De aankondiging op de achterflap van Theater van de angst dat auteur Beatrice de Graaf met ‘geruchtmakende conclusies’ komt, lijkt een miskleun van de uitgever. Is zo’n claim niet wat prematuur bij een boek dat vers van de pers rolt? Waarschijnlijk wordt gerekend op reacties op de stelling dat terughoudende bestrijding van het gevaar beter werkt dan een war on terror met alle toeters en bellen.
Dat Nederland, anders dan bijvoorbeeld Duitsland en Italië en afgezien van de treurige acties van een paar dolende geesten, tot nu toe aardig door het tijdvak is gerold waarin het terrorisme furore maakt(e), is mede te danken aan het hier heersende gebrek aan ‘middelen, manschappen en mensen’. We maakten van de nood een deugd. De nood was de relatief ‘zwakke doorvoeringsmacht’ van de overheid’: het viel de bestuurders niet mee een strenge aanpak van terrorisme af te dwingen. De deugd was dat veldwachter Bromsnor en andere ambtsdragers die zich niet snel gek lieten maken, meer invloed op het discours kregen dan de paniekzaaiers.
De Graaf wil dat, blijkens haar warme pleidooi voor een verzoenend discours, graag zo houden. In zoverre komt dit boek precies op het goede moment, aan de vooravond van Tweede-Kamerverkiezingen waarin Geert Wilders en zijn epigonen weer veelvuldig alarm zullen slaan over een vijfde colonne van moslims. Maar helaas, de Wildersen van deze wereld zullen een boek als dit, geschreven door een medewerker van het Haags/Leidse Centrum voor Terrorisme en Contraterrorisme en voorzien van een voorwoord van onze nationale terreurbestrijder Akerboom, vermoedelijk zien als een bewijs (!) dat het monster (!) dat onze cultuur (!) ondermijnt (!) zich al een tunnel naar het centrum van de macht heeft geboord.
Terrorisme en contraterrorisme zijn vormen van theater. Onthoud je de terroristen/acteurs hun felbegeerde openbare aandacht, dan heb je al een belangrijke slag gewonnen, zegt De Graaf. Zij spreekt van de grote risico’s die verbonden zijn aan ‘securitisation’: het verschijnsel dat overheden de bedreigingen voor de nationale veiligheid bij voorkeur opblazen tot een omvang die hun volmacht verschaft om deze te bezweren. Hoe meer de hoeders van de veiligheid de schijnwerpers daardoor ook op zichzelf richten, des te minder effectief zij blijken te worden.
Het in Nederland gepraktiseerde polderen heeft natuurlijk zijn grenzen, zoals De Graaf aantoont aan de hand van de Molukse acties in de jaren zeventig van de vorige eeuw. De treinkapers wilden wél serieus worden genomen! Anders voerden zij het geweldsniveau nog wat verder op om een heldenstatus te verwerven. De schouders ophalen of op een andere manier het geweld bagatelliseren is dus ook niet effectief.
Alles komt aan op zorgvuldige maatvoering. Met soms meer geluk dan wijsheid bewerkstelligden de Nederlandse regeringen van die jaren een optimum van doelmatigheid, door aan te sluiten bij de tradities van de verzuilde samenleving, met hun geringe hang naar transparantie. In relatieve stilte trad de overheid redelijk kordaat op. De Amerikaanse consul, geconfronteerd met bezettingen van zijn kantoor, kreeg zij met deze gecultiveerde slapheid op de kast. Tja, was het antwoord op zijn protest: jammer, maar in dit land vraag je daarom als je Hanoi bombardeert.
Kom daar nu nog eens om, zegt De Graaf even wijs als nostalgisch. De pers en de populistische politici slaan maar al te vaak hun slag. De kassa’s van het theater rinkelen. En de bedreiging wordt er alleen maar groter van.
Beatrice de Graaf
Theater van de angst. De strijd tegen terrorisme in Nederland, Duitsland, Italië en Amerika
412 p. Boom, € 25,00
Dit artikel is exclusief voor abonnees