Ruim honderd jaar geleden waren vrouwen met hoedenspelden een gevaar op de weg: de lange naalden konden omstanders flink verwonden. Maar wiens schuld was dat eigenlijk? Die van mannen natuurlijk, zo vonden velen.
‘Terwijl ik gisteren in de Piet Heinstraat een bulletin stond te lezen, voelde ik opeens een hevigen prik in mijn neus, zoodat het bloed eruit liep. Die wond bleek mij te zijn toegebracht door een buiten den hoed uitstekende hoedenpen eener dame, die zich zonder verontschuldiging zoo spoedig mogelijk verwijderde, zoodat het niet mogelijk was haar identiteit vast te stellen. Ware de dame iets langer geweest, dan zou mijn oog gekwetst zijn. Wanneer zullen de dames toch eens inzien dat het dragen van dergelijke hoedenpennen gevaarlijk is?’
Het was januari 1912. In het Haagse dagblad Het Vaderland klaagde een lezer over iets dat in die tijd in de kranten en in de lokale politiek een rijke bron van polemiek was: de ‘hoedenpennenquestie’. Kort gezegd: in een periode waarin de damesmode grote hoeden voorschreef, moesten vrouwen soms wel decimeterslange spelden (‘pennen’) gebruiken om ze op hun plaats te houden. Die spelden staken vaak zo ver uit dat omstanders erdoor werden verwond. Dat gebeurde niet zelden. Wie ingezonden brieven in die tijd leest, proeft een stijgende verontwaardiging. In 1913 schreef een Amsterdammer in het Nieuws van den Dag: ‘Gisteren ben ik in de Kalverstraat ernstig (juist even onder het oog) verwond door een hoedennaald, die zeer ver buiten den hoed eener dame stak. Ik heb mij onder behandeling moeten stellen en heb een halven dag oponthoud gehad op mijn doorreis naar Londen. Van eenig excuus der dame was geen sprake!’
Dit artikel is exclusief voor abonnees

Verhitte actievergadering
Zo gebeurden er vele ongelukken, vooral op drukke plekken als winkelstraten en in het openbaar vervoer. In 1913 werden vrouwen die de interland Nederland-Engeland bezochten met klem verzocht een beschermend dopje van kurk op hun hoedenpennen te plaatsen. Datzelfde jaar organiseerden Amsterdamse winkeliers een petitie om alle dames te verplichten zulke dopjes te gebruiken. In steden in het buitenland, zoals Wenen, Berlijn en Antwerpen, waren ze al zo ver.
In maart 1913 kwam het zelfs tot een actievergadering in het American Hotel aan het Leidseplein. Druk werd het niet, met enkele tientallen belangstellenden. Maar de gemoederen liepen hoog op. De aanwezige presidente van de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht legde de schuld van de misère zelfs bij de mannen, noteerde een verslaggever van het Nieuws van den Dag. ‘Als de mannen de vrouwen buiten de gemeenschap houden, zoo betoogde zij, zullen zij nooit het gemeenschapsgevoel krijgen, dat haar bewust doet worden, dat zij het recht niet hebben anderen last en hinder aan te doen. Geef haar het kiesrecht en evenals in Amerika zullen zij zelf wetten en verordeningen voorstellen om dingen als groote hoeden in de schouwburgen en gevaarlijke hoedenpennen uit de wereld te helpen.’
Honderden bekeuringen
In de jaren die volgden werden hoedenpennen daadwerkelijk opgenomen in gemeentelijke verordeningen. Niet alleen in Amsterdam, maar ook in steden als Maastricht en Arnhem, waar volgens Het Vaderland ‘binnenkort krasser [zou] worden opgetreden tegen die leden van het schoone geslacht, welke met vlijmscherp dolken in den hoed de oogen en het gelaat der overige passagiers bedreigen’. En ook in Den Haag, waar agenten die in trams patrouilleerden maandelijks al gauw enkele honderden bekeuringen van maximaal 25 gulden uitschreven.
‘Waarom dulden zij dat hunne vrouwen en dochters die gevaarlijke dingen dragen?’
Ter herinnering aan het verbod kwamen er bordjes in de tram te hangen: onbeschermde hoedenpennen waren niet langer toegestaan. Het hielp niet altijd. In februari 1915 nog werd een conducteur op lijn 12 van de Haagsche Trammaatschappij tot bloedens toe aan een oor verwond toen hij op het achterbalkon van de tramwagen werd geprikt door een hoedennaald. Bij diezelfde conducteurs konden dames voortaan beschermdopjes kopen, vijf cent per stuk. Er werden zelfs rechtszaken gevoerd om uitstekende hoedenpennen in het openbaar vervoer. In Enschede kwam het tot een totaal straatverbod voor vrouwen die hun hoedenspelden niet onschadelijk hadden gemaakt.

Gehakketak in de trams
In de polemieken over de hoedenpennen ging het niet alleen om het fysieke gevaar. Ook de schuldvraag kwam regelmatig naar voren, zoals ook in de Amsterdamse actievergadering. Natuurlijk zouden vrouwen zelf beter kunnen opletten, betoogden brievenschrijvers in de kranten. Maar in 1912 legde een anonieme lezer van het Algemeen Handelsblad de bal toch echt bij de mannen. ‘Waarom zijn deze zoo laksch te dulden dat hunne vrouwen en dochters die gevaarlijke dingen dragen? Waarom blijven ze er vaak zoo schaapachtig bij zitten wanneer hunnen vrouwen verzocht wordt om den hinderlijken hoed in bioscoop of Rembrandttheater af te zetten – indien ze al geen “toon” aanslaan tegen den beleefden vrager?’
Het was een vraag die speelde in een tijd waarin vrouwen zich nadrukkelijk roerden om hun rechten. Moesten ze tolereren dat mannen bepaalden wat ze op hun hoofd droegen? Het hoedenpennenverbod leidde tot veel gehakketak in de trams. Na verloop van tijd hadden steeds minder conducteurs zin om de strijd aan te gaan.
De ‘hoedenpennenplaag’ zou zich binnen enkele jaren zelf uit de wereld helpen. Enorme hoeden raakten uit de mode, de haardracht werd korter. Zo werden hoedenspelden vanzelf kleiner. De waarschuwingsbordjes verdwenen uit de trams, de ingezonden brieven droogden op. En mannen gingen zich weer druk maken om andere dingen.
