Home VOORPUBLICATIE: De levens van Jan Six – Geert Mak

VOORPUBLICATIE: De levens van Jan Six – Geert Mak

  • Gepubliceerd op: 26 augustus 2016
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Geert Mak
VOORPUBLICATIE: De levens van Jan Six – Geert Mak

De zeventiende-eeuwse regent Jan Six werd wereldberoemd vanwege het portret dat zijn vriend Rembrandt van hem maakte. Maar hij was niet de enige Jan Six: zijn nazaten gaven alle oudste zonen die naam, tot op de dag van vandaag. Het nieuwe boek van Geert Mak gaat over deze Amsterdamse elitefamilie. Hier alvast de epiloog.

De Sixen komen van ver. Aan de keukentafel van hun familiehuis hebben we het er soms over. Bijvoorbeeld afgelopen winter, toen in het Metropolitan Museum of Art in New York een familiewapen als  van de Sixen tevoorschijn kwam, en wel op het portret van een middeleeuwse jonge man. Ooit was het een onderdeel van een drieluik, waarvan het middelste deel verloren ging, een vroeg werkstuk van de Wittenbergse schilder Lucas Cranach de Oude.

De man kijkt devoot en geconcentreerd naar het hart van het drieluik – wellicht Christus of Maria. Hij is rijk gekleed, hij heeft een rozenkrans in de hand en hij draagt twee gouden ringen. Het schilderij is schoongemaakt. En nu blijkt in de steen van een die ringen een wapen zichtbaar dat wel heel sterk lijkt op dat van de Sixen: twee manen en een ster.
 

Stamvader

Opwinding alom. Cranach was rond 1508 in Brussel, hij reisde wellicht via Kamerijk, deze jonge man kan dus inderdaad een vroege Six zijn. Maar wie? We speculeren erop los. Het zou, gezien zijn leeftijd, een zoon kunnen zijn van Guillaume Six, die in 1489 baljuw was van Wallingcourt, vlak bij Kamerijk. Maar wie van de drie zonen? Gilles of Michel Six? Of was het de schildknaap Jean Six, die in 1511 uit Kamerijk verhuisde naar Sint-Omers, de vader van Charles, met wie deze hele geschiedenis begon?
 

Het familiehuis van de Sixen aan de Amstel fascineerde me vanaf het allereerste moment 

We zullen het waarschijnlijk nooit weten, maar ik herken wel onmiddellijk de kleine welving in het midden van de neus. Dezelfde als bij de eerste Jan Six, de vriend van Rembrandt, de stamvader van de familie die ik beschrijf. Ook bij latere Sixen komt hij terug, zo’n eindeloos doorgegeven erfstukje van de Sixen uit Artois.
 
Ik weet nog steeds niet goed wat me bezielde toen ik, na lang aarzelen, voor de verleiding bezweek. Hun familiehuis aan de Amstel en zijn bewoners fascineerden me, vanaf het allereerste moment. Dat had te maken met de meesterwerken die er nog altijd aan de wanden hingen, de verzamelingen, de familieverhalen, het archief, met al die ongekende kijkjes in de binnenwereld van de oude elite van stad en land. De Sixen waren burgemeester geweest, schepen, hoogleraar, verzetsheld, van alles, ze sleepten de hele Nederlandse geschiedenis met zich mee en onvermijdelijk werd ik daarin meegezogen.
 

Historische sensatie

Maar het was niet alleen nieuwsgierigheid. Ik raakte vrijwel direct ook betoverd door het verschijnsel dat Johan Huizinga ooit betitelde als ‘historische sensatie’: het gevoel dat hem beving als hij ‘met kinderlijke graagte’ bepaalde oude prenten bekeek. Die gaven hem ‘een onmiddellijk contact met het verleden, een sensatie even diep als het zuiverste kunstgenot’.

