‘De Nederlander’ – het klinkt zo vanzelfsprekend. Maar in de vroege Middeleeuwen was hij nog nergens te bekennen. Sterker nog: de stammen waaruit hij zou moeten voortkomen waren nog maar net in de maak. Op zoek naar etnisch houvast, gewapend met een heel oude smeltkroes en een nog oudere wegenkaart.
Het is een onooglijk voorwerp uit de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden: meer een klomp dan een kom, het pokdalige product van langdurige actie en reactie, van gebruik en hergebruik, van steeds weer nieuwe metalen die erin werden gesmolten en eruit werden gegoten. Het smeltkroesje met het inventarisnummer b 1913/11.93 stamt uit de vijfde à achtste eeuw en is dus zo’n vijftienhonderd jaar oud.
Wie de oorspronkelijke eigenaar was, is nooit meer te achterhalen. En al is het gevonden in het noorden van Nederland, het is zelfs niet met zekerheid te zeggen welke etnische oorsprong die eigenaar had.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Juist in die periode was het alsof een reusachtige roerstaaf zich midden in Europa had gezet en rond was gaan draaien in steeds grotere kringen. Populaties klonterden samen en losten weer op. Stamnamen klonken op en verstomden weer, en klonken wéér op, maar duidden dan op dezelfde mensen op een heel andere plaats, of heel andere mensen op dezelfde plaats. Ook in de streek die nu ons land vormt.
De hedendaagse Nederlander die een blik werpt in de smeltkroes van die tijd, kan het alleen maar duizelen van de voortdurende werveling. ‘De Nederlander’ – het klinkt zo vanzelfsprekend, maar kan hij in die werveling wel gevonden worden? Op zoek naar etnisch houvast, gewapend met een oude smeltkroes en een nog oudere wegenkaart.
Wie in de eenentwintigste eeuw de trein van Leiden naar Utrecht neemt, met in zijn bagage een kopie van een derde-eeuwse Romeinse wegenkaart met de naam Tabula Peutingeriana, zit ineens niet meer in een intercity maar in een intercastellum. Niet van station naar station reist hij, maar van castellum naar castellum, van Romeinse grenslegerplaats naar Romeinse grenslegerplaats, van Matilo via Albaniana en Nigrum Pullum naar Laurum en verder.
Dan beseft hij dat het spoor waarover hij zich voortbeweegt grofweg een deel van een belangwekkende historische lijn is: de grens van het Romeinse keizerrijk. Tuurt hij rechts uit zijn raampje, dan kijkt hij uit op het vroegere Romeinse grondgebied. Tuurt hij naar links, dan kijkt hij in de richting van gebied dat vrijwel geen dag door de Romeinen is beheerst.
Die oude grens, oftewel limes, was niet zomaar iets. Het land dat nu Nederland heet was tot in de derde eeuw rigoureus in tweeën gedeeld. Binnen de limes heerste een geheel geromaniseerde cultuur, waarin de oude Bataven en Cananefaten waren opgegaan. Erbuiten lag het land van de vrije Germanen.
‘Germanen’ was trouwens niets meer dan een Romeins-bestuurlijke naam. De Romeinen noemden alle ‘barbaren’ die in onze West-Europese streken woonden zo. Maar intussen was er geen Germaan die zichzelf in die tijd als Germaan zag. In werkelijkheid bestonden zij uit losse groepen en stammen met veel verschillende namen.
In de natste gebieden van ons deel van Germania, het terpengebied in het huidige Friesland en Groningen en het duinengebied langs de westkust, hielden de Friezen zich op. Over hen schreef de Romeinse historicus Tacitus aan het eind van de eerste eeuw dat ze tegen de zee aan leefden en rondom onmetelijke meren, en Plinius de Oudere vertelde meewarig dat ze op heuveltjes woonden en rond hun hutten aan visvangst deden. Een waarlijk maritiem volkje, dat wisten de Romeinen dus al. Maar of die Friezen echt een volk vormden?
Ook de benaming ‘Frisia’ was een uitvinding van de Romeinen, die alles graag overzichtelijker maakten dan het eigenlijk was. Tegenwoordig wordt betwijfeld of de bewoners van al die verschillende terpen en duinen zich erg met elkaar verbonden voelden, of zelfs maar aan elkaar verwant waren. En veel kans om alsnog een volk te worden kregen ze niet: in de loop van de derde eeuw begon het grootste deel van Frisia leeg te lopen, waarschijnlijk omdat het er door een klimaatverandering zelfs de Friezen te nat onder de voeten werd.
