Prinses Juliana had een zeer beschermde jeugd. Toen ze achttien werd, kon ze haast niet wachten om uit te breken. Ze had behoefte aan een periode van vrijheid en vrolijkheid buiten het zicht van ouders en hofhouding. Als eerste Oranjetelg ging ze studeren.
Op 30 april 1927 werd Juliana achttien en was ze gerechtigd de troon te bestijgen. In geval van nood was zij de aangewezen regentes en bij overlijden van haar moeder zou ze haar opvolgster zijn. Haar vorming tot koningin werd geacht voltooid te zijn. Later zei ze dat ze het ‘afschuwelijk’ had gevonden dat ze toen al klaar moest zijn. Zo ‘verschrikkelijk’ jong koningin worden, dat kon niet, gaf ze te kennen bij de achttiende verjaardag van haar dochter Beatrix.
Juliana’s nieuwe grondwettelijke positie bracht een aantal formele regelingen en veranderingen met zich mee. Ze werd lid van de Raad van State, waar ze op 2 mei plechtig door haar beide ouders werd binnengeleid, en zat voortaan op Prinsjesdag naast haar moeder op het podium van de Ridderzaal, meestal samen met haar vader en oma. Wilhelmina begon haar troonrede op 20 september 1927 met het uitspreken van haar dankbaarheid jegens God dat zij ditmaal haar ‘beminde Dochter aan haar zijde’ had.
Verder ontving Juliana vanaf nu haar staatstoelage van 200.000 gulden per jaar en kreeg ze de beschikking over een eigen paleis aan de Haagse Kneuterdijk en een eigen ‘Huis’. Haar hofhouding bestond uit hofdame Annemie Bentinck, ‘grootmeester’ mr. dr. T.A.C. van Lynden van Sandenburg en particulier secretaris annex kamerheer mr. J.C. Baud – alle drie van adel. Beide heren waren afkomstig uit de hofhouding van Wilhelmina, Bentinck was de drie jaar oudere zus van Juliana’s klasgenote Elise en een ‘kameraad’.
De grootse verjaardagsviering deed oudere inwoners denken aan de kroningsfeesten van 1898
Het feit dat er nu een echte troonopvolgster was, gaf aanleiding tot publieke festiviteiten en gedenkboeken. In de uitbundig geïllumineerde residentie deed de grootse verjaardagsviering oudere inwoners zelfs denken aan de kroningsfeesten van 1898. Minister-president jhr. mr. D.J. de Geer legde op het Louise de Colignyplein de eerste steen voor een standbeeld voor Juliana van Stolberg, dat de naar deze beide voormoeders vernoemde prinses drie jaar later zou onthullen.
Juliana’s nieuwe status werd verder gemarkeerd met een toespraak via het nieuwe medium radio in de nacht van 31 mei op 1 juni, toen Wilhelmina de op Indië en West-Indië gerichte kortegolfzender van Philips in gebruik stelde. De kroonprinses sprak de hoop uit dat het nieuwe medium het mogelijk zou maken ‘elkander nader te treden op elk gebied des levens’.
Bij die ene rede bleef het voorlopig. Hoewel Wilhelmina in 1927 bijna dertig jaar koningin was, was ze nog geen vijftig en niet van zins te stoppen. Juliana kon zich in de luwte verder ontwikkelen. Ze opende af en toe een gebouw en legde her en der een werkbezoek af, meestal samen met haar moeder, met wie ze ook met vakantie bleef gaan.
Wilhelmina was haar leven lang verknocht aan haar dochter
‘Ons Geliefd Kind’ was Wilhelmina’s standaarduitdrukking als ze het over Juliana had en met de aanhef ‘Geliefd kind’ begon zij ook haar tafelrede bij het verjaardagsdiner. Een loos adjectief was ‘geliefd’ niet. Wilhelmina was haar leven lang verknocht aan haar dochter. In haar memoires schreef Wilhelmina vertederd hoe ‘allerliefst’ en tactvol Jula haar rede had beantwoord en hoe fleurig ze er had uitgezien, ‘voor het eerst in het toilet van een uitgaand meisje’.
