voor zowel het fysieke als het virtuele museum (www.innl.nl). Het museum laat zich adviseren door experts uit verschillende disciplines. ‘Laatst overlegden we over de wereld “oorlog en vrede”. Daarin wilden we veel nadruk leggen op vrede en neutraliteit, maar een expert merkte op dat Nederland sinds de Tachtigjarige Oorlog alleen gewapende vrede heeft gekend. Er is voortdurend sprake geweest van bewapening en het land heeft altijd veel uitgegeven aan defensie. Zo’n aanvulling nemen we uiteraard mee.’

Ook stelde de commissie voor om oorlogen te laten zien vanuit de belevingswereld van soldaten. Welke wonden konden ze bijvoorbeeld oplopen, en met welke wapens werden die toegebracht? Het idee past volgens Byvanck goed in de plannen voor het museum. ‘Een museum is een beeldinstituut. Als je tekst wilt, kun je beter een goed boek lezen.’

Verder stelt Byvanck weinig grenzen: ‘We zullen geen middel schuwen. Je kunt bijzondere authentieke objecten tonen, maar ook films. Je kunt een acteur dagboekfragmenten laten voorlezen of een interactieve opstelling maken waarin je je in zeventiende-eeuws Amsterdam waant.’

Een voorbeeld van de ‘innl-aanpak’ is het project ‘Plaatsen in Nederland’. Het Nationaal Historisch Museum gaat elk jaar activiteiten organiseren op historische locaties. Zo ontstaat een groot netwerk van ‘plaatsen van herinnering’, verspreid over heel Nederland en delen van het buitenland. Het museum werkt hiervoor actief samen met lokale instellingen, gemeenten en provincies.

‘Uiteindelijk zal het netwerk dat we aanleggen onder de merknaam innl toch een gebouw behoeven als knooppunt van alle activiteiten en tentoonstellingen,’ meent Byvanck. ‘Zo’n locatie is vooral belangrijk omdat mensen graag samen naar een museum gaan, zodat ze kunnen praten en discussiëren over wat ze zien.’

Byvanck relativeert de mogelijkheid om het publiek iets te leren: ‘Uiteindelijk onthouden mensen van een museumbezoek maximaal twee, drie dingen, afhankelijk van hun eigen interesses.’