Het is wel een ervaring die zeldzamer wordt. Veel verleden dat echt bestond – variërend van uitgesleten trappen tot frommelige archiefstukken – is immers weggerestaureerd en van de aardbodem verdwenen. In het huis van de familie Six was dat unieke avontuur voor mij, als bevoorrechte onderzoeker, nog volop aanwezig. Aan de wanden en in de kasten en vitrines, op de zolders, maar ook in de duizenden prenten, boeken en archiefmappen.

Ik lees bij de 17e-eeuwse stadschroniqueur Hans Bontemantel over een gouden penning die Nicolaas Tulp in 1672 kreeg bij zijn ambtsjubileum, en daar is hij, ik kan hem gewoon vasthouden en bekijken. Ik ontcijfer de krabbels van de eerste Jan in de kantlijn van zijn toneelstuk Medea, regieaanwijzingen uit 1647. De woedende uithalen van Lucretia Six uit 1838, een tijgerin, gekooid in haar huwelijk, de druk van haar pen op het papier is tastbaar.
 

De historische sensatie is in het familiehuis van de Sixen nog alom aanwezig 

 Het was verleidelijk om deze geschiedenis enkel te baseren op al die losse flarden, op al die Sixen die zich met vallen en opstaan een weg baanden door de tijd. Die brieven, dagboekjes en andere losse archiefstukken kunnen zo’n vergeten Six zo dichtbij brengen dat je hem of haar bijna kunt aanraken. Maar het blijven enkel brokken, losse tegels tussen het onkruid waarover auteur en lezer moeizaam stappend een weg moeten zien te vinden.

Een compleet leven is zelden of nooit te reconstrueren – en dat geldt al helemaal voor een familiebiografie die zich uitstrekt over ruim vier eeuwen. Veel archiefmateriaal is verloren gegaan, in het vuur dat een boze en miskende schoonzus ooit op een buitengoed van de Sixen stookte, maar ook elders. Overal in deze geschiedenis liggen enorme blanco plekken, als op oude landkaarten, en alleen romanschrijvers hebben het recht om die te betreden. Het is spelen met een legpuzzel waarvan de meeste stukjes zoek zijn geraakt, een zoektocht door een doolhof van kelders met enkel een kaars in de hand.
 

Vragen

Dat wil niet zeggen dat de hoofdpersonen van dit verhaal me vreemd zijn gebleven. Twee, drie jaar lang ging ik dagelijks met ze om, niet zelden op vrij intieme voet, Ik leerde hun karakters enigszins kennen, ik kon, zij het met moeite, een paar lijnen uitzetten.
 
Natuurlijk blijven er duizend vragen. Het liefste had ik al die Sixen nog eens bijeen gezien in de grote zaal van het huis, uitkijkend op de tuin. Met Anna van den Bempden, vrouw van de 18e-eeuwse Jan Six, had ik bijvoorbeeld graag nog eens een praatje gemaakt, het leek me, ondanks alle gecorrumpeerde deftigheid, een bijzondere vrouw. Ook haar zoon, de rentenierende Jan, had ik lang willen spreken, zijn leven is voor mij nog altijd zo’n blanco plek, het liet te weinig sporen na – behalve dan een uitbundig verbouwd grachtenhuis.
 

Het liefst had ik al die Sixen nog eens bijeen gezien in de grote zaal van het huis

De patriotse Jan kon me uitleggen waar de terugval van de Sixen in status en inkomen, rond 1800, nu werkelijk aan te wijten was. Zijn dochter Henriette wilde ik uithoren over haar liefde voor de schoutsdienaar waarmee ze uiteindelijk wegliep – ze liet zich door de tuinbaas in een wasmand het huis uit smokkelen. En vooral over de nasleep van deze affaire, over de abrupte overstap van een elitebestaan naar de 19e-eeuwse burgerwereld.

Jan met de bochel, de zoon van de patriotse Jan, had me eindelijk eens verteld hoe híj die jaren had beleefd, eeuwig aan de zijlijn, als mislukte kroonprins. En de eerste Jan had klip-en-klaar antwoord kunnen geven op de vraag: schilderde Rembrandt zijn portret inderdaad in 1654, of is het Six-portret van andere datum?
 

