Laatst las ik ergens dat alle journalistiek een vorm van autobiografie is. Het lijkt mij wat scherp gesteld, maar laten we eens aannemen dat het waar is. Dan moeten we wel concluderen dat alle geschiedschrijving ook door autobiografische overwegingen wordt gestuurd. Daarmee is direct de vraag gesteld wat eigenlijk mijn eigen autobiografische preoccupaties zijn. In hoeverre zijn mijn opvattingen het resultaat van de onvermijdelijke vooroordelen van geboortejaar en levensloop?
Het begint al met de leeftijd. De politiek leiders van de jaren vijftig en deels ook van de jaren zestig behoorden tot de generatie van mijn grootvaders. Zelfs de indertijd zeer jonge president Kennedy was twee jaar ouder dan mijn vader. Wellicht daarom vond ik de presidenten en politici van toen indrukwekkende figuren, die een natuurlijk en vanzelfsprekend gezag uitstraalden.
Hoe onaangenaam is de wereld ondertussen veranderd. De grootste schok was voor mij de eerste Amerikaanse president die jonger was dan ikzelf. Dat was Bill Clinton, de opvolger van de veel oudere Bush senior, die – zeer geruststellend – nog tot de generatie van mijn vader behoorde. De huidige Nederlandse minister-president is aanzienlijk jonger dan ik, terwijl Willem Drees 57 jaar ouder was.
Het gevolg van dit verschuivende leeftijdsperspectief is dat ik de dominante politici van het moment, zelfs als het geen al te grote brokkenmakers zijn, nauwelijks serieus kan nemen. Balkenende, Bos en Rouvoet zijn ongetwijfeld intelligente, integere en ijverige politici, maar ik kan ze niet anders zien dan als Kwik, Kwek en Kwak, de Jonge Woudlopers. Tony Blair, Sarkozy – het zijn wat mij betreft ambitieuze druktemakers, die hun grote beloften niet hebben waargemaakt of waar zullen maken.
Een tweede door de leeftijd veroorzaakte kwestie betreft de perceptie van de Tweede Wereldoorlog. Toen ik opgroeide, was dat de belangrijkste historische gebeurtenis die ooit was voorgevallen. ‘De oorlog’ was een niet weg te denken aanwezigheid, zowel letterlijk als figuurlijk. Ik beschouwde het zelfs als een ongelukkige zaak dat ik mij niets van de oorlog kon herinneren.
Als jongetje was ik langdurig onder de indruk van een autorit door Kleef in 1950. Van die stad was weinig anders over dan enorme puinbergen. Nu nog zie ik de Europese Unie als een zonderling succesvol product van de oorlog en niet als een bedreiging van onze nationale identiteit of een producent van verwerpelijke regelgeving. Natuurlijk wordt er nog veel over de oorlog gesproken en geschreven, maar toch meer als een ververwijderde gebeurtenis die tot politiek correcte gedachten leidt dan als haast tastbare realiteit.
Ook in ideologisch opzicht ben ik een ongeneeslijk slachtoffer van mijn leeftijd. Ik vond de jaren vijftig, zeker als ik terugdenk aan mijn middelbare school, kleingeestig, benauwend en beperkend. Over de jaren zestig was ik direct te spreken. Tot het eind van de jaren zeventig bleven de jaren vijftig impopulair; vervolgens werden ze steeds populairder, om zich ten slotte te ontwikkelen tot een soort Gouden Tijdperk, toen alles nog was zoals het zou moeten zijn. De jaren zestig werden ondertussen steeds heftiger verketterd. Alle maatschappelijke kwalen waren nu het gevolg van die verwerpelijke, hedonistische jaren.
Deze hele transformatie is geestelijk aan mij voorbijgegaan. Ik was in de jaren zestig beschaafd links geworden, en dat ben ik nog steeds. Dat in de jaren zestig vrijwel iedereen radicaal links was, om vervolgens in de jaren zeventig met de RAF te sympathiseren, is simpelweg onzin.
Even grote onzin is de positieve mythologisering van de jaren vijftig. Zeker, die jaren vertonen wel wat lichtpunten, maar wat mij betreft zijn het de jaren waarin de rector van mijn middelbare school elke leerling wiens haar een millimeter te lang was sommeerde onmiddellijk naar de kapper te gaan. De lezers zullen moeten leven met mijn vooroordelen.
Maarten van Rossem
Dit artikel is exclusief voor abonnees