‘Een stijf lid is een waarschuwing van Onze Lieve Heer.’ Het zou zomaar een citaat van Gerard Reve kunnen zijn, al had hij wellicht het wat alledaagse ‘waarschuwing’ vervangen door een dubbelzinniger ‘vingerwijzing’. Van Reviaanse ironie is hier echter helemaal geen sprake, aangezien deze uitspraak afkomstig is uit de collegeaantekeningen van een priesterstudent uit 1951.
Bekend is dat tot in de jaren zestig katholieke priesters zich intensief bezighielden met het seksleven van de gelovigen. Niet alleen werd er driftig op aangedrongen dat er veel kleine katholiekjes bijkwamen – ‘Ons mam was net een autobus: er zat altijd volk in,’ verklaarde een bejaarde Brabander – maar ook werd scherp in de gaten gehouden wat men in bed of elders uitspookte. In de ogen van veel buitenstaanders was dat natuurlijk nogal vreemd. ‘Als je het spel niet speelt, moet je je ook niet met de spelregels bemoeien,’ luidt een bekend grapje van Wim Kan. Waar hadden die celibataire priesters het over, wat wisten zij nu van seksualiteit?
Nou, echt alles. En niet alleen van de meer gangbare praktijken, maar ook van de meest bizarre perversiteiten. Dit blijkt uit onderzoek van René Bastiaanse, directeur van het Brabants Historisch Informatiecentrum, die niet alleen de moraaltheologische handboeken heeft bestudeerd, maar tevens heeft gekeken naar de talloze aantekeningen die priesters in opleiding tijdens hun studie maakten.
Onkuisheid. De Nederlandse biechtpraktijk 1900-1960 is het eerste deel van een trilogie over de bij katholieke priesters aanwezige kennis van seksualiteit en de wijze waarop de kerk zich met het liefdesleven van de gelovigen bemoeide. In dit deel staat de ‘tegennatuurlijke onkuisheid’ centraal. Dat betekent niet alleen dat er aandacht wordt besteedt aan homoseksualiteit, maar ook aan zelfbevrediging, bestialiteit, sadisme, masochisme, exhibitionisme en fetisjisme.
Werkelijk niets bleef onbesproken. Je vraagt je af wat er moet zijn omgegaan in de hoofden van deze jongemannen, die van het geleerde niets in praktijk mochten brengen.
Doel van deze kennis was het adequaat kunnen reageren op wat parochianen tijdens de biecht allemaal vertelden. Hoewel de priester bij jongeren niet te veel mochten doorvragen – je moest ze natuurlijk niet op ideeën brengen – behoorde hij bij volwassenen wel precies te weten of zij, wellicht zelfs zonder het te weten, geen zonde hadden begaan. Slechts één niet opgebiechte zonde kon immers al leiden tot eeuwige verdoemenis, en daarvoor diende de herder zijn kudde te behoeden.
Bastiaanse benadrukt dat de verschijning van dit boek niets te maken heeft met de berichtgeving over het seksueel misbruik door katholieke geestelijken, maar wijst er wel op dat er inhoudelijk uiteraard een zeker verband is. Niet alleen kregen aankomende priesters tot in detail te horen wat er allemaal mogelijk was, tegelijkertijd was de seksuele moraal die de kerk oplegde uitzonderlijk streng en kil. Alles draaide om het onderdrukken van seksuele driften. Aan de beleving van seksualiteit werd geen enkele aandacht besteed, zodat dit zeker bijdroeg aan het ontstaan van wat Bastiaanse een ‘neurotische voedingsbodem’ noemt. De meeste priesters wisten de problematische seksuele onthouding te sublimeren tot religieuze bezieling, maar dat een fors aantal behoorlijk in de fout is gegaan kan moeilijk verwondering wekken.
René Bastiaanse
Onkuisheid. De Nederlandse biechtpraktijk 1900-1960
208 p. W Books, € 22,95
Dit artikel is exclusief voor abonnees