Los nummer euro 16,00. Tel.: 0592-37 95 55
Onlangs hoorde ik dat in de geschiedwetenschap onderscheid wordt gemaakt tussen A- en B-tijdschriften. Iemand die in een A-tijdschrift publiceert, telt mee in de internationale wetenschap. Wie in een B-tijdschrift schrijft, geldt hooguit als een aardige krabbelaar. Laat nu niemand onmiddellijk onder de indruk zijn van dit onderscheid. Het enig geldende criterium zou moeten zijn of een artikel goed geschreven is. Gelukkig kan het ook samengaan: een internationaal gewaardeerd vaktijdschrift vol leesbare artikelen. Het Tijdschrift voor Geschiedenis vormt daarvan een levend bewijs. Het tijdschrift is zelfs aanzienlijk interessanter geworden sinds de fusie met Theoretische Geschiedenis.
In het najaarsnummer (2002-3) van het Tijdschrift voor Geschiedenis buigt de Nijmeegse hoogleraar Peter Raedts zich over de vraag hoe er in de vroegmoderne tijd naar de Middeleeuwen werd gekeken. Rooms-katholieken moesten wel toegeven dat Kerk en paus in verval waren geraakt, maar meenden ook dat de Kerk `de waarheid’ had bewaard. Er waren, zo redeneerden roomse geleerden, al voor reformator Luther critici geweest. Protestanten redeneerden op dezelfde wijze. Alleen zagen zij in de roomse Kerk een fout instituut. Het waren de critici van Rome die `de waarheid’ beschermden en doorgaven. Op die critici konden Luther en Calvijn voortborduren.
Overigens merkt Raedts op dat het beeld van de Middeleeuwen door de geschiedschrijvers van de vroegmoderne tijd nooit wezenlijk is gewijzigd. De gedachte dat de Middeleeuwen `donkere eeuwen’ van domheid en achterlijk bijgeloof waren, is nooit meer verdwenen. Daar kon zelfs de romantiek van de negentiende eeuw, waarin een grote herwaardering voor de Middeleeuwen bestond, niets meer aan veranderen. De voormalige jezuïet Raedts constateert het nuchter en gelaten. Ook hij lijkt ervan doordrongen dat het gedaan is met het christendom.
`Waren er geen oorlogen geweest, dan hadden ze moeten worden uitgevonden.’ Die opmerkelijke stelling komt voor in De filosofie van de oorlog, een studie die de Amsterdamse socioloog Sebald Rudolf Steinmetz (1862-1940) in 1907 publiceerde. Patrick Dassen analyseert in een uitstekend artikel de betekenis van deze consequente sociaal-darwinist, die harde opvattingen niet schuwde. Zo moest Steinmetz niets hebben van het `dwaze en gevaarlijke dogma van de menschelijke gelijkheid’. Hij meende dat de studie van `rassen’ serieuze aandacht verdiende, al was het maar om de koloniale volkeren te kunnen begrijpen en ook te kunnen uitbuiten.
Een enge man dus, deze Steinmetz? Dassen leert dat het zo simpel niet ligt. Om te beginnen wijst niets op sympathie van Steinmetz voor het nazisme. Bovendien was Steinmetz een typische spruit van het polderlandschap. Hij mocht stoer praten over ongelijkheid en rassenkunde, maar zodra hij onrecht over de grens bespeurde, stak hij een Nederlands vingertje op. De Engelsen waren een schandelijk volk dat zijn koloniën misdadig behandelde. En de Amerikanen hadden de indianen `verdreven en uitgemoord’. Moralist Steinmetz was gewoon een Nederlander, en dus een brave man.
Dit artikel is exclusief voor abonnees