Anton van Hooff:
‘Op zich lijkt Hillary Clinton mij behoorlijk competent. Maar het verbaast me dat er in de Verenigde Staten steeds weer nieuwe politieke dynastieën opstaan. Eerst had je de Kennedy’s, toen kwamen de Bushes en nu dan weer de Clintons. Zoiets zou je toch eerder in het verre verleden plaatsen, met regentenfamilies die elkaar posities toeschuiven. Het geeft ook aan hoe groot het belang is van geërfde netwerken en kapitaal in het Amerikaanse politieke systeem. Vanuit democratisch oogpunt is dat zeer bedenkelijk.
Het Amerikaanse presidentschap heeft toch een wat vorstelijk karakter. Net als in Frankrijk is het een soort gekozen monarchie. In de periode dat het Amerikaanse presidentiële systeem ontstond, aan het einde van de achttiende eeuw, waren er ook nog geen presidentiële modellen voorradig. Gevoegd bij de militaire bedreiging die voormalig kolonisator Groot-Brittannië nog altijd vormde, werd daarom voor het traditionele model van het machtige staatshoofd als opperbevelhebber gekozen.
Voor mij is Duitsland een veel beter voorbeeld van een moderne, democratische republiek. Daar kun je alleen president worden op grond van bewezen kwaliteiten in bestuur en politiek. De Duitse president kan daarom ook gemakkelijker een morele rol vervullen als “zedenmeester” van de natie. Als overtuigd republikein spreekt mij dat meer aan.’
Ruth Oldenziel:
‘Waarom zou het onwenselijk zijn? Het Amerikaanse systeem zit nu eenmaal anders in elkaar dan wij gewend zijn. Het is veel meer op personen gericht dan op een partij. In Europa kiezen wij allereerst voor een partij met een bepaald politiek programma. Zoals het hier ook de partijen zijn die van oudsher hun eigen bewindslieden en politiek vertegenwoordigers uit het partijkader kiezen.
In de VS is het precies andersom: je kiest een president, die vervolgens zijn eigen team meeneemt. De partijorganisatie dient vooral als vehikel voor de verkiezingen. In zo’n situatie is het een belangrijke pre als je een machtige politieke familie achter je weet, zoals dat het geval was met krachtdadige presidenten als John Quincy Adams, John F. Kennedy of George W. Bush. Zij konden zich als president slagvaardig tonen omdat ze, dankzij hun familie, werden omringd door een eigen politieke machine met ruime ervaring.
Dat was het manco van Obama. Hij had een talentvol team samengebracht, dat helaas de noodzakelijke bestuurservaring miste. Daarom miste zijn regering slagkracht, wat hij alleen kon repareren met oude getrouwen uit de Clinton-tijd. Ook Bill Clinton miste in zijn eerste termijn een ervaren groep. Hillary kan mede dankzij de carrière van haar man direct een veel krachtdadiger team samenstellen.’
James Kennedy:
‘Ik zou daar inderdaad niet blij mee zijn. Deels uit principe: een republiek zou niet afhankelijk mogen zijn van politieke dynastieën. Maar de geschiedenis wijst daarnaast ook uit dat politieke families doorgaans geen inspirerende presidenten opleveren.
John Quincy Adams, zoon van de tweede Amerikaanse president John Adams, werd in 1824 ternauwernood tot zesde president gekozen. De verkiezing van de laatste was al even omstreden als die van George W. Bush in 2000. Beide presidenten Adams staan, net als de twee Bushes, onder historici niet erg hoog aangeschreven – al wordt ook bij hen de vader iets hoger gewaardeerd dan de zoon. Vader en zoon Adams waren eigenlijk te intellectueel en sociaal afstandelijk om krachtige presidenten te kunnen zijn. Ze zaten liever met een boek in een hoek.
Ook William Henry Harrison, in 1840 tot negende president gekozen, en zijn kleinzoon Benjamin, in 1889 tot 23ste president verkozen, waren geen succes. De eerste stierf al snel aan de gevolgen van een verkoudheid, en ook de tweede heeft als zittende president weinig kunnen bereiken. De enige hooggewaardeerde presidenten die familie van elkaar waren, zijn Theodore en F.D. Roosevelt. Maar zij waren slechts verre achterneven van elkaar en behoorden tot verschillende partijen. Ze maakten dus zeker geen deel uit van een dynastie.’