Dit is waarschijnlijk het belangwekkendste, lezenswaardigste en grappigste nummer van het Tijdschrift voor Geschiedenis sinds jaren. Belangwekkend omdat in deze special (ook als los boekwerk te koop) getracht wordt tot een geschiedtheoretische beoordeling te komen van het Srebrenica-rapport dat het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie verleden jaar publiceerde inzake het fiasco in 1995 van de Nederlandse vredesactiviteiten in Bosnië.
Lezenswaardig omdat zowel in de beschouwingen over het rapport, door de historici Floribert Baudet, Antoon De Baets, Jan van der Dussen, Michiel Baud, Frank van Vree, Frank Ankersmit en Rik Peters, alsmede in de repliek van de hoofdauteurs van het rapport Hans Blom en Bob de Graaff fundamentele zaken aan de orde worden gesteld over de positie van de contemporain historicus, over de relatie tussen bronnenvorsing en geschiedschrijving, en over de vervlechting van argumentatie en oordeelsvorming.
Grappig ten slotte omdat de betogen niet alleen zeer geëngageerd zijn, maar ook naar Nederlandse geschiedkundige begrippen onverbloemd kritisch (soms zelfs venijnig) – en ook een even onverbloemd geprikkeld weerwoord krijgen van Blom en De Graaff.
Het gebeurt niet vaak dat men historici in ons land zo openlijk met de koppen tegen elkaar ziet slaan, en het symposium in Leiden dat ten grondslag aan deze bundel lag, zal dan ook levendig zijn geweest. De kritiek die over het rapport wordt uitgestort is niet mals, maar is eerlijk gezegd ook niet in alle gevallen even goed gericht. Zo kapittelt Baudet het NIOD terecht om de aanvankelijk geringe bekendheid van het onderzoeksteam met de geschiedenis, taal en cultuur van de regio, en vanwege de talrijke slordigheden, de zucht tot detaillering die een zeker teleologisch perspectief niet kan verhullen, en de uiteenlopende kwaliteit van de afzonderlijke delen en bijlagen. Anderzijds kan het verwijt van Baets dat het NIOD niet zoals het Joegoslavië-tribunaal spreekt van ‘genocide’ maar van ‘massamoord’ mij niet overtuigen.
Van der Dussen hekelt in een bozig stuk het (deels impliciete) gebruik van het `nationalisme’ als causale factor en de relatieve veronachtzaming van de Tweede Wereldoorlog. Dat biedt wellicht meer geschiedkundige aanknopingspunten dan het enigszins pompeuze betoog van Ankersmit over het interessante filosofische punt van ‘schuld zonder schuldigen’. Baud en Van Vree wijten in een aardig essay het ‘wijdlopig, ongebalanceerde en weinig analytisch karakter’ van het rapport aan Bloms overtuiging dat historici niet dienen te oordelen, maar misschien is dat een wel erg wijsgerige verklaring.
Veelbelovend is de bijdrage van Peters, die de argumentatieve tekortkomingen in het rapport probeert aan te wijzen. Inderdaad: geschiedfilosofie is argumentatietheorie of zij is niets. Het dient overigens gezegd dat Blom en De Graaff de kritiek meestendeels manhaftig – en nu en dan overtuigend – pareren.
Deze bundel is voor historici van belang, niet vanwege de (noodzakelijk beperkte) diepgravendheid, maar wel vanwege de thema’s die worden aangeroerd, en bovenal vanwege de niet-omfloerste toon waarop de discussie wordt gevoerd.
Dit artikel is exclusief voor abonnees