Home Voorpublicatie: Oranje in revolutie en oorlog – Jeroen Koch

Voorpublicatie: Oranje in revolutie en oorlog – Jeroen Koch

  • Gepubliceerd op: 20 december 2017
  • Laatste update 13 okt 2022
  • Auteur:
    Jeroen Koch
Voorpublicatie: Oranje in revolutie en oorlog – Jeroen Koch

Koning Willem I zag zichzelf als vader van de natie en heerser over de staat. ‘Ik alleen doe hier de voorstellen,’ schreef hij zijn opstandige zoon, prins Willem. De verhouding tussen de twee was ijzig.

Een week voor de Slag bij Waterloo in 1815 voltooide de Pruisische generaal-majoor Friedrich Erhard von Roeder een kritisch rapport over de Oranje-familie. Hij begon bij de koning. Hoewel Willem I bijzonder overtuigd van zichzelf was, verenigden zich in dit ‘ongelukkige karakter’ een boosaardig temperament met militair onvermogen en bestuurlijke bijziendheid – alles krachtig versterkt door een ‘weinig gelukkige leerschool des levens’. De Oranje-vorst werd bijgestaan door een koningin die niet opgewassen was tegen haar taak. De schoonheid van weleer straalde een ‘koude ernst’ uit. Het ontbrak haar aan politiek inzicht. De strategisch uiterst belangrijke positie van de Nederlanden aan de Franse noordgrens ten spijt onderhielden vorst en vorstin nauwelijks diplomatieke contacten. ‘Beide hoogheden zien niemand’, hun hof te Brussel was ‘een dooie boel’.

Erger nog was dat niet Frankrijk, maar Pruisen voor Willem I ‘de besliste vijand’ bleek, vooral omdat hij zich er afhankelijk van wist. De koning negeerde de verstandige adviezen van zijn wilskrachtige moeder, Wilhelmina van Pruisen; Roeder meende ten onrechte dat Willem I haar buiten alle beslissingen hield. Eigenlijk was alleen prins Frederik een vriend van Pruisen. De schuchtere jongeman vreesde zijn vader. Maar nog meer te lijden onder de kleine heerszucht van de koning had Willem, de prins van Oranje die in Brussel ‘voor Engelse generaal speelde’ en er bijzonder populair was. Afgunst belastte de relatie tussen vorst en opvolger, al voor de Slag bij Waterloo.

Roeder was niet neutraal. In 1806 had hij gedeeld in de eerloze capitulatie van Erfurt, waarvoor hij, met vele Pruisische officieren, de Oranje-vorst verantwoordelijk hield. Bovendien voltooide hij zijn rapport kort na de Weense ‘januaricrisis’, toen de Engelse minister van Buitenlandse Zaken Castlereagh Willem I had gedwongen tot een keuze voor Engeland en tegen Pruisen. Toch was zijn analyse niet onjuist. Willem I liep over van eigendunk, en de rivaliteit tussen vader en zoon was groter dan hun dynastieke lotsverbondenheid rechtvaardigde. Toen Waterloo prins Willem een heldenstatus opleverde, kende de jaloezie van de koning geen grenzen meer. De Russische vrouw van de prins, Anna Paulowna, kreeg er het nodige van mee.
 

De prins van Oranje is ‘een ontaarde zoon, een rebel; het ontbreekt hem aan gezond verstand’

In de herfst van 1817 ontsloeg Willem I zijn zoon per Koninklijk Besluit als opperdirecteur van het departement van Oorlog, een functie die prins Willem sinds april 1814 had vervuld. Aanleiding was een ingewikkeld conflict waarbij enkele officieren waren geslachtofferd, protegés van de prins die eerder in de napoleontische legers hadden gediend. Kort daarop spraken Willem I en Anna Paulowna elkaar over de kwestie; de grootvorstin deed haar moeder verslag. De koning was tegen zijn schoondochter uitgevallen: de prins van Oranje was ‘een ontaarde zoon, een rebel, het ontbreekt hem aan gezond verstand’. Al drie jaar verprutste hij zijn tijd. Toen Anna tegenwierp dat die periode toch ook Quatre-Bras en Waterloo omvatte, was de koning onder verwijzing naar de oorlog van 1794 en 1795 uitgevallen: ‘Hij is een slechte militair, een slechte generaal. […] Hij had het geluk dat hij gewond is geraakt, anders was hij gedood. Ik heb ook bij Quatre-Bras tegen de Fransen gestreden, tijdens de revolutie, maar niemand heeft er iets over gezegd, omdat we overwonnen werden.’
 