Juist in die tijd doken in het hoger gelegen Salland (nu Overijssel) de Franken op: Germanen die zich hadden gegroepeerd in het gebied tussen Rijn en Weser. Zij begonnen al snel de limes te bestoken, met soms verwoestende gevolgen voor het geromaniseerde deel van ons latere Nederland. Een Romeinse redevoering uit het jaar 297 stelt: ‘Het gebied dat pal aan het niet-Romeinse land grenst lijdt vreselijk, als het ware net zo geruïneerd door de woestheid van de Franken als wanneer het bedolven zou zijn door de overstromende rivieren en de tegen zijn oevers aan klotsende zee.’
Maar ook deze Franken vormden nog lang geen volk. Eerder ging het om een los-vaste stammenzwerm, een gelegenheidscoalitie die op stap was gegaan zoals zoveel stammen in die tijd op stap waren, voortgedreven door ongunstige omstandigheden, op zoek naar vruchtbaarder grond – net als de Saksen, die inmiddels achter de Franken opdromden.
De etnische en culturele werkelijkheid in het ‘Nederland’ van voor de roerstaafperiode was dus complexer dan de politieke tweedeling tussen Romeins en niet-Romeins, tussen rechts uit het treinraampje en links uit het treinraampje. En het zou nog veel ingewikkelder worden.
Volgens de vroegste datering stamt smeltkroes b 1913/11.93 uit het jaar 400. Dan is ons kroesje precies in de tijd vervaardigd dat de bestaande stammenbewegingen in een versnelling raakten. De Grote Volksverhuizing was begonnen.
Het Romeinse Rijk, de wereldmacht die alles in evenwicht had gehouden, was in verval, en die toestand zou langzaam maar zeker verslechteren. Eén rijk kon het zelfs niet meer genoemd worden, met een keizer in het oosten en een keizer in het westen. Gebruikmakend van de verzwakking drongen de barbaren steeds sterker op, opgejaagd ook door de komst van de Hunnen uit Azië, die volgens de Romeinse historicus Ammanius Marcellinus ‘heel Europa tot stof vermaalden’.
De Romeinse grensbeveiliging met haar castella haperde. Als op de ene plek een probleem ontstond, werden legioenen aan een andere plek onttrokken, waardoor daar weer problemen ontstonden. Er vielen gaten, die nog maar provisorisch werden gedicht, vaak zelfs met hulp van barbaren die tot bondgenoot waren gemaakt.
De periode van de vierde tot de zesde eeuw behoort tot de spannendste van de West-Europese geschiedenis. Geen wonder dat een denker als Boëthius, dienend aan het Oost-Gotische hof, dat in deze tijd in Italië ontstond, verzuchtte dat alles veranderlijk was en dat elk greintje zekerheid ontbrak. Alles wérd anders.
De tijd heeft gevreten aan de oudst bewaard gebleven kopie van de Tabula Peutingeriana; het perkament is broos en verkleurd, en er zijn gaten in gevallen. Hij heeft een langgerekte vorm en keukenrolachtige afmetingen: 34 centimeter hoog en bijna 7 meter lang. De Peutingerkaart is dan ook geen weergave van de geografische werkelijkheid, maar een schematische voorstelling van de cursus publicus, het wegennet van het totale Romeinse Rijk van Engeland tot in India. Het Nederlandse deel beslaat er maar een fractie van, zoals het ook in het echt maar een futiel deel van het keizerrijk was.
Halverwege de vierde eeuw begon de Nederlandse limes, zoals die op de kaart stond aangegeven, zijn betekenis voor de Romeinen te verliezen. Keizer Julianus (331-363) liet de grens formeel zakken tot aan de Waal. Dit was de schuld van de opdringerige Franken uit Salland, door Julianus respectvol een van ‘de strijdbaarste volken aan de Rijn en aan de westelijke zee’ genoemd.
Deze Salische Franken, of Saliërs, vestigden zich zelfs in een streek ten zuiden van de limes. De Romeinen, nooit afkerig van een staaltje realpolitik, maakten hen tot bondgenoot en deden de grensverdediging aan hen over. Tot het midden van de vijfde eeuw waren het de Franken die het Nederlandse deel van de limes rustig hielden. Hun lot raakte verknoopt met dat van de Romeinse bewoners, en ze werden besmet door hun levensstijl en instituties.
