De kinderen in de historische jeugdromans van het afgelopen jaar beleven gruwelijke avonturen in een degelijk historisch decor. Ze verliezen mensen van wie ze houden of raken kreupel, maar komen gelouterd uit de strijd. ‘Wij vinden Frederik een prima knul en dat zijn vader een grote fout gemaakt heeft, kunnen we hém niet aanrekenen.’
‘Jullie zijn net zo goed mensen als wij!’ Maar in plaats van jullie zo te behandelen, ranselen sommige meesters hun slaven af totdat ze morsdood zijn en sturen ze hun honden op de slavenkinderen af! Dat moet veranderen.’ Het is het jaar 1712 in Suriname en de vijftienjarige blanke Map Overbeke van Raamsdonk, heldin uit Joyce Pools jeugdroman Sisa (‘Zuster’), wordt er wanhopig van dat haar zwarte slavin Ruth haar niet begrijpt. ‘Het is fijn dat u er zo over denkt, misi,’ antwoordt Ruth laconiek, ‘maar als u echt verwacht dat anderen naar u zullen luisteren, zult u nog raar opkijken. Nu ga ik door met mijn werk als u het niet erg vindt.’
Ruth weet niet dat haar meesteres verliefd is op haar vaders slaaf Kwasi, die haar uit handen van bloeddorstige Franse plunderaars heeft gered. Ze weet ook niet dat Map wekenlang heeft gelogeerd in een dorp van weggelopen slaven in het oerwoud, waar ze een hechte vriendschap heeft gesloten met het zwarte meisje Séry. Map wil niet meer blank zijn en ze verafschuwt de slavernij waarmee ze is opgegroeid. Uiteindelijk kiest ze voor haar zwarte vrienden en tegen de blanke gemeenschap en haar vader. Een historisch bijzonder onwaarschijnlijke, maar moreel volkomen juiste keuze.
De keus tussen goed en kwaad, daarover gaan de negen historische Nederlandse jeugdromans die het afgelopen jaar verschenen. Het zijn stuk voor stuk coming-of-age-romans, waarin de hoofdpersonen op de grens van volwassenheid staan en onder extreme omstandigheden hun eigen keus maken. Ze verzetten zich tegen de slavernij, ze vechten in oorlogen en in roversbendes, ze verliezen hun ouders of familie, ze worden getroffen door historische ziektes. En in maar liefst drie boeken varen ze mee op een VOC-schip of walvisjager – ‘ay ay kapitein’ was immers het thema van de kinderboekenweek 2002.
Verre reizen
Alle schrijvers nemen de historische context van hun verhaal uiterst serieus. Ze hebben archief- of literatuuronderzoek gedaan en in bijna ieder boek staan verklarende woordenlijsten, landkaarten of extra hoofdstukjes met achtergrondinformatie. De barre tocht van Frank Herzen en Storm op de IJszee van Hans Petermeijer zijn zelfs gebaseerd op scheepsdagboeken uit de zeventiende en achttiende eeuw.
De barre tocht gaat over de derde ontdekkingsreis van de Engelse schipper Henry Hudson, die op zoek gaat naar een noordoostelijke doorgang naar China in 1609. Hoofdpersoon is Hudsons veertienjarige zoon John, die als leerling-stuurman meegaat. In opdracht van de Heren van de Verenigde Oostindische Compagnie vertrekken vader en zoon met zes Engelse en acht Hollandse bemanningsleden vanuit het kleurrijke Amsterdam naar het noorden en later naar Amerika.
Verschillende keren beschrijft Herzen de spanningen tussen Nederlanders en Engelsen op het schip de Halve Maen, waarvan je maar weer eens leert dat overal goede en slechte mensen zijn. John is echter een held, die zijn makkers redt zonder onderscheid des persoons. Hij komt in ernstig gewetensconflict als zijn vader, wanneer hij in Amerika de Hudsonrivier ontdekt, vreedzame Indianen laat aanvallen. ‘Waarom beslisten de blanken dat dit hun land was?’ Het is een vraag die John lang bezighoudt.
