Home Trek mij maar in stukken

Trek mij maar in stukken

  • Gepubliceerd op: 28 september 2005
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Luuc Kooijmans

Johan de Witt is een Held uit de Vaderlandse Geschiedenis. Er zijn verscheidene biografieën aan hem gewijd waarin hij naar voren komt als staatsman. Maar hoe was hij als zoon, echtgenoot, vader en broer? Hoe kwam het dat hij zo onkreukbaar was als ambtenaar, zo rationeel als politicus? Dergelijke vragen heeft historicus Luc Panhuysen geprobeerd te beantwoorden in zijn boek over Johan de Witt en diens broer Cornelis. In eerdere levensbeschrijvingen zijn dergelijke kwesties nauwelijks aan de orde gekomen, en dat is niet verwonderlijk, want hoeveel papier Johan de Witt ook heeft nagelaten, iets persoonlijks is er nauwelijks bij.


Dat Panhuysen erin geslaagd is om van de politicus een mens te maken, komt vooral doordat hij consequent heeft getracht zich in te leven in het zeventiende-eeuwse bestaan. Hij laat zien hoe nadrukkelijk een individu in de vroegmoderne samenleving was ingebed in het familieleven. Johan de Witt kon een groot staatsman worden omdat hij werd voorbereid en geschraagd door zijn familie en omdat hij het een eer vond om in de voetsporen te treden van de voorouders die het pad voor hem hadden geëffend.

Het levensverhaal van De Witt is niet van het type ‘van krantenjongen tot miljonair’. Bemiddeld dankzij de houthandel had de familie De Witt zich een plaats veroverd in de elite van Dordrecht. De grootvader van Johan en Cornelis was de eerste geweest met ambities die zich buiten de stadsgrenzen uitstrekten, en hun vader had zich ontwikkeld tot een van de leidende politici in Holland.

Hoewel er over de jeugd van Johan en Cornelis de Witt weinig bekend is, weet Panhuysen een overtuigend beeld te schetsen van de sfeer waarin de broers opgroeiden. Intellectuelen als Gerard Vossius, Isaak Beeckman, Johan van Beverwijk en Jacob Cats waren geregeld te gast in huize De Witt. Vader De Witt was ambitieus, maar hield niet van uiterlijk vertoon en opschepperij. Discipline, beheersing, redelijkheid en godsvrucht waren de kernbegrippen in de opvoeding van de broers, die zich het waardepatroon van hun vader op veelbelovende wijze eigen maakten.

Vooral Johan toonde zich een briljante leerling. Hoewel Cornelis een paar jaar ouder was, werden de jongens zoveel mogelijk gezamenlijk geschoold. Ze werden samen naar Leiden gestuurd om rechten te studeren, leerden samen dansen, schermen en kaatsen, en gingen samen op toernee door Europa, als afsluiting van hun educatie. Pas daarna scheidden hun wegen. Niet omdat hun individuele belangstelling verschilde, maar vanwege het hun toegewezen aandeel in het familiebedrijf, dat niet langer in hout deed, maar in politiek. Cornelis, de oudste, was voorbestemd om zijn vader op te volgen als burgemeester van Dordrecht; Johan ging carrière maken in Den Haag.

Een stoet reebokken
Zoals alle oudste zoons moest Cornelis om werkelijk carrière te kunnen maken wachten tot zijn vader er de brui aan gaf. Hij mocht voorlopig ervaring opdoen bij de admiraliteit en als baljuw of ‘ruwaard’ op het eiland Putten. Met de carrière van Johan ging het onverwacht snel, dankzij zijn uitzonderlijke talenten, maar ook door toeval. De zorgvuldige voorbereiding van de broers leek aanvankelijk geheel vergeefs te zijn geweest, toen hun vader bij de staatsgreep van stadhouder Willem II in 1650 werd gevangengenomen en uitgerangeerd. Hun kansen leken verkeken, maar dat veranderde toen Willem II onverwacht bezweek na een besmetting met kinderpokken.

Johan kon daardoor pensionaris van Dordrecht worden, precies op het moment dat moest worden beslist welke vorm het bestel van de Nederlandse republiek zou krijgen. De vergaderingen daarover vormden voor hem ‘een snelcursus in het politieke handwerk’. De familie De Witt had aan den lijve ondervonden hoe gevaarlijk een stadhouder kon zijn en werkte vol overtuiging mee aan de vestiging van het bewind dat zich afficheerde als de Ware Vrijheid, zonder stadhouder.