Virginia Woolf

Virginia Woolf schreef Orlando, over de man/vrouw die eeuwig bleef leven, eindeloos buitelend door de Britse geschiedenis. Een soortgelijk verhaal valt te vertellen over  Jan Six: opgegroeid in het Amsterdam waar de grachten werden gegraven en het immense stadhuis werd neergezet, bevriend met Rembrandt en Vondel, getrouwd met de dochter van de arts Tulp van de Anatomische les, burgemeester van een 17e- en 18e-eeuwse metropool, projectontwikkelaar in de Hollandse duinen, gastheer van de jonge Mozart tijdens zijn verblijf in Amsterdam, smadelijk afgezet als maire bij de val van Napoleon, studeerkamergeleerde en hoogleraar in het herrijzende 19e-eeuwse Amsterdam, industrieel in de dynamische 20e eeuw. Het verhaal, kortom, van de ‘koningen van de Republiek’, hun opkomst, hun schittering aan de toppen van de macht en, in de eeuwen daarna, hun trage landing op aarde.

De veranderingen in hun bestaan – het is trouwens een algemeen historisch verschijnsel – verliepen zelden geleidelijk. Decennialang gebeurde er weinig of niets, en dan, opeens, sprong de geschiedenis twintig of honderd jaar vooruit. Drie, vier eeuwen lang werd Amsterdam geregeerd door dezelfde familiegroepen, volgens dezelfde regels van rang en stand. Op de ijskoude ochtend van 19 januari 1795 was dat voor Jan Six en zijn nazaten in één pennenstreek voorbij.
 
Ik moet bekennen dat ik bij deze expeditie ook mijn persoonlijke motieven had. Ik had eindeloos rondgereisd, voelde me wat ontworteld, en wat is dan verleidelijker om je een poosje enkel bezig te houden met een oud huis, met een reisverhaal over twee trappen en drie gangen en met mijn eigen Amsterdam? Het hielp niet echt, het heden bleef me tijdens dit project voortdurend achtervolgen, de associaties drongen zich telkens weer op. Bijvoorbeeld bij de graaicultuur van de 18e-eeuwse regenten, met hun nepfuncties en opgeblazen ambten, waarbij op dezelfde manier op de publieke sector werd geparasiteerd als in de huidige managerscultuur.
 

In het huis van de familie Six is het verleden nog volop aanwezig

En bij het wankele systeem van de Republiek met zijn zeven losse provincies: de Amerikaanse Founding Fathers vonden de constructie lang niet degelijk genoeg en schiepen een echte federatie, de situatie leek verdacht veel op de huidige Europese Unie. En bij de worsteling van de eerste Jan met de revolutionaire opvattingen van de beginnende Verlichting – leven we niet in eenzelfde tijd van grote verschuivingen?
 

Geld en status

Ook associaties met mijn eigen familieverleden waren, bij een project als dit, uiteraard onvermijdelijk. Terwijl Pieter Hendrik Six zijn dochter Louke een miljoen meegaf als bruidsschat, sjokte mijn ene overgrootvader achter een bakkerskar van Leeuwarden naar Drachtstercompagnie en naaide mijn andere overgrootvader van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat zeilen voor de Vlaardingse en Schiedamse loggers.

Ze keken stilletjes mee over mijn schouder als ik me door de archiefstukken ploegde, ze verwonderden zich over de slapende pracht van de collectie, ze verbaasden zich tegelijk over de vanzelfsprekendheid waarmee begrippen als ‘stand’ en ‘familie’ alom de toon bleven zetten in plaats van, pakweg, ‘vrijheid’, ‘gelijkheid’ of ‘broederschap’. Ik hoor ze denken: Waarom konden die mensen, met hun geld en hun status, altijd maar alles blijven doen wat ze wilden, generatie na generatie?
 