Alles wilde de koning ‘met zijn besluiten’ regelen, jammerde de grootvorstin, die het Nederlandse woord voor oekazen al vlug kende. Toen Willem en Anna hun twee maanden oude zoon zonder toestemming aan de koning te vragen tegen pokken lieten vaccineren – een risicovolle inenting – was hij in woede ontstoken: ‘Uw kind is niet slechts het uwe, maar behoort aan de Staat, en daarom ben ik geroepen over dit kind een gezag uit te oefenen dat aanzienlijk verschilt van dat van een grootvader die géén Koning is.’ De vorst stond in zijn recht, maar zoon en schoondochter voelden zich als kleine kinderen weggezet.

Toch was het oordeel van de koning over zijn oudste zoon niet zonder grond. Prins Willem, wiens hoofd op hol was geslagen door Waterloo, Anna en het vaderschap, ontpopte zich inderdaad als een loose cannon, onvoorspelbaar in hof- en staatszaken. De prins zwalkte heen en weer tussen avontuur en melancholie, zoals veel jonge mannen die het Europa van de Restauratie verafschuwden. Vooral onder officieren en voormalige officieren heerste er onbehagen. Was dit de wereld waarvoor zij hun leven hadden geriskeerd? Camaraderie, eerzucht en frustratie vormden een vruchtbare bodem voor de wilde plannen van deze gewapende bohemiens. Hun ongenoegen uitte zich in zucht naar nieuwe grootsheid, in politiek radicalisme of in regelrechte samenzweringen tegen de in hun macht herstelde monarchen.
 

Tekst loopt door onder afbeelding


Portret van WIllem I.

Ook prins Willem stortte zich in het avontuur, daartoe aangemoedigd door de Franse vluchtelingen. Gebruikmakend van de vrijheden die zij in het overwegend Franstalige Brussel genoten – artikel 4 van de grondwet gaf ingezetenen en vreemdelingen gelijke rechtsbescherming – voerden deze ballingen oppositie tegen het regime van Lodewijk XVIII. De Oostenrijkse kanselier Metternich drong aan op maatregelen. Zijn angst voor een vanuit een ‘Comité Directeur’ aangestuurde nieuwe Europese revolutie mag achteraf overdreven zijn genoemd, als zo’n sinister gezelschap kort na Napoleons nederlaag ergens leek te zetelen, dan was het wel in Brussel. Maar verwijzend naar de grondwet en de vrijheden van de oude Republiek liet Willem I de Franse ballingen vooralsnog ongemoeid.

Begin 1816 werd prins Willem, die zich vanwege zijn huwelijk nog in Sint-Petersburg bevond, vanuit Warschau benaderd door Lazare Carnot, eens de organisator van de Franse volkslegers van 1792 en van de levée en masse van 1793 – een revolutieheld, kortom. Diens plan: Lodewijk XVIII van de troon stoten. Als lid van Robespierres Comité de Salut Public én minister van Oorlog onder Napoleon gold Carnot, die eerder al in Brussel was gesignaleerd, als een gevaarlijke intrigant. Al vlug informeerde de Russische geheime politie tsaar Alexander over Carnots pogingen prins Willem te betrekken bij een samenzwering tegen het huis Bourbon.
Terzelfder tijd ontving Sint-Petersburg bericht van de Franse regering: in Parijs en Brussel ging het gerucht dat de Oranje-prins met bonapartisten pacteerde. Zodra Wellington met het Engelse bezettingsleger uit Frankrijk zou zijn vertrokken, zou de prins met een strijdmacht naar Le Havre willen optrekken. Alexander, die als leider van de reactionaire Heilige Alliantie van Rusland, Pruisen en Oostenrijk de strijd tegen revolutie in Europa aanvoerde, confronteerde zijn kersverse zwager met de belastende informatie. Willem ontkende zijn contacten met de uitgeweken revolutionairen niet, maar verklaarde niets te weten van een complot tegen Lodewijk XVIII, hoezeer hij de Bourbon-koning ook verafschuwde.
 

