Home Dossiers Bezetting Nederland Valkenburg in mei 1940

Valkenburg in mei 1940

  • Gepubliceerd op: 11 april 2005
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Maurice Blessing
Valkenburg in mei 1940
Anton Mussert met NSB'ers
Dossier Bezetting Nederland Bekijk dossier

Ze zaten midden in de vuurlinie, de inwoners van Valkenburg, nadat het Duitse leger op vrijdag 10 mei 1940 Nederland was binnengevallen. En het waren de Nederlandse kogels die de grootste schade aanrichtten. ‘Ik heb nooit begrepen waarom ze op het hospitaal hebben geschoten.’

 
Het bedaarde Zuid-Hollandse dorpje Valkenburg, gelegen tussen Katwijk en Leiden, heeft een onverwacht roerige geschiedenis. De Romeinen vestigden zich op deze strategische locatie aan de Oude Rijn, de Noormannen gingen er hun verwoestende gang en Duitse luchtlandingstroepen vonden er op 10 mei 1940 een penibel toevluchtsoord. Maar wie hiervan in Valkenburg sporen hoopt terug te vinden, kan wel eens flink teleurgesteld raken; de Valkenburgers lijken hun geschiedenis het liefst weg te moffelen.

Als je goed kijkt, kun je naast een parkeerplaats bij de protestantse kerk een tufstenen verhoging in het plaveisel aantreffen. Hij herinnert aan de toegangspoort tot het castellum dat hier ooit stond, waarvan de fundamenten letterlijk aan de oppervlakte kwamen in het artilleriegeweld tijdens de meidagen van 1940. Wie vervolgens vanaf het castellum langs de hoofdingang van de kerk loopt, ziet links een ijzeren klaphek, dat toegang biedt tot een kleine pastorietuin. Op deze onopvallende locatie, door een dichte haag afgeschermd van de relatief drukke Broekweg, bevindt zich het enige oorlogsmonument van Valkenburg.

‘Jezus zeide: Ik ben de opstanding en het leven,’ luidt de inscriptie aan de voorzijde van een wijd uitlopende stenen zuil. Aan de achterzijde worden de namen van 23 burgers opgesomd. Geen verhaal, geen aanwijzingen, geen leeftijden. Eromheen een keurig grasperkje, geflankeerd door 35 spierwitte grafzerken. De namen dáárop geven, in combinatie met de weergegeven rangen, detachementen en data, iets meer informatie prijs. Zo valt af te leiden dat korporaal L.F.W. Baerveldt uit Dordrecht, van het 6e Regiment Artillerie, op 12 mei op deze plek is begraven. De dag ervoor was hij negentien geworden.

Je kunt je afvragen waarom het monument zo’n bescheiden plaats heeft gekregen en waarom geen enkele toelichting wordt gegeven. Misschien zijn de – van oorsprong zeer vrome – Valkenburgers gewoon wat terughoudend van aard, maar wellicht ook weten de dorpelingen 65 jaar na dato nog steeds niet hoe ze de ingrijpende gebeurtenis waarnaar het verwijst moeten interpreteren – en is de herinnering daarom des te pijnlijker. 

Parachutisten
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was het voor de inwoners van Valkenburg immers alsof niet de Duitse soldaten, maar het Nederlandse leger de vijand was. Of, zoals Jan de Vries (83), in zijn rijtjeswoning in een naoorlogse buitenwijk van Valkenburg, het verwoordt: ‘De Duitsers hebben hier ook veel goeds gedaan. Dat mag best gezegd worden.’

Op de bewuste ochtend van 10 mei 1940 is De Vries spinazie aan het snijden op het land van zijn vader aan de Achterweg, aan de rand van het dorp. Vlakbij ligt het spiksplinternieuwe Vliegveld Valkenburg, waarvan de aanleg die zomer zal worden afgerond. Omstreeks halfvier verschijnen er enkele vliegtuigen in de lucht. ‘Er werd geschoten,’ vertelt De Vries. ‘Waarop weet ik niet, het was nog donker. De kogels leken net goud.’ De achttienjarige boerenzoon, die wacht op zijn oproep voor de militaire dienst, vermoedt dat het een oefening is. Zijn oom, die met hem op het land is, herkent echter de Duitse gevechtsvliegtuigen. ‘We hebben toen alles neergegooid en zijn onmiddellijk naar het dorp gerend.’