Het is opvallend dat de schrijver, die zich baseert op de dagboeken van tweede stuurman Robert-Juet van Lime-house, toch wil laten zien dat zijn historische verhaal fictie is. Uitgebreid beschrijft hij een ruzietje tussen de Hollanders en Engelsen, waarna hij vermeldt dat Robert-Juet het niet in zijn dagboek heeft opgetekend.
De reis met de Halve Maen loopt weliswaar goed af, maar in het nawoord lezen we dat John een jaar later met zijn vader en zeven scheepslieden door muiters wordt achtergelaten op het ijs van de Hudsonbaai. Er wordt nooit meer iets van hen vernomen. Tragisch, maar een schrijver kan een historische hoofdpersoon nu eenmaal geen ander einde toeschrijven. Met een fictieve hoofdpersoon ligt dat anders en de Amelandse Sjoerd Nobel uit Storm op de IJszee lijkt een beter einde beschoren. Na een rampzalige walvisjacht, waarbij een groot deel van de bemanning verdrinkt of bevriest, komen Sjoerd en zijn beste vriend Jan veilig thuis. En als walvisjager Hidde Kat in het zicht van de haven vraagt of Sjoerd volgend jaar weer meevaart, hoeft Sjoerd geen antwoord te geven. ‘Zijn stralende ogen zeggen genoeg.’
Hoewel dit verhaal is gebaseerd op het dagboek van Hidde Kat uit 1778, is het vooral een ouderwets kinderboek: het is knus bij de haard terwijl de zuidwester storm loeit, Sjoerd moet blozen om de ruwe grappen van de scheepslieden op de Jufvrouw Klara en zelfs als het schip is vermorzeld door het ijs en de mannen reddeloos verloren lijken, blijft de stemming erin. ‘Sjoerd is door de verhalen de kou vergeten. Geboeid luistert hij naar alle herinneringen aan verre reizen, die nu worden uitgewisseld.’
Lauwe pap
Fictie of niet, de negen kinderboekenschrijvers laten tot in detail zien ‘hoe het vroeger was’. Zo draagt Liefje, de zeventiende-eeuwse heldin uit De meikoningin van André Nuyens, in het weeshuis in Hoorn typische wezenkleding: ‘een zwarte jurk met één rode en één witte mouw, een wit schort en een wit kapje.’ Evenals Storm op de IJszee is dit een ouderwets aandoend verhaal. Liefje Sachariasdochter Goethart beleeft met haar vrienden Marije en Jonge Jan dolle avonturen in de straten van het oerhollandse Hoorn, ze krijgt veel straf van de strenge weeshuismoeder en uiteindelijk monstert ze aan op een VOC-schip om haar vermiste vader te zoeken. Als ze een snelle blik werpt in een scheepskist, leren we terloops ook nog even wat een zeeman zoal nodig had. Liefje ziet ‘een paar broeken, een onderbroek, enkele hemden, kousen, sloffen, schoenen, veters, twee mutsen, een bord, een kroes, een mes, een kam, zeep, enkele dekens, lakens, slopen en een kussen. Ze zag ook een pen, papier en een potje inkt.’
De meeste schrijvers maken volop gebruik van de geuren en kleuren uit het verleden: de geur van brandend turf, de stank van etter, het ratelen van wagenwielen, de smaak van lauwe pap en het geschreeuw van marktkooplieden. Toch hebben ze lang niet allemaal een educatief doel. Zo gaat het in het new age-achtige De mensenkenner van Bies van Ede vooral om de geestelijke ontwikkeling van de twaalfjarige Alwin Bijvoet in het zestiende-eeuwse Haarlem. Door zijn slechte ooms en tantes wordt Alwin verkocht aan de blinde bedelaar Lammert, die volgens de burgers van Haarlem duivelse krachten bezit. Aanvankelijk is Alwin doodsbang voor zijn meester, maar Lammert blijkt een wijs en spititueel man te zijn, die Alwin wil opleiden tot ‘mensenkenner’.