De koningin had een scherp oog voor haar dochters karakter. Ze noemde Juliana’s verlangen zich ‘één te voelen en mede te leven met anderen’ het voornaamste kenmerk van haar ‘prille jeugd’. Juliana voelde zich gelukkig en bevrijd, schreef ze, wanneer zij ‘waar zij ook kwam, als mens werd beschouwd en gewaardeerd’, maar ‘teleurgesteld’, ja zelfs ‘tekort gedaan in haar diepste wezen’ als dit ‘een illusie’ bleek. Vreesde Wilhelmina in 1927 reeds Juliana’s latere problemen met de uitoefening van haar functie toen ze het als haar dochters levenstaak formuleerde, zich de ‘kunst’ eigen te maken om zich ‘onverschillig onder welke omstandigheden, wezenlijk gelukkig te voelen’?
Hoe hecht zij ook waren, er deden zich in deze overgangsmaanden van schoolgaande prinses naar volwassen troonopvolgster tussen moeder en dochter de nodige conflicten voor, die stuk voor stuk draaiden om Juliana’s verlangen naar vrijheid en autonomie.
Relatief klein was de frictie rond de charleston. Op het volgens de kranten zeer geslaagde bal voor Juliana’s achttiende verjaardag was het de meisjes toegestaan ‘voetvrije’ jurken te dragen, omdat er na het diner onder leiding van een dansmeester zou worden gedanst. Toen Juliana en haar vriendinnen echter zelfs de charleston wilden leren, die in de vrijmoedige jaren in naoorlogs Engeland opgang maakte, en er dus ‘wilde’ muziek moest worden gespeeld, verliet Wilhelmina uit protest de balzaal.
Juliana liet haar lange haar tegen de zin van haar moeder afknippen
Zwaarder woog de kwestie van Juliana’s kapsel. Het was gebruikelijk dat meisjes tot hun zestiende hun haar los lieten hangen; daarna staken ze het op. Midden jaren twintig rolde Juliana haar lange blonde haar een tijdlang in vlechten rond de oren. Zulke ‘slakkenhuisjes’ of ‘koptelefoontjes’ waren onder deftige meisjes populair, omdat het haar op die manier kort lijkt zonder dat het echt werd afgeknipt. Juliana echter liet haar lange haar in de zomer van 1927 tegen de zin van haar moeder toch afknippen.
Juliana’s voorkeur voor een kort kopje was geen individuele opwelling. Vrouwen onderstreepten in de jaren twintig hun onafhankelijkheid door hun traditionele haartooi te kortwieken. Met name in de landen waar de oorlog het hardst had toegeslagen, ondergingen vrouwen in de roaring twenties een ware gedaanteverwisseling. Ze schaften het korset, de wespentaille, de lange rokken en hun ingewikkelde, stijve haardracht af en maten zich een sportief, enigszins jongensachtig uiterlijk aan. Dat riep weerstand op. In Nederland riepen school- en ziekenhuisdirecteuren het vermeende verval der zeden een halt toe door onderwijzeressen en verpleegsters kort haar te verbieden.
Het sterkst kwam Juliana’s vrijheidsdrang naar voren in haar voornemen te gaan studeren. In haar tafelrede op 30 april zei Wilhelmina dat zij en Hendrik met genoegen met deze wens hadden ingestemd, volgens G.A. Van Poelje, de hoogste onderwijsambtenaar van de gemeente Den Haag, daarentegen liep het conflict over de studie ‘zo hoog op, dat er een breuk dreigde tussen moeder en dochter’.
De beslissing was Wilhelmina in elk geval zwaar gevallen, al was het maar omdat zij niet goed buiten haar dochter kon. Verder vormde het anti-intellectualisme van de Oranjes een obstakel. Oma Emma had dominees verkozen boven intellectuelen. Moeder Wilhelmina stelde ‘hart’ boven ‘hoofd’ en geloof boven wetenschap. Voor Juliana stonden religie en wetenschap anno 1927 minder haaks op elkaar. Behalve naar een echt leven, realiteit, hongerde ze naar echte informatie. Het selecte kringetje hofhorigen waarin zij leefde, hield haar veelal verstoken van kennis die haar in haar zoektocht naar een bestaansfundament tot steun kon zijn. De kennis die zij zocht, was niet primair wetenschappelijk maar betrof het leven, de wereld en de kosmos in de ruimste zin.
Wilhelmina zwichtte, zoals zo vaak, voor de verlangens van haar oogappel, die ze zo hartstochtelijk een betere en langere jeugd gunde dan ze zelf had gehad. Ze zwichtte nogmaals toen Juliana liet weten lid te willen worden van de meisjesstudentenvereniging.