Op de Broekweg, die uitloopt op het vliegveld, stuiten ze op burgers die nieuwsgierig staan te kijken hoe het vliegveld wordt gebombardeerd en parachutisten neerstrijken in de omliggende weilanden. ‘We dachten eerst dat er pamfletten werden uitgegooid,’ vertelt Jans vrouw Lydia (81). Haar man: ‘Toen kwam de veldwachter aanrijden op zijn fiets. “Allemaal naar huis,” riep hij.’ De Nederlandse troepen op het vliegveld nemen na de eerste bombardementen de benen; sommigen lopen daarbij regelrecht in de armen van de parachutisten. Zij worden als krijgsgevangenen door de Duitsers naar het dorp gebracht. Bewoners die zich op straat bevinden worden afgevoerd naar het vliegveld. 

Vanuit zijn werkkamer in het oude raadhuis – een curieus gebouwtje met een trapgevel boven het uitstekende portiek, schuin tegenover het huidige pontje naar Rijnsburg – ziet burgemeester De Wilde op de ochtend van 10 mei twee dode Nederlandse soldaten op straat liggen. Hij had de twee, die van het vliegveld waren gevlucht, kort daarvoor wapens van de burgerwacht gegeven.

De Wilde vraagt zich vertwijfeld af wat hij moet doen, zo blijkt uit zijn neergeschreven herinneringen. In zijn gemeente waren immers geen soldaten gelegerd, ondanks de nabijheid van het vliegveld. ‘En waar er nu te Katwijk, Rijnsburg, Oegstgeest en Leiden een niet-onbelangrijke [Nederlandse] militaire macht aanwezig was, kon het voor iedereen duidelijk zijn, dat wij spoedig in de vuurlinie zouden zitten,’ schrijft de burgervader. Die angst wordt al snel bewaarheid.

Omstreeks halfacht in de ochtend dringen Duitse officieren het raadhuis binnen. De Wilde krijgt de opdracht alle mannen van 18 tot 65 jaar ’s middags om 13.00 uur in de garage van Poot te verzamelen. In die garage op de huidige Hoofdstraat – nog altijd als zodanig in gebruik, maar nu als ‘Garage De Jong’ – worden die middag ongeveer 190 burgers en 200 krijgsgevangenen samengebracht. De werkplaats blijkt echter verre van veilig te zijn. Vanuit Oegstgeest wordt dit deel van het dorp door de Nederlandse artillerie onder vuur genomen. ‘Wij hoorden en zagen overal de granaten uit elkander spatten,’ schrijft Valkenburger Van der Zwart in zijn verslag van de meidagen. Lydia de Vries, die zich op haar werkadres in de buurt van de garage schuilhoudt, wordt voor het eerst met de gruwelen van de oorlog geconfronteerd. ‘Je zag de lichaamsdelen in de bomen hangen.’

De Duitsers brengen de burgers van Valkenburg over naar Het Wapen van Valkenburg, een café annex feest- en vergaderzaal aan de centraal gelegen Broekweg – niet te verwarren met het huidige, gelijknamige café aan de Hoofdweg. De krijgsgevangenen worden ondergebracht in de nabijgelegen Nederlands-Hervormde (nu PKN-) kerk.

De Duitse soldaten worden al snel door de Nederlandse artillerie in Katwijk van het vliegveld verjaagd. Van hun oorspronkelijke plan om vanaf het vliegveld richting Den Haag op te trekken, moeten ze noodgedwongen afzien. De zware Duitse transporttoestellen, die versterkingen moeten aanvoeren, komen muurvast te zitten in de zachte ondergrond van het nieuwe vliegveld. Ze vormen zo een gemakkelijk doelwit voor de Nederlandse artilleristen en worden een voor een in brand geschoten. De troepen die al wel zijn geland, verschansen zich in het dorp. Alles bij elkaar – parachutisten en infanteristen van de luchtlandingstroepen – verschuilen zich die middag zo’n 600 Duitse soldaten in het boerendorp met slechts 1100 inwoners. 

Duitsgezind
Het gevolg van dit alles is dat Valkenburg de volgende dag, zaterdag 11 mei, van alle kanten onder hevig artillerievuur ligt. Wanneer de burgemeester die ochtend bij het raadhuis arriveert, ziet hij daar net een granaat voor de deur inslaan. De twee Duitse wachtposten worden beiden geraakt. ‘De een was onmiddellijk dood, den ander werd ongeveer de helft van zijn hoofd afgeslagen en overleed enkele ogenblikken later.’

Zelf krijgt hij een scherf in het voorhoofd ‘die ik er gelukkig uit kon trekken’. De Duitsers dwingen de notabele contact op te nemen met de Nederlandse militair commandant in Katwijk, overste Buurman, om hem te verzoeken de beschietingen te staken. De burgemeester is daar maar al te zeer toe bereid; alle burgers en krijgsgevangenen bevinden zich immers nog in het dorp. Het dringende verzoek aan de overste levert echter geen resultaat op: ‘De beschieting bleef zonder onderbreking doorgaan.’