Gilden en aderlatingen vormen niet meer dan een decor in dit boek vol levenslessen. ‘Een mensenkenner doorziet mensen en vooral de mensen die zich beter voelen dan anderen,’ legt Lammert uit. De menselijke natuur, daar gaat het om in de vele gesprekken tussen Lammert en Alwin: ‘Je ooms en tantes zijn slechte mensen. Dat hoef je hen niet te vergeven. Vergeef hen hun daden, want die zijn niet meer dan steentjes op de weg die jij te gaan hebt.’
Religie, vaderlandsliefde, kuisheid en gehoorzaamheid zijn geen thema’s meer in de Nederlandse jeugdliteratuur. Maar moralisme is van alle tijden en zit in alle boeken. De twaalfjarige Frederik Vreeswijk is tijdens de Tweede Wereldoorlog geen stoere Hollandse jongen, maar zoon van een Duitse moeder en een ‘foute’ Nederlandse vader in Carl Driessens In het land van de vijand. De titel van dit boek is volstrekt verkeerd gekozen, want de Duitsers zijn Frederiks vijand niet. Na Dolle Dinsdag in 1944 vertrekt hij zelfs naar zijn moeders geboortestad Ingolstadt, waar hij samen met boezemvriend Wolfgang en tante Elisabeth en passant het leven van een Russische kolonel redt.
Hoewel de Duitse setting en de goede Duitsers in dit oorlogsboek een originele vonst zijn, schuwt de schrijver de vertrouwde clichés niet. Na de oorlog voert hij zelfs een vioolspelende jood op, die de doorstane verschrikkingen nog maar eens duidelijk maakt. ‘De viool verstomde. Doodstil had iedereen geluisterd naar het verhaal dat hij verteld had. Vreselijk,’ zuchtte iemand. Een van de jodinnen huilde zachtjes.’
Ook dit verhaal heeft een onwaarschijnlijk einde, met een duidelijke moraal. Na de oorlog keert Frederik terug naar het verwoeste Nederland, waar hij het wel even moeilijk heeft maar uiteindelijk toch wordt geaccepteerd. Frederik moet dan ook vechten tegen zijn tranen als hij per ongeluk een gesprek tussen de meester en zijn klasgenoten afluistert, waarin de meester concludeert: ‘Wij vinden Frederik een prima knul en dat zijn vader een grote fout gemaakt heeft, kunnen we hém niet aanrekenen.’
Zwarte medemensen
Een kinderboek kan niet zonder spanning en daarom is oorlog van oudsher een geliefd kinderboekenonderwerp. Er is geen andere situatie waar moed, idealen en leiderschap zo op de proef worden gesteld, terwijl vriendschap en verraad bloeien. De samenzwering van Gerben Graddesz Hellinga draait om een duivels plan van een stel plantagehouders uit de zuidelijke staten van Amerika tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog. Billy en John, een noordelijke en een zuidelijke frontsoldaat die een hechte vriendschap hebben gesloten, willen dit plan verijdelen met behulp van de avonturierster Laura. Niet alleen redden ze zo honderden zwarte gevangenen, ook geven ze de burgeroorlog een beslissende wending.
Hoewel De samenzwering bijna schools de standpunten van de noordelijke en zuidelijke staten tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog uitlegt, is het vooral een spannend avonturenboek. Soms lijkt het wel een film: ‘Net toen hij in de helder verlichte hal stond, ging er een deur open en kwam er uit een grote kamer een man die Laura met zijn linkerarm stevig tegen zich aandrukte en een pistool in zijn rechterhand had. “Als je de aanval niet ogenblikkelijk laat afblazen, schiet ik deze dame dood,” zei de man.’ Oorlogsgruwelen worden – gedoseerd – gebracht, met bloederige beschrijvingen van slagvelden, amputaties in het veldhospitaal en een heldhaftige gewonde arts die zonder verdoving een levensgevaarlijke buikoperatie op zichzelf uitvoert. Wijze lessen zijn er ook: dat de angst voor vreemdelingen in ieder mens zit, laat de schrijver zien door Billy een beetje bang te maken voor zijn ‘zwarte medemensen’, voor wier vrijheid hij vecht.