=

Terug in Brussel zocht Willem echter direct contact met de samenzweerders, bonapartisten die hij kende uit salons en de vrijmetselaarsloge. Ze pakten de suggestibele prins volledig in. Nee, Napoleon was geen tiran geweest, maar juist ‘een groot leider en vooruitstrevend staatsman’. De problemen van Frankrijk waren altijd door de Bourbons veroorzaakt, ook nu weer. Was prins Willem bereid de Franse kroon te aanvaarden? Andere kandidaten waren Napoleons stiefzoon Eugène de Beauharnais en Louis-Philippe van Orléans. De Oranje-prins voelde zich gevleid. Achteraf schreef hij: ‘Het leek mij nobel, omdat ik meende dat Frankrijk onderdrukt werd door de Bourbons en erg ongelukkig was. Ik besloot hun aanbod te accepteren en mij te wijden aan het geluk van deze grote Natie.’

Hoe verblind prins Willem was, bleek toen hij begin 1817 tsaar Alexander om hulp vroeg. Nieuwe revolutie in Frankrijk kon enkel worden voorkomen als de gehate Lodewijk XVIII onmiddellijk zou vertrekken. Was Sint-Petersburg bereid een paleiscoup militair te steunen? Hoewel de tsaar geen hoge dunk van de Franse koning had – ‘de grootste nulliteit van Europa’ had hij hem genoemd – veegde hij zijn zwager de mantel uit. Willem moest zich onmiddellijk van de ‘miserabele intriganten’ distantiëren.
 

=

Maar het kwaad was al geschied. Tijdens Frans politieonderzoek naar een oproer tegen de Bourbons was zowel de Brusselse connectie als prins Willems naam opgedoken. Ook de Franse minister van Politie eiste nu maatregelen tegen de Brusselse samenzweerders. Met Wellington, die namens de coalitiemogendheden optrad, en de Nederlandse gezant in Parijs riep hij de Oranje-prins tot de orde. Begreep prins Willem dat hij door ‘den kleinen Bonaparte’ te spelen de Europese vrede bedreigde en zijn vader compromitteerde? Niet alleen was Willem I met de andere restauratievorsten verantwoordelijk voor de rust in Europa, Lodewijk XVIII was ook zijn bondgenoot. Dat de Nederlanden sinds de zomer van 1816 met steun van de Britten kolossale vestingwerken aan de zuidgrens bouwden om een nieuwe Franse aanval te voorkomen, deed aan die vriendschap met Parijs geen afbreuk.

Zoveel realisme was aan de prins van Oranje echter niet besteed. Hij zette zijn contacten met de Franse samenzweerders voort en riep vol branie allerlei onverstandigs: over een dreigende aanval op de Nederlanden door Engeland bijvoorbeeld. En er was meer: een valse beschuldiging over betrokkenheid van de prins bij een aanslag op Wellington en geruchten over ‘schandelijke en onnatuurlijke lusten’, herenliefde als onderdeel van een bandeloos Brussels bestaan. Afpersers, die kennelijk over onomstotelijke bewijzen beschikten, dreigden de koninklijke familie in opspraak te brengen. De daders werden opgespoord en naar de koloniën verbannen, maar Willem I zou nog jarenlang zwijggeld betalen. Tegelijkertijd was de koning niet te beroerd Anna te herinneren aan prins Willems dubbelzinnige opmerking dat ‘een “garçon” veel gelukkiger was dan een getrouwde man’. De Held van Waterloo was een politieke risicofactor geworden.
 

