In het huidige politieke debat wordt gedegen geschiedenisonderwijs aangedragen als dé oplossing voor de problemen van de muticulturele samenleving. Kan het vak dat waarmaken? Een gesprek met drie Amsterdamse geschiedenisleraren in het voortgezet onderwijs. ‘Door uit te leggen wat hun rechten zijn en hoe de vrouwen in Nederland daarvoor hebben gevochten, probeer ik in die koppies door te dringen. Maar het is moeilijk, ze worden zo onderdrukt.’
‘Tot opwekking van Vaderlandsliefde als bestanddeel der nationale opvoeding.’ Deze zinsnede is niet afkomstig uit een toespraak van minister Verdonk over het belang van de inburgeringscursus; hij staat in de onderwijswet van 1857 waarin de vaderlandse geschiedenis als schoolvak verplicht werd gesteld. En de zin werd serieus genomen, tot de woelige jaren zestig. Toen raakte ‘het vaderland’ uit de gratie en maakte plaats voor ‘de samenleving’. Aan de universiteiten werd de vaderlandse geschiedenis omgedoopt in Nederlandse geschiedenis, behalve in Leiden.
En nu? Draagt onderwijs van de vaderlandse geschiedenis bij aan een beter begrip van de huidige multiculturele samenleving? Of is het vak, zoals sommige critici beweren, achterhaalde nostalgie van oude schoolmeesters waar kinderen weinig houvast aan hebben? Een gesprek met drie Amsterdamse geschiedenisleraren.
‘Geschiedenis is een mooi en belangrijk vak, al wordt het ons geschiedenisleraren wel steeds moeilijker gemaakt door de overheid,’ zegt Ad Leurs, al achttien jaar verbonden aan het Bredero College, een scholengemeenschap met vmbo, havo en vwo in Amsterdam-Noord. Het geschiedenisonderwijs ligt voortdurend onder vuur, aan leerlingen worden steeds minder eisen gesteld en het aantal ‘klassikale contacturen’ tussen kinderen en onderwijzer is sterk verminderd. Zo hebben eindexamenleerlingen vwo en havo op het Bredero nog maar twee uur klassikaal les.
Leurs ziet door deze ontwikkeling ‘de historische kapstokjes’ verloren gaan: het kader waarin kinderen een bepaalde gebeurtenis kunnen plaatsen. ‘Ik ben niet zo’n zwart-witdenker die roept dat vroeger alles beter was, maar we zijn in het Nederlandse onderwijs wel doorgeschoten in de verhouding tussen kennis en vaardigheden.’ Het eindexamen gaat volgens hem de laatste jaren te veel over die vaardigheden, zoals de interpretatie van bronnen, een grafiek of een spotprent. ‘Men gaat voorbij aan het belang van enige parate kennis. Wat heb je aan de interpretatie van een grafiek als je die niet kunt plaatsen in een bepaalde tijd?’
Niet dat Leurs nou direct vindt dat het ouderwetse jaartallenstampen compleet moet worden heringevoerd, maar enig idee van chronologie kan geen kwaad. ‘Gebeurtenissen zijn met elkaar verbonden, dat moeten kinderen zich realiseren. Het geeft ze het besef dat de maatschappij waarin ze leven een ontstaansgeschiedenis heeft.’
Kennis van de Nederlandse geschiedenis kan handvatten bieden om gebeurtenissen in het heden te snappen, al moeten de verwachtingen niet al te hoog gespannen zijn. ‘Je moet je niet vertillen, zeker niet in deze tijd, waarin alleen maar harder wordt gezaagd aan de poten van het geschiedenisonderwijs. De Tachtigjarige Oorlog raakt de kern van vrijheid en tolerantie, maar om dat te vertalen naar de dag van vandaag, moet je tijd hebben om dieper op de stof in te gaan. Die is er vaak niet en wordt alleen maar minder.’
Het is niet zo dat geschiedenis kinderen niet meer interesseert, al vindt Leurs het soms lastiger dan vroeger om hun aandacht vast te houden. De truc is om het verleden concreet te maken, en aan te sluiten bij de ‘videoclipcultuur’ waarin ze opgroeien. ‘Hoe dichter je bij het leven van de kinderen komt, hoe leuker ze het vinden.’ Zo neemt hij oude persoonsbewijzen mee als hij de Tweede Wereldoorlog behandelt. ‘Dan zie je ze denken: wat is dat voor fossiel die daar voor de klas staat? Maar toch wordt het op die manier tastbaar en dan kun je ze bereiken. Kijk naar Anne Frank, er is geen leerling die haar verhaal niet kent.’
De Tweede Wereldoorlog is het meest geliefde onderwerp binnen de vaderlandse geschiedenis; die gaat er een stuk makkelijker in dan bijvoorbeeld de Reformatie of de ontzuiling. Van pijnlijke confrontaties met zijn islamitische leerlingen over de jodenvervolging heeft Leurs nog nooit last gehad, al kent hij genoeg verhalen van collega’s die wel problemen ondervonden. ‘Eigenlijk geeft dat juist haarscherp aan hoe belangrijk het is dat we vasthouden aan lessen over de vaderlandse geschiedenis.’