Juliana’s wens om te studeren riep weerstand op onder de hofhouding
Juliana’s wens om te studeren riep weerstand op onder de hofhouding. Het viel buiten het voorstellingsvermogen van de experts in het hofprotocol dat een prinses samen met willekeurige studenten in de collegebanken zou zitten. Nog nooit had een Oranjetelg een universitaire studie gevolgd. Er hadden wel mannelijke Oranjes ingeschreven gestaan aan de in 1575 door Willem de Zwijger gestichte Leidse universiteit, maar die waren nimmer in de collegebankjes aangeland.
Aangezien de prinses niet van het plan was af te brengen, dienden zich vele kwesties aan. Waar ging zij wonen? Hoe kwam ze naar de universiteitsgebouwen? Stond de hele collegezaal op als zij binnenkwam? Maakten alle aanwezigen tussen de collegebankjes een reverence? Hoe sprak men haar aan? En de hoogleraar – hoe diende die zich te gedragen? Mocht hij de prinses nooit tegenspreken, ook niet als zij nonsens zou verkondigen over zijn vak? Urgent edoch onuitgesproken was intussen de vraag wat er restte van de adellijke distinctie als prinsessen zich zomaar tussen het volk begaven. Als dit doorging werd de exclusieve toegang van de adel tot de koninklijke familie in één klap opgeheven. Studenten waren natuurlijk van goeden huize maar niet per se van adel. Wat betekende het voor de positie van de hofadel als een prinses ging studeren?
Juliana heeft talloze malen laten weten dat zij liever een ‘gewoon’ leven had geleid dan koningin te zijn; daarbij verwees ze graag naar haar Leidse jaren. Maar ‘gewoon’ was studeren natuurlijk niet, zeker niet voor meisjes en al helemaal niet aan Nederlands oudste en deftigste universiteit.
Ten tijde van Wilhelmina’s troonsbestijging telde Nederland 75 studentes
De toegang tot de universiteiten was aan het eind van de negentiende eeuw bevochten door feministen als Aletta Jacobs, die toen ze in 1871 in Groningen haar medicijnenstudie begon, nog verplicht was geweest achter een gordijn te zitten. In Leiden arriveerden de eerste twee vrouwelijke studenten in 1878. Ten tijde van Wilhelmina’s troonsbestijging telde Nederland 75 studentes.
Doordat vrouwen zich in het openbare leven in een uitzonderingspositie bevonden, was het hun zelden vergund zich niet bewust te zijn van hun sekse. Mannen werden geacht zowel geestelijk als lichamelijk groot, sterk en stabiel te zijn, vrouwen zwak, gracieus en labiel – een opgelegd ‘ideaal’ of beter: een dwangbuis, die even discriminerend en invaliderend was als elitair. Hoewel weinig vrouwen hieraan wilden of konden voldoen, werd vrouwenarbeid ten gevolge van de seksetweedeling steeds meer uitgebannen.
Intelligentie en een zelfstandige geest stonden in deze ideologie op gespannen voet met wat als de vrouwelijke bestemming werd gezien: huwelijk en moederschap. De pioniersters, die louter door te studeren de discriminerende tweedeling ‘hij het hoofd, zij het hart’ ter discussie stelden, ontkwamen er niet aan hun houding te bepalen in relatie tot het van de seksen verwachte gedrag.
De eerste generatie studerende vrouwen voelde zich genoodzaakt zich in hun masculiene omgeving te bewijzen met extra hard werken, weinig pleziermakerij en een sobere stijl; ze droegen veelal eenvoudige kleding, platte schoenen en het haar strak in vlechten op het hoofd gebonden. Frivoliteit zou het vooroordeel bevestigen dat vrouwen voor studeren ongeschikt waren en zou het nog moeilijker maken om als collega’s te worden gezien in plaats van louter als potentiële echtgenotes en moeders.
Pas in 1929 werd in Leiden een eerste vrouwelijke hoogleraar aangesteld
Toen Juliana bijna dertig jaar later in Leiden aankwam, was de aanwezigheid van vrouwen op de Leidse Alma Mater een voldongen feit. De strijd tussen de seksen was vervangen door een gezellige co-existentie. Maar nog altijd wel een co-existentie van gevestigden en buitenstaanders. Zo konden studentes nog steeds geen corpslid worden – die uitsluiting was in januari 1900 aanleiding geweest tot de oprichting van de vvsl – en pas in 1929 werd in Leiden een eerste vrouwelijke hoogleraar aangesteld.