De Sixen waren opgesloten in ijzeren familieverbanden, gebonden aan duizend-en-een verplichtingen

Het tegendeel was waar: de Sixen waren opgesloten in ijzeren familieverbanden, gebonden aan duizend-en-een verplichtingen. Het meest ingrijpend was, in onze ogen, de afgedwongen relatie tussen man en vrouw. Gearrangeerde huwelijken hoorden in deze kringen tot de normale gang van zaken. Nog ver in de twintigste eeuw trouwden de Sixen enkel binnen de eigen stand, nu nog hoorde ik verhalen over een dochter die rebelleerde met een partner van eigen keuze. Níét trouwen kon trouwens net zo goed een dwingende verplichting zijn, vooral als er veel dochters waren, die het familievermogen te zeer zouden ‘verdunnen’.

Alleen: verborgen al die uiterlijkheden van rang en stand, al die deftigheid en al die rituelen nu werkelijk zo’n grote emotionele armoede? Soms wel, met name in de omgang met mensen buiten de ‘eigen’ kring. Ik trof bijvoorbeeld een 19e-eeuwse dame, een aangetrouwde nicht van de Sixen, die zo stijf stond van bekaktheid dat ze haar personeel niet meer rechtstreeks wilde aanspreken – het feit dat ze dame du palais was geworden was haar duidelijk naar het hoofd gestegen. Maar door alle eeuwen heen stuitte ik ook op hartelijke brieven, warme gebaren en doorleefde gevoelens.
 

Trouw en loyaliteit

Regelmatig proefde ik vormen van liefde en trouw die ik bijna niet begreep. Met name betrof dat de immense loyaliteit aan de doden, aan voorgaande generaties, aan de familie. ‘Mensen die in aristocratische eeuwen leven, zijn bijna altijd verbonden met iets wat zich buiten hen bevindt, en zij zijn bereid zichzelf te vergeten,’ meende Alexis de Tocqueville, al gaf hij toe dat in die eeuwen het begrip ‘medemens’ duister was en men er nauwelijks aan dacht ‘om zich aan de zaak van de mensheid te wijden’.
 
In wezen gaat dit boek – dat zie je vaak pas achteraf -over ongelijkheid en ongelijkwaardigheid. Het is bijna komisch hoe de bezoekers zichzelf soms neerzetten in het gastenboek van de Six-collectie: natuurlijk had koningin Wilhelmina een volle pagina nodig, terwijl Claude Monet zich verstopte in een klein hoekje en de theologiestudent Vincent van Gogh zelfs geen kans kreeg om te tekenen. Toch heeft Van Gogh tijdens zijn verblijf in Amsterdam de collectie vrijwel zeker gezien: hij bejubelde het Six-portret in meerdere brieven, tot in alle details.
 

In wezen gaat dit boek over ongelijkheid en ongelijkwaardigheid 

Ongelijkheid was voor de meeste hoofdpersonen van dit boek een vaststaand gegeven, een onderdeel van de van God gegeven ordening die ieder een eigen plaats gaf: man en vrouw, zoon en dochter, dienstmeisje en burgemeester. Ondanks alle democratische revoluties was dat tot zeker 1900 de gangbare opvatting – en ook die overgrootvaders van mij zullen in dit soort termen hebben gedacht over mens en samenleving. De historicus en politicoloog Siep Stuurman beschrijft gelijkheid als een ‘uitvinding’, ‘een voorstel om de menselijke verhoudingen op een nieuwe manier te bekijken en te waarderen’.

Ongelijkheid is immers, net als gelijkheid, een abstract begrip, het is geen feit, maar een manier van kijken. Daarop was in het verleden een hele samenleving gebaseerd, met talloze vormen, rituelen en instituties, van familiekongsi’s tot stedelijke ambten tot buitengoederen en gedragscodes. Het idee van ongelijkheid schiep zo een eigen realiteit, net zoals daarna het idee van gelijkwaardigheid gaandeweg een nieuw soort samenleving creëerde. Daarom was de Amerikaanse Revolutie zo razend interessant voor oplettende tijdgenoten, van Lucretia van Merken tot, wat later, Alexis de Tocqueville.
 