Over de ‘schandelijke en onnatuurlijke lusten’ van de prins doen veel geruchten de ronde

Groeiende angst voor nieuwe Europese revolutie zette Willem I uiteindelijk aan tot maatregelen. Zonder te erkennen wat hij aan zijn zoon te danken had, onthief hij hem van zijn officiële functies. De radicale pers in Brussel werd gemuilkorfd en schimmige clubs met internationale contacten zoals vrijmetselaars en jezuïeten kwamen onder permanente verdenking te staan. Aan prins Frederik viel de taak toe de vrijmetselaarsloges in te kapselen. De jezuïeten werden door niemand vertrouwd. De koning liet hen permanent schaduwen; rapport na rapport vulde zijn archief.

=

 
De verschillen tussen Willem I en de prins van Oranje bleven niet beperkt tot temperament en gedrag. De berekenende, schijnbaar rationele koning en zijn impulsieve, snel geëmotioneerde opvolger trokken ieder ook eigen conclusies uit hun ervaringen met revolutie en oorlog, lessen met consequenties voor de wijze waarop zij hun koningschap gestalte zouden geven. Prins Willem wijdde er vanaf 1818 enkele beschouwingen aan, als wilde hij zijn poging koning van Frankrijk te worden rechtvaardigen. Samen kunnen ze aangemerkt worden als een zelfgeschreven vorstenspiegel.

De prins rekende zichzelf tot een ‘verloren generatie’, die door de vaders was opgezadeld met de taak een oplossing te vinden voor de politieke erfenis van de revolutie. Geïnspireerd door de Franse politicus en redenaar Mirabeau filosofeerde Willem over wat hij het ‘populair koningschap’ noemde – populair in de zin van verbonden met het volk. Mirabeau had in een vroege fase van de Franse Revolutie niet alleen voor een constitutioneel koningschap gepleit, hij betoogde ook dat in het postrevolutionaire tijdperk de vorst enkel succesvol kon zijn wanneer deze de publieke opinie beheerste en in staat was om zelfs in moeilijke tijden de volksgeest ‘de gewenste richting te geven zonder ertegen in te gaan’.

In Willems samenvatting van Mirabeau heette het machiavellistisch: ‘De massa is alles. Het verleiden van deze massa, het strelen, vleien, het omkopen van mensen, is […] het enige (red)middel’ – voor de koning welteverstaan.

Ook nadat hij in 1840 als koning Willem II de troon had bestegen, hield hij vast aan dit inzicht. Met het wegvallen van de goddelijke legitimatie dreef de monarchie enkel nog op de volksgunst. Zag hij het niet telkens en overal bevestigd? In Spanje, bij de terugkeer van de Oranjes in de Noordelijke Nederlanden, in de impopulariteit van Lodewijk XVIII en later, vanaf 1820, tijdens revolutionaire gisting in Rusland en Frankrijk, en in de successen én de mislukkingen van zijn vader in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.

Het volk verleiden en vleien om het te kunnen manipuleren zonder het te bruuskeren, dat was niet hoe Willem I over het koningschap dacht. Wanneer bestuurlijke maatregelen tegenstand wekten, dan moest dat maar. Anders dan zijn oudste zoon stelde Willem I zijn ideeën over het koningschap nooit op schrift. Ze moeten gedestilleerd worden uit zijn verspreide uitlatingen en de regeringspraktijk. Oude en nieuwe elementen kwamen erin samen. Klassiek waren de symboliek, de presentatie en zelfpresentatie van de vorst als vader van de natie. Als vader van het volk trof men de koning aan op sokkel, prent en munt en in de dagelijkse krantenrubrieken gewijd aan het Koninklijk Huis.
 