Weliswaar was studeren zelfs voor mannen nog altijd verre van gewoon, voor meisjes uit een gegoed milieu was het wel een stuk normaler geworden. Daardoor konden de vrouwen hun krampachtigheid wat laten varen. Juliana’s medestudentes permitteerden zich aanmerkelijk meer pret en vrije tijd dan hun voorgangsters. Van het wat stijve, studieuze genootschap dat anno 1900 een piano te frivool had geacht, had de vvsl zich ontwikkeld tot een gezelligheidsvereniging waar die aanschaf geen punt was. Door hun grotere aantal konden studentes rond 1930 in nood terugvallen op seksegenotes en hoefden ze zich minder te bekommeren om acceptatie door mannelijke collega’s en docenten.
Via de vvsl leerden ze elkaar kennen. De zogenaamde ‘jaarclubs’ groeiden vaak uit tot hechte vriendschappen; dochters van jaarclubgenoten zaten vaak ook weer samen in een jaarclub. Als ergens avant la lettre vrouwennetwerken werden opgebouwd, dan wel hier.
Het clubje noemde zichzelf de zeesterren
Dat de studerende prinses in Leiden op kamers zou gaan, was anno 1927 nog ondenkbaar. In plaats daarvan werden voor de duur van haar studie in Katwijk twee naast elkaar gelegen villa’s met uitzicht over zee gehuurd. Hoogcate werd betrokken door secretaris-grootmeester Baud met zijn gezin. In ’t Waerle woonde Juliana met drie studerende vriendinnen en ‘twee snoezen van oudere dames’, die toezicht hielden en het huishouden bestierden. Al voor ze daadwerkelijk in Katwijk woonden, noemde het clubje zich op voorstel van Juliana de ‘Zeesterren’, en die naam zijn ze altijd blijven gebruiken.
De twee hofdames waren A.L. Schoch, volgens jaargenote Mia de Monchy een ‘wat stijve, oudere protestantse mevrouw’ uit de staf van Het Loo, en de iets jongere J.L. barones van Sytzama. De drie studentes waren Clara de Brauw, Marguérite Michelin en Mies Rooseboom. De Brauw ging medicijnen studeren. Michelin deed Franse letteren; ‘Griet’ was, zoals De Monchy het formuleerde, ‘een onzelfzuchtig en bescheiden meisje, een ideale vriendin voor de prinses’ – wat ze inderdaad altijd zou blijven. Zeester nummer drie, Rooseboom, kleindochter van de voormalige gouverneur-generaal van Indië, studeerde biologie en zou als enige van het viertal haar studie voltooien.
Al in juni begon Juliana met veel plezier het vrouwenhuishouden voor te bereiden. De meisjes deelden met zijn tweeën een slaapkamer. Voor die kamers namen ze meubilair mee van thuis; het hof leverde een vleugel voor de gezamenlijke woonkamer.
Juliana deed mee aan de ontgroening
Meteen in september meldde Juliana zich bij de vvsl. Ze deed mee aan de ontgroening, zat op de grond en at op 29 september te midden van honderden ‘Elles’, zoals de leden van de vvsl werden genoemd, aan een van de lange tafels bij het installatiediner in de Stadsgehoorzaal.
Het bestuur was ingenomen met haar aanmelding. Behalve als een eer zag men haar lidmaatschap als een ‘welkome ondersteuning van de overtuiging dat studeren van meisjes nu volkomen normaal was’. Men had de prinses, zoals dat hoorde, een erelidmaatschap aangeboden, maar dat was nu net wat Juliana niet wilde. Even stellig had zij de door de hofhouding geopperde oplossing voor de protocollaire problemen van de hand gewezen. Die oplossing, dat ze zich zou inschrijven als gravin Loukie van Buuren, stond haaks op een niet onbelangrijk motief van Juliana om te gaan studeren. Ze had behoefte aan een periode van vrijheid en vrolijkheid buiten het zicht van ouders en hofhouding. Niks incognito. Als gewoon mens met de anderen meedoen – dat wilde ze.
De geïsoleerde Juliana hongerde naar vriendinnen
Meer nog dan naar kennis hongerde de geïsoleerde Juliana naar kennissen, en liever nog: vriendinnen. Echte vriendinnen, die niet waren uitgekozen en opgecommandeerd door de hofhouding, maar vriendinnen zoals Joop ter Heul die had. Juliana verlangde naar bakvispret, vrijheid en een leven zonder verplichtingen en ceremonieel. Naar een leven zoals zij dacht dat anderen dat leidden.