Hoe meeslepend en informatief de meeste historische kinderboeken ook zijn, dat het verleden een wezenlijk andere tijd is dan de onze, wordt alleen duidelijk in Simone van der Vlugts Schijndood. ‘Die uitbanningsceremonie in de kerk. Ze gooiden aarde over mijn voeten, alsof ik begraven werd. Ze zeiden gebeden voor de doden. God, wie verzint er zoiets,’ vertelt de Amsterdamse economiestudent Kris Blanken aan reïncarnatietherapeute Heleen. Kris heeft onder hypnose – als in een moderne tijdmachine – een reisje naar het verleden gemaakt, om een eind te maken aan zijn terugkerende nachtmerries. Daar ontdekt hij dat hij de zeventiende-eeuwse schildersleerling Olivier Moeriaans was, die als lepralijder verbannen werd uit de stad Alkmaar.
Doordat het verhaal zich afwisselend afspeelt in het heden en het verleden en Kris commentaar geeft op het verleden, ontstaat er een boeiend contrast. Kris is geschokt door de uitbanningsceremonie. ‘Toch kan hij zich niet herinneren dat Olivier het een bizar ritueel vond. Blijkbaar had hij het vaker meegemaakt, maar dan als toeschouwer.’ En als Kris ‘lepra’ opzoekt in zijn moderne medische encyclopedie, vindt hij die ziekte niet, maar wel ‘lasogen, leermoeilijkheden en leesblindheid.’
Als Kris uiteindelijk besluit om zijn hart te volgen en schilder te worden, vervolgt hij het afgebroken leven van Olivier. Hij is volwassen geworden, hij heeft zijn keuze gemaakt en zijn leven ligt voor hem. Een goede afloop is essentieel in een kinderboek, hoewel de meeste hoofdpersonen niet zonder kleerscheuren uit de strijd komen: ze verliezen mensen van wie ze houden, ze raken kreupel, ze hebben gruwelijke herinneringen die ze nooit zullen vergeten. Maar ze overleven, en het einde van hun avontuur betekent het begin van hun volwassen leven.
Moorden
Ook in Floortje Zwigtmans Wolfsroedel overleeft de Roemeense boerenzoon Ion Brebu zijn gevaarlijke avonturen. Zijn leven zal echter voor altijd overschaduwd worden door de maanden waarin hij met zijn vrienden Vulpe en Alexandru in een roversbende in het betoverde klooster Snagov woonde. Ion is geen held, hoewel hij uiteindelijk zijn geweten volgt. Hij laat zich echter, anders dan Alexandru, aanvankelijk meeslepen door de groep die steeds meer voor het kwade kiest.
‘Het moorden maakte je vrij van alle wetten en geboden. Je deed het voor jezelf, omdat je rood een mooie kleur vond, of er graag naar keek hoe het bloed uit een wond gepompt werd, of omdat de kreten van je slachtoffers je een vreemd gevoel gaven op een onnoembare plaats in je lichaam…’ Uiteindelijk merkt Ion waartoe hij in staat is, en ‘die betekenis groeide uit tot een waarheid die te afschuwelijk was om mee te leven.’
Vanwege de ingewikkelde vertelstructuur waardoor het verhaal zich zowel in de vijftiende, negentiende en twintigste eeuw afspeelt, de uitzonderlijk goede schrijfstijl en het opvallende en akelige geweld, lijkt Wolfsroedel een uitzondering op het doorsnee kinderboek. Toch zijn ook hier alle kenmerken van het moderne historisch kinderboek terug te vinden: een goed gedocumenteerde historische achtergrond, geuren en kleuren uit het verleden, spanning en geweld en de keus tussen goed en kwaad.