In Het Wapen van Valkenburg zijn inmiddels zo’n driehonderd man aanwezig. Uit angst voor de beschietingen gaat iedereen plat op de grond liggen. ‘Vanuit Katwijk werd een sterk granaatvuur geopend. Toen de eerste kwamen aanfluiten, kwamen de Duitsers hals over kop naar binnen hollen,’ schrijft De Zwart. De Duitse soldaten blijken net zo bang als hun gijzelaars. ‘Naast mij was een Duitser op de grond gaan liggen,’ herinnert De Zwart zich. ‘Ik zag dat hij over zijn gehele lichaam rilde.’

Ook Jan de Vries bevindt zich in de feestzaal van Het Wapen, dat met zijn brede, platte dak een bedenkelijke schuilplaats is. De Vries weet nog precies waar hij zat. ‘Rinus Ravensberger, die arme drommel, zeventien jaar pas, had een plekje tegen de muur gevonden. Ik zat tegen hem aan, tussen zijn benen in.’ Om 11.30 uur slaat een granaat in het dak. ‘Overal was er stof,’ vertelt De Vries. Hij ziet dat Rinus achter hem is geraakt; zijn been bloedt. De jongen wordt naar de christelijke school gebracht, die als noodhospitaal is ingericht. Daar zal hij nogmaals door een Hollandse granaat worden getroffen – ditmaal dodelijk.

De Vries: ‘Ik heb nooit begrepen waarom ze op het hospitaal hebben geschoten.’ Zijn vrouw Lydia, nog altijd verontwaardigd: ‘Ze hadden er een groot kruis op aangebracht, zodat het duidelijk herkenbaar was.’ Het ‘hospitaal’ zal in de komende dagen vele malen worden getroffen. Van de circa tweehonderd gewonden die er worden verzorgd, raken er meerdere voor de tweede keer – in enkele gevallen dodelijk – gewond. Ook twee jonge Valkenburgse vrouwen van 26 en 29 jaar, die vrijwillig de rol van verpleegster op zich hebben genomen, overleven de bombardementen niet.

Jan de Vries is intussen, na de voltreffer op Het Wapen, met zijn vader naar huis gevlucht. Daar treft hij een enorme ravage aan. ‘De ramen waren kapot. Er was een granaat voor het huis gevallen die een boom in tweeën had gesplitst. In de keuken stond alles netjes klaar: boterhammen waren gesmeerd, er zelfs stond een thermosfles met koffie.’ ‘En het gas was nog aan,’ voegt zijn vrouw toe. Jan: ‘Ze waren blijkbaar halsoverkop vertrokken.’ Later vernam hij wat er precies was gebeurd. ‘Mijn moeder had buiten in het portiek gestaan toen er een granaat aan kwam suizen.’ Een Duitse soldaat had het gevaar herkend. ‘Hij duwde mijn moeder tegen de borst naar achteren het portiek in.’ De moeder van De Vries bleef ongedeerd, de Duitse soldaat was op slag dood.

Het voorval verklaart wellicht iets van het milde oordeel van de Valkenburgers over de bezettingstroepen. Jan de Vries: ‘Als je hier later in de oorlog over vertelde, bijvoorbeeld tegen iemand uit Katwijk, dan werd er gezegd: “Jullie zijn Duitsgezind.” Maar er waren ook veel goede Duitsers.’ Zijn vrouw valt hem bij: ‘We hadden op een gegeven moment geen voedsel meer. Dan kreeg je van de Duitse soldaten chocolade.’ Zij weet nog dat een van de Duitsers ‘gruwelijk van streek was’. Hij had de nacht daarvoor zijn eigen broer gedood. ‘Hij had iets gehoord en direct geschoten. Dat is ook weer zoiets,’ zegt ze. ‘”Jullie sympathiseren met de Duitsers,” hoorde je dan. Maar je had het gewoon te doen met zo’n jongen.’ 