Die droom werd met de vvsl werkelijkheid. Niet langer zat zij alleen in haar koetsje terwijl de anderen met elkaar plezier maakten. Het lachen, kletsen, plagen en gek doen of juist urenlang ‘diep-ernstig bomen’ over het leven – die hele ‘dolle’ meisjesboekensfeer waar ze zo naar had verlangd – werd hier realiteit. Ze wierp zich op haar jaarclub en maakte het qua nivellering nog bonter dan de jongeheren van het corps hadden gevreesd. Niet alleen liet zij zich tutoyeren, ze liet zich door medestudentes ook Jula noemen. Zo kwistig zelfs dat het vvsl-bestuur zich genoodzaakt zag enkele meisjes die haar naïviteit misbruikten, terecht te wijzen.
Juliana rekte haar vrijheid zo ver mogelijk op. Omdat ze dat wel had voorzien, had Wilhelmina tekenlerares Tjieke Roelofs, die in Scheveningen woonde, gevraagd een oogje in het zeil te houden. Geen eenvoudig op te volgen verzoek, maar zoals de kunstenares de wensen van de dochter begreep, begreep ze de zorgen van de moeder. Ze had zelf ervaren dat Juliana ‘soms wat opstandig kon zijn’.
Ze leidde met behulp van haar vriendinnen de bewaking om de tuin
In Leiden bracht Juliana af en toe ‘spontane’ veranderingen aan in haar agenda zoals die bij haar hofhouding bekend was. Dan leidde ze met hulp van haar vriendinnen de bewaking om de tuin. Roelofs: ‘Wilde Juliana met een aantal vriendinnen ergens op bezoek of naar Den Haag om najaarshoedjes te gaan passen, dan kon het gebeuren dat ze eerst bij een vriendin van hoed en jas wisselde en gelijk weer het huis verliet. De rechercheurs stonden buiten zoet te wachten (…) maar er kwam niemand met de bekende jas en hoed naar buiten en ze hadden het nakijken. (…) Soms verdween ze ook samen met vriendinnen op de fiets via allerlei nauwe straatjes en steegjes in de Leidse binnenstad. Omdat autoverkeer daar toen nauwelijks mogelijk was, en ze geen fiets ter beschikking hadden, lukte het haar beveiligers niet Juliana door de binnenstad te volgen. Van zulke momenten genoot de prinses.’
Juliana was uitzonderlijk gezond, ook tijdens haar studietijd. Haar Leidse huisarts heeft ze nooit bezocht, noch hoefde hij ooit op ’t Waerle te komen. Volgens Tjeenk Willink verstond Juliana ‘de kunst om op een aanstekelijke manier plezier te maken’. Zo bleef ze dol op verkleedpartijen en mocht ze graag imitaties ten beste geven van de hoogleraren. De prinses stortte zich met een ‘door weinigen geëvenaarde intensiteit’ in het verenigingsleven, gebruikte de soos aan het Rapenburg als pied-à-terre en wilde met alles meedoen, ook als ze er niet goed in was, zoals in viool spelen. Dat ze niettemin optrad als lid van het vvsl-kwintet was volgens Tjeenk Willink minder uit ‘behoefte aan muzikale expressie’ dan uit een ‘sterke drang naar activiteit, experimenten en vooral ook levend contact met medestudenten’.
Juliana’s verlangen te worden gewaardeerd als persoon, los van haar status als prinses, maakte de omgang voor anderen soms ingewikkeld. Het is bijvoorbeeld onwaarschijnlijk dat haar medemusici een willekeurige violiste van twijfelachtige kwaliteit een plek in hun strijkje hadden gegund. Jaargenote Jo Franssen vertelde in 1979 dat je weliswaar werd geacht Jula te zeggen alsof je haar gelijke was, maar dat je tegenover de prinses de gedachte ‘Meid, wat heb jij een degelijke kousen aan’, die bij de kennismaking onweerstaanbaar in haar was opgekomen, toch maar liever onuitgesproken liet.
Katwijkse kleuters brachten een studente op het strand voor haar villa een aubade
Juliana werd zeker niet als ‘gewoon’ of ‘doorsnee’ ervaren. Door de explosieve toename van het ledental in 1927, 130 nieuwe leden tegen 94 het jaar daarvoor, kon de vvsl naar een groter pand verhuizen. Tongue in cheek erkende de voorzitster dat die toeloop niet te danken was aan een ‘plotselinge opflikkering van de wetenschapsdrang’ onder jonge vrouwen. Even ongewoon was het dat Katwijkse kleuters een studente op het strand voor haar villa een aubade brachten.