En uiteindelijk wordt ook Ion Brebu een goed einde gegund, hoewel het Ions zoon Vilcu is die dat beslist, als hij het verhaal van zijn vader opschrijft. ‘Om het verhaal van mijn vader het einde te geven waar hij niet meer in geloofde: hij leefde nog lang en gelukkig.’
Titels:
DE SAMENZWERING door Gerben Graddesz Hellinga. 223 p. Piramide, euro 13,50
IN HET LAND VAN DE VIJAND door Carl Driessen. 179 p. Lannoo, euro 12,95
STORM OP DE IJSZEE door Hans Petermeijer. 90 p. Zwijssen, euro 9,50
DE BARRE TOCHT door Frank Herzen, 255 p. Piramide, euro 13,50
WOLFSROEDEL door Floortje Zwigtman, 512 p. Fontein, euro 24,98
SCHIJNDOOD door Simone van der Vlugt, 184 p. Lemniscaat, euro 13,95
SISA door uit Joyce Pool, 173 p. Lemniscaat, euro 13,95
DE MENSENKENNER door Bies van Ede, 160 p. Van Goor, euro 13,50
DE MEIKONINGIN door André Nuyens. 253 p. Christofoot euro 14,90
Klassiekers, opnieuw uitgebracht in 2002:
Hajo, Rolf en Padde varen onder leiding van schipper Bontekoe op de Nieuw-Hoorn naar de Oost. De hoofdpersonen van een van de spannendste jongensboeken ooit lijden schipbreuk en maken een gevaarlijke tocht door de jungle van Sumatra. Ze raken gewond en lopen vreemde ziektes op, maar alles loopt goed af. Helaas moet je de avonturen op de terugreis zelf verzinnen. Opnieuw uitgebracht in het VOC-jaar, waarin de kinderboekenweek het thema ‘ay ay kapitein’ had.
DE SCHEEPSJONGENS VAN BONTEKOE
door Johan Fabricius. 399 p. Leopold, euro 11,50
Dertienjarige John trok in 1844 met zijn zes broertjes en zusjes door de bergen in het wilde westen. Zonder ouders en vaak ook zonder eten en drinken maakten de kinderen een gruwelijke tocht door een gebied vol cowboys, indianen en wolven. An Rutgers van der Loeff verzon dit verhaal van haar eerste boek niet zelf. Net als veel van haar latere boeken is het echt gebeurd.
DE KINDERKARAVAAN
door An Rutgers van der Loeff. 207 p. Ploegsma, euro 15,95
De rebel in dit eveneens waar gebeurde verhaal is een driftige Franse opa, die het er niet mee eens is dat zijn dorp Saint Sylvestre moet verdwijnen. Op de plaats waar hij zijn leven lang heeft gewoond, is een stuwmeer gepland en dus koopt opa Pépé een lading dynamiet om de dam op te blazen. De kinderen proberen hem ervan af te houden, want zij willen best weg uit dat suffe dorp. Natuurlijk komt het stuwmeer er wel. Opa Pépé, die het er nog steeds niet mee eens is, zorgt voor een dramatisch einde.
ZE VERDRINKEN ONS DORP
door An Rutgers van der Loeff. 206 p. Ploegsma, euro 14,95
Het is december 1942 en Leningrad wordt belegerd door de Duitsers. Boris Makarenko droomt over voedseltransporten, want het is koud en aan alles is gebrek. En er vallen nog bommen ook. Jaap ter Haar baseerde zijn wereldberoemde boek op het verhaal dat de echte Boris Makarenko hem ruim twintig jaar later vertelde. Hij schreef een realistisch boek over overleven in een stervende stad.