Ook op het Vossius Gymnasium in Amsterdam-Zuid heeft de Tweede Wereldoorlog een grote aantrekkingskracht op de leerlingen, maar dat geldt tevens voor de Koude Oorlog. ‘De goede naam voor het vak is tegenwoordig eigenlijk Nederlandse geschiedenis,’ verbetert Hans Verhage, sinds tien jaar geschiedenisleraar op het Vossius. Op het Vossius is geschiedenis tot en met de vierde klas verplicht en in de hoogste twee klassen een keuzevak. Het wordt door het grootste deel van de leerlingen gekozen.
‘Geschiedenis hoort nu eenmaal bij een gymnasium,’ zegt Verhage. In de brugklas bestaat Nederland nog niet, dan wordt de oudheid behandeld. Vanaf het tweede leerjaar komt het verleden van Nederland aan de orde. Dat wordt tot en met de vierde klas chronologisch doorgenomen, zodat alle leerlingen in elk geval tot en met de Tweede Wereldoorlog enige kennis hebben. ‘Een soort kapstok waaraan ze de rest van hun leven dingen kunnen ophangen,’ legt Verhage uit.
Ah, daar is ie weer: de kapstok. Toch een vrij essentiële metafoor als je de geschiedenisleraren mag geloven, of het nou gaat om het vmbo of om het gymnasium. ‘Het doel van geschiedenis is en blijft het beter leren begrijpen van de huidige samenleving,’ beaamt Verhage. ‘Ik zeg altijd tegen mijn leerlingen: “Mensen worden gevormd door de dingen die ze meemaken. Dat geldt ook voor een maatschappij.”‘ Interesse aanwakkeren voor vaderlandse geschiedenis is voor hem geen probleem. ‘Altijd beginnen bij iets dat ze al kennen, ook al weten ze niet precies hoe het zit. Willem van Oranje kennen ze allemaal, en begrippen als de Zilvervloot, de Geuzen, Piet Heyn.’
De dag van de moord op Theo van Gogh zat Verhage samen met zijn collega’s op Schiphol, op weg naar Rome voor de jaarlijkse Rome-reis. ‘We keken elkaar aan en zeiden: “Nu weten we heel zeker dat het belangrijk is dat wij een onderwerp als de Verlichting blijven behandelen, ook al gaat het er soms moeilijk in.”‘
Verhage ziet duidelijk een taak weggelegd voor het geschiedenisonderwijs, ook al zitten bij hem op school waarschijnlijk niet de Mohammed B.’s van deze wereld. ‘Maar wellicht wel politici van de toekomst. Voor hen is het minstens even belangrijk te weten waar de basis van onze vrijheid ligt.’
Heel anders gaat het eraan toe op de school waar Anja Winter lesgeeft: het Montessori College Oost, een praktisch volledig zwarte vmbo-school met duizend leerlingen. Winter geeft geschiedenis in de eerste en de tweede klas. Geregeld krijgt ze de vraag: ‘Moet het nou weer over Nederland gaan? Waarom niet een keer over het land waar ik vandaan kom?’ Maar daar is geen beginnen aan. Op het Montessori lopen 58 verschillende nationaliteiten rond: ‘We praten over de verschillende culturen en godsdiensten die in een klas leven. Daar hebben de kinderen veel meer aan.’
De lesmethode die Winter gebruikt bestaat uit thema’s; daarin komen de verschillende periodes aan de orde. ‘Op dit moment behandelen we het thema kleding. Dat brengt ons naar de riddertijd, de pruikentijd en de Gouden Eeuw.’ De kunst is om te spelen met de stof en die dicht bij de belevingswereld van de kinderen te brengen, bevestigt Winter. Dat is voor de Nederlandse geschiedenis niet zo moeilijk; veel vaderlands verleden ligt in Amsterdam voor het oprapen. Winter neemt haar leerlingen mee naar het VOC-schip en het Amsterdams Historisch Museum of naar het Paleis op de Dam. ‘Daar kunnen ze de historie van Nederland bijna letterlijk opsnuiven,’ zegt ze.
Voor de Tweede Wereldoorlog is ook op het Montessori College veel aandacht. Daarbij wordt bewust een relatie gelegd met de problemen waar Amsterdam en Nederland nu zo hard tegenaan lopen. En nee, dat is niet meer of minder geworden sinds de moord op Van Gogh, letterlijk om de hoek bij de school. ‘Natuurlijk hebben we er veel over gepraat daarna, al stonden de meeste kinderen helemaal niet stil bij de politieke lading; ze vonden het gewoon heel erg dat er een man was gedood. Ik beschouwde het altijd al als mijn maatschappelijke verantwoordelijkheid om te vertellen over verdraagzaamheid en de manier waarop die door de eeuwen heen een rol heeft gespeeld in Nederland.’
Winter gebruikt vaderlandse geschiedenis ook voor de emancipatie van islamitische meisjes in haar klassen. ‘Door uit te leggen wat hun rechten zijn en hoe de vrouwen in Nederland daarvoor hebben gevochten, probeer ik in die koppies door te dringen. Maar het is moeilijk, de druk van thuis is zo groot, ze worden zo onderdrukt. Met behulp van mijn vak laat ik ze zien dat het leven niet statisch is maar dat je kunt en mag veranderen.’