Gelijkheid

De ‘uitvinding’ van gelijkheid zien we al opduiken bij de eerste Jan, als hij in zijn notities – er zijn enorme bundels bewaard gebleven, een goudmijn – het gedachtegoed van Descartes onder de loep neemt. Descartes benadrukte, met zijn ‘Ik denk, dus ik ben’, keer op keer het individuele, eigenzinnige denken van de mens, en daarmee zijn zelfstandigheid.

Daarin lag, in de kiem, al de idee van individuele vrijheid – en dus gelijkwaardigheid – die later de motor zou worden van de Verlichting en de democratiseringsbewegingen die daarna volgden. Vanaf dat moment had, zoals Stuurman het uitdrukt, ‘gelijkheid het voordeel van de twijfel en moesten voor de ongelijkheid argumenten worden aangevoerd, terwijl het in alle voorafgaande tijdperken omgekeerd was geweest’.

Het fort van ongelijkheid zien we ook in deze familiegeschiedenis verkruimelen. Bij het doelistenoproer van 1748 werd het voor het eerst aan het wankelen gebracht, het werd verder ondermijnd door de Amerikaanse vrijheidsoorlog, de Franse filosofen en de patriotse beweging, totdat in 1795 de definitieve politieke omslag kwam: afkomst en stand waren niet meer bepalend voor het vervullen van publieke ambten, professionele normen kregen langzaam de overhand.
 

Na de Franse Revolutie waren afkomst en stand niet meer bepalend en kregen professionele normen langzaam de overhand 

Op het persoonlijke vlak begon de ongelijkheid eveneens te vervagen: tekenend zijn de ‘ongeoorloofde liefde’ van Henriette Six voor haar schoutsdienaar, haar minirevolutie en haar moedige uitbraak. Zo wandelden de Sixen langzaam van het ene waardesysteem naar het andere – hoewel sommigen zich, net als bij andere oude families, nog lang vastklampten aan hun verloren wereld.
 
Het had een zekere noodlottigheid, die trage neergang van bijna alle oude Europese families, met overal hetzelfde patroon. De ‘uitvinding’ van de gelijkheid en de Verlichting waren immers Europese bewegingen, en dat gold ook voor de democratisering, de sociale revoluties en wat daar verder uit voortkwam. De reactie was eveneens Europees.

Het lezen van bijvoorbeeld De Buddenbrooks was, terwijl ik met de Sixen bezig was, een feest van herkenning: een dochter die beneden haar stand dreigde te trouwen, het belang van een prestigieuze woning, broers en echtgenoten die het familievermogen verkwistten – ‘Er is te veel geld door ongeluk, dwaasheid en infamie verloren gegaan’ – een afkeer van de politiek en een almaar toenemende zuinigheid – ‘Gedurende vrij lange tijd was een dessert alleen op zondag toegestaan.’
 

Verschillen

Toch waren er ook grote verschillen. De Sixen werden, na een luwte van enkele decennia, in de 19e eeuw opnieuw actief in de stad. Met hun verzameling waren ze een schoolvoorbeeld van het begrip ‘sociale status door tijd’, een maatschappelijke positie die wordt gedragen door sporen van een lang verleden: aristocratische namen, titels, kastelen en buitengoederen, schilderijen en verzamelingen, alles, kortom, wat alleen verworven kan worden door middel van tijd.