BORIS
door Jaap ter Haar. 160 p. Van Holkema & Warendorf, euro 11,99
In een boek van Paul Biegel kan een gesproken verhaal bewaard blijven in een Chinese vaas. En als je daar niet mee oppast, krijg je grote problemen. Japie krijgt de vaas van zijn vader omdat hij zich ziek in zijn bed ligt te vervelen. De vorige eigenares, een rijke oude vrouw, is iets verschrikkelijks overkomen, toen ze een duistere gedaante op bezoek kreeg.
JAPIE EN HET ZWARTE SPOOK
door Paul Biegel. 152 p. Uitgeverij Holland, euro 13,90
Uit het buitenland:
Wat valt er toe te voegen aan de talloze geschiedenissen over de mythische koning Arthur? Dichter Kevin Crossley-Holland schreef een nieuw verhaal over de veertienjarige schildknaap Arthur de Caldicot die in het jaar 1200 in Wales in zijn zwarte zienersteen het verhaal van koning Arthur ziet. De levens van de beide Arthurs lopen opvallend parallel. Dit prachtig geschreven tweede deel van een trilogie is niet alleen bestemd voor kinderen.
ARTHUR IN HET TUSSENLAND
door Kevin Crossley-Holland. Vertaald uit het Engels door Tjalling Bos. 383 p. Lemniscaat, euro 14,95
Derde deel van een spannende historische detectivereeks voor kinderen over het Romeinse meisje Flavia en haar drie vrienden Jonathan, Nubia en Lupus. Na de uitbarsting van de Vesuvius in het jaar 79 gaan zij op zoek naar kinderen die in de chaos spoorloos verdwijnen. De schrijfster laat merken dat ze zelf klassieke archeologie studeerde en heeft een verklarende woordenlijst opgenomen.
FLAVIA EN DE PIRATEN VAN POMPEÏ door Caroline Lawrence. Vertaald uit het Engels door Lidy Pol. 160 p. Piramide, euro 12,50
Meisjesroman tegen de achtergrond van het hof van Versailles. Dienstmeisje Marion ontrafelt een complot om zonnekoning Louis XIV te vergiftigen. Met romantiek en de zeventiende-eeuwse angst voor het bad: ‘Daardoor waren natuurlijk mijn lichaamssappen gesmolten en mijn hersenen verslapt.’
DE PARFUMEUSE VAN VERSAILLES. HET DIENSTMEISJE EN DE INTRIGES VAN DE MARKIEZIN
door Annie Pietri. Vertaald uit het Frans door Nynke Goïnga. 143 p. Deltas, euro 8,95
Dit verhaal over het Indiaanse meisje Omakayas (‘Kleine Kikker’) van de Ojibwa-stam speelt zich af in 1847, op de grens tussen de Verenigde Staten en Canada. Schrijfster Louise Erdrich, zelf dochter van een Ojibwa-moeder, vertelt een lief verhaal over familie en afkomst en geeft veel informatie over de gebruiken van de Indianenstam. Met plaatjes en verklarende woordenlijst.
OMAKAYAS, HET MEISJE VAN HET GEESTENEILAND
door Louise Erdrich. Vertaald uit het Engels door Aleid van Eekelen-Benders. 255 p. Deltas, euro 11,95
Vierde deel over de joodse zusjes Steffi en Nelli die in de Tweede Wereldoorlog uit Wenen naar Zweedse pleeggezinnen worden gestuurd. Het boek geeft een mooi beeld over Zweden na de bevrijding, waar mensen feest vieren, genoeg te eten hebben maar nog geen koffie kunnen drinken. Steffi gaat op zoek naar nieuws van haar ouders, die in de concentratiekampen zijn verdwenen, en ontmoet opnieuw haar grote liefde Sven.
OP OPEN WATER
door Annika Thor. Vertaald uit het Zweeds door Emmy Weehuizen-Deelder. 207 p. Lemniscaat, euro 11,95
Dit artikel is exclusief voor abonnees