De onderdanen in het Zuiden ziet Willem I als ‘wederspannige kinderen’

De onderdanen waren zijn ‘kinderen’, in het Noorden zonder meer, in het Zuiden meestal voorzien van een nadere bepaling. In eerste instantie waren deze laatsten ‘aangenomene kinderen’, van wie Willem I hoopte dat ze zich met de noordelijke ingezetenen ‘kinderen van één huisgezin’ zouden voelen, maar toen er in het Zuiden onvrede over zijn bewind rees, noemde hij hen ‘wederspannige kinderen’.
 

=

 
Hoe oud de voorstelling van vorst en natie als vader en kinderen ook was, in deze postrevolutionaire jaren had ze een actuele politieke betekenis. De hiërarchie van vader en kinderen bood een krachtig alternatief voor het natiebegrip van de Franse Revolutie, volgens welk het volk soeverein was en uit vrije en gelijke burgers bestond. Niets dan rampspoed had het gebracht. Dan liever de natuurlijke, vaderlijke autoriteit van de koning, die maatschappelijke samenhang waarborgde en betrokkenheid en warmte suggereerde.

Dit vaderlijke gezag werd bovenal zichtbaar op woensdagochtend tijdens het openbaar gehoor, de voor iedere onderdaan toegankelijke audiënties op Paleis Noordeinde. Ook aan deze oude vorstelijke praktijk, die terugging tot de Middeleeuwen, gaf Willem I een moderne vorm. Hij stond ‘zijn kind’ren’ gelijkvloers te woord, de bezoeker recht aankijkend en niet geflankeerd door militairen en lakeien.

Achter de schermen was van welwillend paternalisme ondertussen geen sprake – integendeel. Gaf de grondwet van 1815 de koning al veel macht, binnen enkele jaren had Willem I de staat volledig onder zijn persoonlijk gezag gebracht. De ‘blanketwet’ van 1818 stelde strafvervolging op het overtreden van zijn Koninklijke Besluiten, die hiermee kracht van wet kregen. Het conflictenbesluit uit 1822 verklaarde de rechterlijke macht onbevoegd te oordelen over de rechtmatigheid van overheidsdaden. Datzelfde jaar holde Willem I ook het toch al beperkte budgetrecht van de Tweede Kamer nog verder uit. ‘Verliezen wij het jaarlijksche Budget, dan verliezen wij alles,’ had politicus Gijsbert Karel van Hogendorp, inmiddels gebrouilleerd met de vorst, in 1819 bij de behandeling van de eerste tienjarige begroting nog gewaarschuwd. Alle macht zou aan de koning zijn. ‘Dit maakt den Vorst slecht, den onderdaan laaghartig.’

Het weerhield Willem I er niet van om vanaf december 1822 willens en wetens mist te creëren rond de overheidsfinanciën door de wijze waarop hij zijn Amortisatie-Syndicaat inrichtte, een kas voor de delging van de staatsschuld en voor overheidsinvesteringen zoals vrijwel alle, met schulden overladen Europese staten die kenden. ‘Institutionele onttrekking’ is deze werkwijze van Willem I genoemd: het ondermijnen van de rechten en bevoegdheden van de Tweede Kamer, de Algemene Rekenkamer, de Raad van State en de onafhankelijke rechter ten gunste van de Staatssecretarie, de machinekamer van zijn besluitenregering.
 

=

 
Het koningschap van Willem verkreeg zo een aantal unieke kenmerken. In vrijwel alle constitutionele monarchieën van Noordwest-Europa zouden de bevoegdheden van de koning na 1815 geleidelijk worden ingeperkt. ‘Le Roi règne, mais ne gouverne pas’ werd de nieuwe wijsheid; het staatshoofd diende te regeren, niet te besturen. De woorden waren van de Franse journalist en politicus Adolphe Thiers. In Groot-Brittannië was de macht van de monarch al sinds de Glorious Revolution van 1688 tanende. Met de Bill of Rights kon er zonder de instemming van het parlement geen wet meer passeren. Bijna een eeuw later, in 1783, was George III de laatste koning die een regering ontsloeg. Voortaan zouden partijen het Britse politieke leven beheersen, zonder dat dit de eenheid van de natie schaadde.