Al had haar moeder dan aarzelingen gehad bij het Leidse avontuur, toen Juliana eenmaal als studente was gesetteld, deelde ze volop in haar vreugde. Ze kwam regelmatig langs op ’t Waerle en informeerde dan ook naar het wedervaren van medestudentes. Juliana vertelde thuis in ‘geuren en kleuren’ wat ze zoal had meegemaakt, en regelmatig klonk op Het Loo uit de monden van haar vriendinnen vrolijk het corpslied ‘Io vivat’. Het studeren schoot er zodanig bij in dat er na enkele maanden van louter plezier een aanmaning kwam van de Senaat, de verenigde vergadering van hoogleraren.
Juliana, ingeschreven bij rechten, volgde een ‘vrij’ studieprogramma met onderdelen uit diverse studierichtingen. Oorspronkelijk was het plan dat ze één jaar zou studeren, maar dat werd eerst met een jaar en vervolgens met nog enkele maanden geprolongeerd, opdat ze in januari 1930 het zesde lustrum van de vvsl kon meemaken.
In een hoekje van de zaal zat altijd een kamerdienaar op wacht
De prinses nam deel aan de gewone colleges, maar werd per hofauto uit Katwijk gebracht en in een hoekje van de zaal zat altijd een kamerdienaar op wacht. Opdat haar jas niet tussen andere jassen zou hangen, werd de antichambre van de curatoren in het Academiegebouw ingericht als privégarderobe. Vaak werd er een medestudente geregeld om haar naar college te begeleiden.
Volgens Huizinga bracht Juliana’s studietijd het Koninklijk Huis en speciaal de troonopvolgster ‘met het Nederlandse volk in aanraking op een wijze, die te voren nog niet mogelijk was geweest’. Uit die ‘ver doorgevoerde emancipatie van de hofstijl’ verklaarde hij in 1937 de toegenomen gehechtheid van de bevolking aan de monarchie. Waar hoogleraar Verwey zijn brief aan Juliana in 1929 nog protocollair ondertekende met ‘Van Uwe Koninklijke Hoogheid de dienstwillige dienaar’, noemde vvsl-preses Tjeenk Willink de troonopvolgster in haar publieke afscheidsrede een half jaar later ‘Lieve Jula’, wat zelfs buiten de openbaarheid een onvoorstelbaar familiaire vorm was om een lid van het Koninklijk Huis aan te spreken.
Ook volgens Juliana zelf hadden haar Leidse jaren haar losgeweekt van haar geïsoleerde opvoeding. Te hebben gestudeerd, zei Juliana in 1952 toen ze een eredoctoraat ontving aan de New Yorkse Columbia University, betekent ‘te hebben geleefd in een kleine, maar zeer democratische gemeenschap. Doordat zijn kwaliteiten voortdurend worden vergeleken met die van alle andere studenten, is dat de allerbeste leerschool voor de vrije ontwikkeling van alles wat een mens waard is, in geest en karakter.’
Nadat driehonderdvijftig Elles met brandende toortsen haar in de nacht voor haar promotie ten afscheid hadden toegezongen, was Juliana de ochtend na de grote dag student-af
Juliana’s studie was niet zozeer een zoektocht naar wetenschap als wel naar zingeving. Volgens haar promotor focuste haar gretige debatteren uiteindelijk steevast op vragen die niet langs de wegen der logica vielen te beantwoorden. Haar ‘geestdrift des harten’ om alles ‘tot op de bodem te doorgronden’ maakte het voor haarzelf soms moeilijk om tot een conclusie te komen en voor anderen om haar te overtuigen. Huizinga besloot zijn lofrede met de opmerking dat haar ijver, enthousiasme en begrip ‘steeds werden doorstraald door de warmte van een zacht en zuiver gemoed. Aan Uw oordeel, prinses, had het hart altijd deel.’
En toen was het voorbij. Nadat driehonderdvijftig Elles met brandende toortsen haar in de nacht voor haar promotie ten afscheid hadden toegezongen, was Juliana de ochtend na de grote dag student-af.
Dit artikel is gebaseerd op een ingekorte versie van een hoofdstuk uit Juliana. Vorstin in een mannenwereld van Jolande Withuis (De Bezige Bij, 752 p., € 39,99). Het is de eerste biografie van Juliana die uitgaat van uitgebreid wetenschappelijk onderzoek. Withuis gebruikte brieven en ander nooit eerder gepubliceerd privémateriaal, waardoor het boek zowel een levensgeschiedenis als een portret van een veelbewogen eeuw is.
Dit artikel is exclusief voor abonnees