De hoogtepunten uit de politieke carrière van Johan de Witt zijn natuurlijk bekend, maar zijn biograaf heeft ook aandacht voor de minder spectaculaire, maar wel zeer kenmerkende dagelijkse activiteiten van de raadpensionaris. We krijgen een beeld van de nauwgezetheid waarmee De Witt in zakboekjes de belangrijkste besluiten van de diverse vergaderingen bijhield. De Witt rekende in 1668 zelf uit dat hij in vijftien jaar 22.191 bladen aan resoluties had volgeschreven. ‘Zag men een zwarte mantel wapperend over het plein van het Binnenhof gaan,’ schrijft Panhuysen, ‘grote kans dat het de raadpensionaris was, die zich van het ene zaaltje naar het andere haastte.’

Johan de Witt hield zich uiteraard bezig met het opbouwen van een patronagenetwerk, maar bleef daarbij strikt binnen de geldende normen van dienst en wederdienst. ‘Nauwelijks was Johan raadpensionaris geworden of hij werd de eindbestemming van een stoet reebokken, wilde zwijnen, hazen, konijnen, patrijzen en ander geschoten wild,’ vertelt zijn biograaf, die vervolgens duidelijk maakt dat het aannemen van dergelijke geschenken de normaalste zaak van de wereld was. Johan stuurde echter alles retour.

Aan statusvertoon deed hij nauwelijks. De raadpensionaris leende sleetse meubels en een koets van zijn zuster. Maar zijn administratie was pijnlijk precies. ‘Terwijl de buitenlandse politiek in hoog tempo ingewikkelder werd en Johan in zijn kantoor steeds langere uren maakte, vormde zijn boekhouding een eiland waar hij graag vertoefde. De grote foliovellen met hun door rode en zwarte lijnen afgebakende kolommen ademden de rust uit van een sneeuwwitte idylle van exactheid en perfectie.’

De Witt was een groot voorstander van evenwicht en harmonie. Panhuysen laat zien hoe hij tijdens zijn carrière voortdurend bleef proberen overeenstemming te bewerkstelligen, in zijn ogen hét middel tot behoud van de staat. Speciale aandacht krijgt het samenspel tussen de broers, met als hoogtepunt het heroïsche verhaal van de tocht naar Chatham in 1667, waarvoor Johan het tactisch plan bedacht, terwijl Cornelis zorg droeg voor de uitvoering. Hij vergezelde Michiel de Ruyter als vertegenwoordiger van de overheid toen diens vloot een nooit eerder vertoond kunststuk ten beste gaf. De Nederlandse schepen voeren maar liefst vijftig kilometer landinwaarts om de Engelse vloot in de dokken bij Chatham te treffen.

Flinkheid
Niet lang na dat hoogtepunt volgde de val. De broers hadden al op jeugdige leeftijd geleerd hoe kwetsbaar het overheidsgezag was. Johan had op de Latijnse school de rol van Caesar gespeeld, in een toneelstuk dat eindigde met de woorden: ‘Wanneer men lang genoeg heeft gezweet voor het volk, wat krijgt men voor loon? In het hart een blanke dolk.’

Toen Cornelis in 1672 gevangen was genomen, werd hij drieënhalf uur gruwelijk gemarteld om hem tot een bekentenis te dwingen. Terwijl de scheenklem zijn botten deed splijten, riep hij: ‘Trek mij maar aan stukken, je krijgt er toch niet uit wat er niet in zit.’ En toen Johan en Cornelis uiteindelijk werden belaagd door de meute die hun het leven zou benemen, ging Johan met gekruiste armen voor zijn belagers staan en nodigde hij hen uit om hem ter plekke neer te schieten.
In dat stadium mocht dergelijke stoïcijnse flinkheid niet meer baten, maar de houding was tekenend voor de broers, die zich volledig identificeerden met hun rol als hoeders van de Republiek die ze hadden helpen vormgeven. Luc Panhuysen heeft getracht te volgen hoe en waarom die identificatie tot stand kwam. Hij heeft de broers de biografie gegeven die ze verdienden: een biografie waarin ze optreden als helden, maar wel van vlees en bloed.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.