In Frankrijk mislukten de pogingen om vanaf 1815 het absolutisme te herstellen. Het gezag van Lodewijk XVIII en Karel X was nauwelijks legitiem. Radicalen maakten hun monarchale pretenties belachelijk, helemaal toen Karel X teruggreep op de middeleeuwse mystiek rond het koningschap, compleet met zalving en genezende aanraking. Al kregen deze radicalen met de revolutie van 1830 geen republiek, de nieuwe koning Louis-Philippe van Orléans kreeg een nauw constitutioneel keurslijf aangemeten. Voor deze ‘Roi bourgeois’ – de bijnaam die zijn koninklijke tijdgenoten hem gaven omdat hij door de Franse burgerij op de troon was gehesen – muntte Thiers zijn woorden.

In Pruisen was Friedrich Wilhelm III alleen op papier machtiger dan zijn neef en zwager in Nederland. Ingrijpende hervormingen van staat en leger na de nederlaag van 1806 moesten ervoor zorgen dat het hof niet langer de speelbal zou zijn van ministers en generaals. De koning kreeg een ruimere beslissingsbevoegdheid, maar werd tegelijk ingesnoerd in een alomvattend systeem van plichten, verantwoordelijkheden en opgelegde rapportage. De werkelijke macht kwam daarmee bij een efficiënte staatsbureaucratie te liggen. Ministers en monarch stonden voortaan samen garant voor de eenheid van bestuur.

Dit was bij de koninklijke heerschappij van Willem I niet het geval. Al liet hij zich gedurig adviseren door ministers en andere raadgevers, van collectief genomen regeringsbesluiten en gemeenschappelijke verantwoordelijkheid was in het Verenigd Koninkrijk geen sprake, zoals hij zijn oudste zoon in 1820 voorhield: ‘U spreekt mij van de ministeriële verantwoordelijkheid. Daar wil ik niets van weten. Die kan niet worden verenigd met het karakter van mijn regering. Kijk naar de laatste alinea van artikel 73 van de grondwet: “De Koning alleen besluit.” Ik alleen doe hier de voorstellen.’

Evenmin bestond er een bureaucratie die de vrijheid van de koning inperkte of zijn monarchale bewind aanstuurde. Het was precies omgekeerd: vanuit de Staatssecretarie was het besluitenkoning Willem I die persoonlijk leidinggaf aan zijn bestuursapparaat. Alles hield hij in eigen hand: heersen, regeren, besluiten, besturen, en zelfs het administreren beschouwde hij als zijn taak.
 

=

Het beleid van Willem I kan het best omschreven worden als natievorming langs verlichte weg. Het was utilitaristisch naar intentie, vorm en inhoud. De staat zou op rationele wijze het grootste geluk voor het grootste getal realiseren, een betrekkelijk nieuw streven, dat primair een materialistische invulling kreeg; geluk, nut en stijgende welvaart vloeiden gemakkelijk in elkaar over, temeer daar het resultaat bij voorkeur calculeerbaar moest zijn. Was nut de maatstaf, de belangrijkste deugden waren ijver, vlijt en toewijding. Iedereen werd geacht te woekeren met zijn talenten: de koning, zijn regering en zijn onderdanen. Natievorming onder Willem I was zodoende niet slechts disciplinering, maar ook mobilisering van de bevolking. Verenigd achter de koning en gehoorzamend aan zijn gezag zou het project zeker slagen.


Dit is een ingekort hoofdstuk uit Oranje in revolutie en oorlog. Een Europese geschiedenis 1772-1890 door Jeroen Koch, met medewerking van Dik van der Meulen en Jeroen van Zanten (500 p. Boom Uitgevers, € 39,90). Het is het vervolg op de drie veelgeprezen koningsbiografieën die deze auteurs in 2013 publiceerden. Koch plaatst de Oranje-vorsten vanaf de nadagen van de Republiek tot het begin van het moderne Nederland in een Europese context.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 1 - 2018