De Sixen voerden daarnaast een slimme huwelijkspolitiek. Ze letten scherper op dan de Buddenbrooks, ze konden dat ook, omdat de huwelijkspartners meestal uit de stad of de nabije omgeving werden betrokken. Na drie van zulke fortuinlijke huwelijken mochten de Sixen, die na een diepe terugval in de napoleontische tijd binnen de aristocratie als ‘arm’ bekendstonden, zich rond 1890 weer rekenen tot de rijkste families van Amsterdam. Pas in de twintigste eeuw moesten de kinderen een baan gaan zoeken.
 

Oud geld bestaat niet meer, als oude families geld hebben is dat nieuw geld 

 ‘Oud geld bestaat niet meer,’ hoorde ik keer op keer aan de keukentafel in dit huis. ‘Als oude families geld hebben is dat nieuw geld, geld dat de afgelopen decennia is verworven.’ De laatste jaren is, daarbij, in rap tempo een hedendaags systeem van rangen en standen in opkomst. De rijkste 1,3 procent van de Nederlandse huishoudens heeft, althans volgens de privébank Van Lanschot, alweer meer dan 40 procent van het totale Nederlandse privévermogen in handen. Daarmee slingert de pendule terug naar het vooroorlogse niveau van ongelijkheid. Mondiaal zijn de verschillen nog veel extremer: 1 procent van de wereldbevolking bezit momenteel evenveel als de resterende 99 procent.
 

Gated communities

Op een bepaalde manier kan dit boek worden gelezen als een kleine geschiedenis van dit soort ongelijkheid: van de gestolde verhoudingen die extreme ongelijkheid op den duur met zich meebrengt, van het gebrek aan dynamiek en samenhang binnen al te ongelijke samenlevingen, van de benauwdheid, de blindheid en de waandenkbeelden die ongelijkheid met zich mee kan brengen binnen een al te gevestigde elite. Opnieuw openbaart de huidige ongelijkheid zich, net als in de 17e eeuw, vooral achter gesloten deuren: in gated communities, in exclusieve vakantieoorden en privévliegtuigen, in de toverwereld die het nieuwe geld opnieuw voor zichzelf heeft geschapen.
 

Ongelijkheid is, net als gelijkheid, geen feit maar een manier van kijken 

Adellijke namen komen tegenwoordig op de lijstjes met ‘rijkste families’ en ‘meest invloedrijke Nederlanders’ nauwelijks of niet meer voor. De neergang van deze notabele families is echter betrekkelijk. Ze pronken niet meer met hun titels, hun extreme rijkdom is aan het verdunnen en verdampen, hun imposante grachtenhuizen zijn overgenomen door banken en multinationals, hun buitengoederen zijn gesloopt of verbouwd tot congrescentra, toch weten ze zich overal in Europa redelijk goed te handhaven in de toplagen van de samenleving.

In Nederland deed de socioloog Jaap Dronkers onderzoek naar bijna 4000 adellijke personen, een steekproef uit het fameuze Rode Boekje. Zijn conclusie: ‘De adel is geen fossiel, maar een levend verschijnsel van onderschat maatschappelijk belang.’ Een omvangrijke enquête onder de adel in 2005 bevestigde dit beeld. Nog altijd blijken deze families onevenredig veel topposities te bezetten – zij het minder in de diplomatie – en overmatig aanwezig te zijn in de meest vermogende kringen. Hun traditionele netwerken – bijvoorbeeld de studentencorpora en clubs als Onder Ons – zijn daarbij van groot belang.
 

Huwelijkspolitiek

Huwelijkspolitiek blijft onderhands meespelen: adellijke personen blijken vele malen vaker – om precies te zijn: 24 keer – te trouwen met iemand anders van adel dan niet-adellijke personen. Hun familiegeschiedenis en familiebanden maken hun tijdshorizon breder, wat ze ook ondernemen. En, laten we wel wezen, aangeboren discipline, gevoel voor eigenwaarde en talent dragen zeker bij aan hun posities: in veel families is men vanouds gewend om te besturen – en daarvan is men zich maar al te bewust.
 

