In de periode 1755-1790 hing een kwart van de economie van Vlissingen samen met slavenhandel. Ook de rest van het Zeeuwse Walcheren had er baat bij.
Timmerlieden die schepen bouwden, touwslagers die de lijnen fabriceerden, kuipers die tonnetjes leverden waarin buskruit werd vervoerd: al deze ambachtslui profiteerden op Walcheren in de achttiende eeuw van de handel in slaven. En ook dienstverleners verdienden hun brood met die handel: door goederen aan te voeren die in West-Afrika werden geruild tegen slaven bijvoorbeeld, of door op te treden als verzekeraar van de tochten.
In zijn proefschrift Walcherse ketens laat Gerhard de Kok zien dat de hele economie van het eiland in de tweede helft van de achttiende eeuw verknoopt was met slavenhandel. Met de economie van de streek ging het overwegend slecht, maar de slavenvaart nam juist toe en stutte daardoor de economie van Middelburg, Vlissingen en de rest van Walcheren.
Dat betekent niet dat de slavenhandel een goudmijn was. Handelaren leden regelmatig verlies en ondernemers uit het economisch succesvollere Holland hadden in de tweede helft van de achttiende eeuw weinig zin in deze risicovolle ondernemingen. Maar omdat veel dienstverleners en ambachtslui een graantje meepikten waren de vaarten economisch wel heel relevant.
Bron:
Gerhard de Kok, Walcherse ketens.
Dit artikel is exclusief voor abonnees