Home Dossiers Achttiende eeuw Van ereprijs tot zeesla en groot dooiermos

Van ereprijs tot zeesla en groot dooiermos

  • Gepubliceerd op: 15 augustus 2023
  • Laatste update 23 aug 2023
  • Auteur:
    Mirjam Janssen
  • 3 minuten leestijd
De roggelelie, illustratie uit de Flora Batava.
Cover van
Dossier Achttiende eeuw Bekijk dossier

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot HN Actueel? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Het eerste grote overzicht van de wilde Nederlandse flora is heruitgegeven. Eind achttiende eeuw ontstond het initiatief tot deze Flora Batava. Die groeide uit tot een ‘floristische kathedraal’ en is tegelijk een interessante historische bron.

Alleen de namen al: herderstasje, klein warkruid, tandjesgras en zandwolfsmelk. In de Flora Batava wemelt het van de fraaie titels. Het naslagwerk verscheen tussen 1800 en 1934 in 28 delen en bevatte 2240 handgetekende platen van 2630 planten, paddenstoelen, mossen en wieren van Nederlandse bodem. Van elke soort werd de verspreiding beschreven, maar ook het gebruik ervan, bijvoorbeeld als medicijn, voedsel, veevoer of pigment. De eerste besproken plant was de ereprijs, de laatste de duinstinkzwam.

Meer recensies lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Alle platen zijn onder redactie van Esther van Gelder en Norbert Peeters verkleind heruitgegeven in één loodzwaar boek, voorzien van een toelichting en essays door hedendaagse kenners. Het resultaat is een ‘floristische kathedraal’, waaraan verspreid over ruim 200 jaar talloze redacteuren, tekenaars en specialisten hebben meegewerkt.

Het oorspronkelijke initiatief voor de Flora Batava kwam eind achttiende eeuw van uitgever Jan Christiaan Sepp, die inspeelde op de groeiende belangstelling voor de natuur onder een breed publiek. Er bestonden al boeken over insecten en vogels; een overzicht van de flora was een volgende stap. Sepp streefde ernaar alleen wilde, inheemse soorten ofwel ‘natuurlyke inboorlingen’ te laten zien. De lezers konden ook hun eigen waarnemingen insturen en deden dat massaal. Bij de classificatie volgden de makers de indeling van de Zweedse botanist Carl Linnaeus. Zijn Latijnse benamingen werden vertaald in het Nederlands. Zo werd de klasse Triandra dyginia bij straatgras ‘driemannige tweewijvige’. Nederlandse namen werden eveneens gegeven. Het sneeuwklokje bijvoorbeeld stond ook bekend als ‘Witte Tydeloos’, ‘Naakte Mannetje’ en ‘Vastenavond-Zotje’.

De Flora Batava is tegelijk een historische bron. Er valt aan af te lezen hoe de Nederlandse natuur in de loop der jaren is veranderd. Maar ook hoe opvattingen over onkruid zich ontwikkelden. Brandnetels golden in de negentiende eeuw als nuttig, maar koekoeksbloemen, dotterbloemen en lelietjes-van-dalen juist niet. Ook waren er discussies over de herkomst van planten. Want wanneer is een plant inheems? Veel planten hadden een buitenlandse oorsprong, maar gingen op den duur toch als binnenlands tellen.

Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw kwamen de woeste gronden met hun wilde flora in de verdrukking door ontginningen en herbebossingen. Natuurliefhebbers begonnen zich zorgen te maken. Dat leidde in 1905 tot de oprichting van de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten, die zich sindsdien inzet voor het karakteristieke Nederlandse landschap, en daar horen ook kievitsbloemen, zeesla en groot dooiermos bij.

Flora Batava 1800-1934. De wilde planten van Nederland
Esther van Gelder en Norbert Peeters (red.)
912 p. Lannoo, € 79,-

Openingsbeeld: De roggelelie, illustratie uit de Flora Batava.