Huwelijkspolitiek blijft onderhands meespelen: adellijke personen blijken vele malen vaker te trouwen met iemand anders van adel 

Die erfelijke ongelijkheid is ook overal elders ter wereld waarneembaar. Bijzondere familienamen die vele generaties geleden al werden geassocieerd met de elite komen nog steeds onevenredig veel voor in de huidige toplaag. In Stockholm is het belastbare inkomen van de ‘oude namen’ 44 procent hoger dan gemiddeld. In Oxford en Cambridge zijn de kansen om toegelaten te worden voor ‘oude namen’ viermaal hoger. In Hongarije zijn gigantische lappen grond nog altijd in handen van ‘oude namen’.

Amerika, het gelijkheidsland bij uitstek, kent desondanks een hele reeks familiedynastieën van senatoren, gouverneurs en presidenten. Zelfs in China komen de dertien ‘oude namen’ die de toon zetten in de 19e-eeuwse keizerlijke examens bovenmatig vaak terug onder topfunctionarissen en hoogleraren van elite-universiteiten in de 21e eeuw.
 

Familiegeschiedenis

De Sixen passen wel en niet in dit beeld. In hun familiegeschiedenis speelt ondernemerschap een rol, maar het is niet overheersend. Ze bestuurden, ze hadden al generaties lang een groot hart voor monumenten en cultureel erfgoed, ze waren en zijn vooral kunstliefhebbers en verzamelaars: bij de eerste Jan en zijn zoons, bij Hendrik en Lucretia, bij de 19e-eeuwse Jan en diens kinderen en kleinkinderen, overal duikt die eigenschap weer op, tot op de dag van vandaag.

De psychiater van Louise Blaauw, G. Jelgersma, beschouwde hun verzameldrift als een ziektebeeld, volgens hem had ‘de gehele familie Six, zoals ik weleens gehoord heb, een sterke neiging tot verzamelen’.

Ik zie dat anders. ‘Mooie dingen zijn er niet voor bedoeld om in musea te staan en als rariteiten te worden bekeken, je mond open van verbazing. Ze horen deel uit te maken van je leven,’ schreef Konstantin Paustovski ooit. Hij beschreef ‘de onuitwisbare indruk’ die de dagelijkse omgang met schoonheid achterlaat. ‘Ongemerkt groeit dan je ziel.’ Het koesteren van zulke collecties is zo een vorm van verzet, een subtiele poging om bepaalde zaken buiten de tijd en de tijdgeest te plaatsen. Het zijn ‘multigeneratie-ondernemingen’, met als voornaamste doel om de levensloop van een generatie te overstijgen, om alles te behouden wat langer van waarde is, om de eindigheid van het leven te weerstaan.
 

Huisvader

De tiende Jan Six, de heer des huizes, staat daar ogenschijnlijk nuchter tegenover. ‘Ik heb het in de wieg meegekregen,’ zegt hij. Hij ziet het niet als zijn eigendom, het is enkel bezit waar hij, zoals de wet voorschrijft, ‘als een goed huisvader’ op moet passen. ‘Ik loop weleens naar boven, en dan denk ik: dat we dit allemaal nog steeds bij elkaar hebben!’

Het is een herfstmiddag; ik kom even langs, zomaar, voor een praatje. In de gang ligt weer zo’n enorme doos, bekleed met piepschuim. De eerste Jan Six staat op de grond, het portret van Wallerant Vaillant, het gaat zo meteen op transport, uitgeleend voor een tentoonstelling.

Ik wandel nog maar eens naar boven, de klok tikt door alle gangen, maar bij de eerste Jan Six is het stil. Het licht is grijs vandaag, de kamer kleurt nauwelijks op. Het wordt tijd. Jan kijkt me aandachtig aan, een tikje weemoedig, alsof hij een beeld wil vasthouden in zijn herinnering. Zelf zal hij blijven wie hij was: altijd in zijn rode cape, altijd met die handschoenen, altijd op de rand van het afscheid.

Geert Mak is journalist en schrijver. 
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.