Kelderraampje
Uiteindelijk bereikte De Vries met zijn vader de boerderij van de familie Van der Nagel, op de Middenweg. Het is een van de weinige historische boerderijen die nog in Valkenburg te vinden zijn, en veruit het fraaiste exemplaar. Onder aan de gevel van huisnummer 9 is nog altijd het kelderraampje te zien waarvoor op 11 mei een granaat ontplofte. De schuilende burgers vluchtten, maar korte tijd later stroomde de kelder opnieuw vol met bange mensen. Wel veertig personen bevonden zich volgens De Vries in deze ruimte van nauwelijks vier bij vijf meter. Op een gegeven moment verschijnen er twee Nederlandse soldaten op de trap, vertelt De Vries. Ze trekken snel hun uniformen uit en stoppen ze in de ‘wel’ – de put waaruit grondwater wordt geschept. Van de boer krijgen ze burgerkleding. ‘Later bleken het NSB’ers te zijn,’ aldus De Vries. De waterput is er nog altijd, al levert hij geen drinkbaar water meer en wordt hij nu afgedekt door een wasmachine.

De beschietingen worden op pinksterzondag in alle hevigheid voortgezet. De kerk, waar zich zo’n driehonderd krijgsgevangenen bevinden, wordt door drie voltreffers geraakt. Vijf krijgsgevangenen worden gedood, tien raken er zwaargewond. De rest vlucht in paniek naar buiten, om door de Duitsers weer terug de kerk in gedreven te worden. De brand die is uitgebroken wordt geblust; de militairen slopen de kerkbanken en zoeken dekking tussen de houten planken, hun voeten tussen de folders voor de pinksterviering. Later raakt de kerk opnieuw in brand; het vuur valt met de van alle kanten lekkende brandslangen niet meer te bedwingen. De krijgsgevangenen worden teruggebracht naar Poot. De paniek in het dorp is groot, ook onder de Duitsers, die harder gaan optreden en een handgranaat in een kelder met schuilende burgers gooien. Lydia de Vries: ‘Je kon aan hun adem ruiken dat ze veel dronken.’ 

Op maandag 13 mei, als de toestand in het dorp onhoudbaar dreigt te worden, weten twee burgers een overeenkomst te sluiten met de Nederlandse militaire autoriteiten in Katwijk. De vrouwen, kinderen en bejaarde mannen krijgen – nadat ‘vele moeilijkheden’ zijn overwonnen – toestemming de volgende dag naar Katwijk te vertrekken. Over de gewonde militairen wordt geen overeenstemming bereikt.

In de ochtend van 14 mei verzamelen de vluchtelingen zich bij het raadhuis. ‘Het was alles bij elkaar wel een droevig gezicht,’ schrijft de burgemeester. ‘Door het lijden en de angst van vier dagen, zagen de menschen er treurig uit.’ Er wordt zoveel mogelijk meegenomen, van alle mogelijke vervoermiddelen wordt gebruikgemaakt. ‘Oude van dagen die moeilijk loopen konden, zag men op handkarren zitten, ja één zat er zelfs in een kinderwagen.’

De beproeving van de vluchtende Valkenburgers is echter niet ten einde. Halverwege Katwijk worden ze onder vuur genomen door een Nederlandse artillerie-eenheid die niet op de hoogte is van de overeenkomst. De vluchtelingen duiken in de sloot en komen pas weer tevoorschijn als het misverstand is opgehelderd. Dan zet de troep zich voort, om bij molen De Geregtigheid, aan de rand van Katwijk, staande te worden gehouden. Er is in Valkenburg een besmettelijke ziekte uitgebroken, zo krijgen de verbijsterde Valkenburgers te horen; ze moeten onmiddellijk omkeren. Wanneer de vluchtelingen dit weigeren, worden ze door Nederlandse soldaten met bajonetten richting hun verwoeste dorp teruggedreven.

‘Deze diep treurige houding is haast niet in te denken,’ schrijft burgemeester De Wilde, ‘maar geeft wel een beeld van de houding van de verantwoordelijke leiding der Hollandsche troepen in Katwijk gelegen.’ De vluchtelingen zijn weer halverwege Katwijk en Valkenburg wanneer de mededeling komt dat ze toch tot de buurgemeente worden toegelaten.

De Katwijkers hebben geen flauw benul van wat zich in Valkenburg heeft afgespeeld, zo blijkt. Lydia de Vries, die later die dag in Katwijk arriveert: ‘Ze hadden het enkel over het lot van de soldaten op het vliegveld.’ De rest van haar familie heeft dan al een Katwijks gezin toegewezen gekregen voor onderdak. ‘Toen mijn moeder zich daar meldde zei die vrouw, in typisch Katwijks accent: “We kunnen eigenlijk geen mensen hebben, hoor. We zijn met de voorjaarsschoonmaak bezig en de schilderijtjes hangen nog niet aan de muur. Zoek maar een ander adres!”‘

In het zuiden zijn dan al zwarte rookwolken te zien: Rotterdam staat in brand. Het Nederlandse leger zal die middag capituleren.

Afbeelding: de paardenmarkt te Valkenburg, geschilderd in 1633


 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.