Het bleek trouwens niet meer dan een tussenstop. In de vijfde eeuw zakten de Franken steeds verder zuidwaarts, de inkrimpende Romeinse beschaving achterna. Werd hun leider Childerik (‘de schrik van de ver weg wonende Friezen’) nog in zijn hoofdstad Doornik begraven, het graf van zijn zoon Clovis kwam in diens hoofdstad Parijs. Tegen die tijd was ons land voor de Romeinen van geen enkele betekenis meer. Zij wijdden geen letter meer aan de achtergebleven bevolkingsgroepen. Over die ‘duistere’ periode hebben we maar heel weinig kennis.
Maar in de zesde eeuw bleken de Franken weer volop in ons land te verkeren. Alleen waren dat allang niet meer dezelfde Franken. Succesvol als de oorspronkelijke Saliërs – zelf al een mengelmoes – waren, hadden anderen zich bij hen aangesloten, zoals dat ging in de Germaanse wereld. Bovendien: Clovis had alle andere Germanen in zijn buurt onderworpen, en een nieuw, eigen rijk gesticht op de puinhopen van het West-Romeinse Gallië: het Merovingische koninkrijk. ‘De Franken’, dat stond nu voor iets veelomvattends waarvan geen derde-eeuwse Saliër in Overijssel zich een voorstelling had kunnen maken.
Deze nieuwe, machtige Franken, aangelokt door een inmiddels heel belangrijke handelsverkeersader, de Rijn, richtten hun aandacht weer op het noorden. Zelfs zo sterk dat in de zesde eeuw de Frankische invloedssfeer ruwweg tot aan de oude Romeinse limes reikte. De tweedeling van Nederland had weer veel weg van die op de Peutingerkaart – maar dan wel met andere ‘poppetjes’.
Smeltkroes b 1913/11.93 is opgegraven uit een terp bij Garnwerd, in het huidige Groningen. Hij is daar tussen 400 en 750 terechtgekomen. Maar wie woonden daar toen? De Friezen waren immers halverwege de derde eeuw grotendeels weggetrokken. Toch had de vijfde-eeuwer Childerik de naam dat hij de schrik van de Friezen was. De term ‘Friezen’ had de eeuwen dus overleefd, ook al was dat de populatie niet gelukt.
Net als bij de Franken was de lading die door de naam werd gedekt in de loop van de duistere eeuwen radicaal veranderd. Want het is maar zeer de vraag of de Friezen uit de vroege Middeleeuwen verwant waren aan die uit de Romeinse tijd. Waarschijnlijker is dat de latere Friezen van elders afkomstig waren, dat het weer losse groepen waren die zich in het oude Friese gebied vestigden. Het kwam vaker voor dat een nieuwe populatie in een gebied zijn naam aan die van dat gebied ontleende, in dit geval Frisia. Bovendien hadden de oude Friezen een stoer imago, waarmee de nieuwe zich best wilden identificeren.
Ten noorden van de oude scheidslijn werden delen van Nederland dus net zo goed opnieuw etnisch ingevuld als ten zuiden ervan. Maar het verhaal is nog niet klaar. In de buurt van de oude Friezen en vroege Franken had zich nog een andere groep opgehouden: de Saksen, afkomstig van de Noordzeekust van Denemarken en Noordwest-Duitsland. Deze Saksen waren geen lieverdjes, ze waren berucht om hun piraterij.
In het begin van de vijfde eeuw begonnen zij zich tegelijk met de Angelen en de Juten in een ongeorganiseerde migratiestroom westwaarts te bewegen, in de richting van het latere Engeland. Onderweg door het noorden van Nederland vermengden de trekkers zich niet alleen onderling, ook onder de Friezen lieten ze de nodige sporen na. Bovendien bleven er groepjes hangen.
Het gevolg was dat de bewoners van de kusten die de Noordzee omringden nauwe banden met elkaar hadden, veel nauwere banden dan met het zuiden. Er werd druk over en weer gevaren, gehandeld en uitgewisseld daar rond die zee, tussen mensen die elkaar in ieder geval in grote trekken konden verstaan. Terwijl zich in het zuiden langzaam de Frankische ommekeer voltrok, ontstond in het noorden een eigen kringetje, een aparte smeltkroes als het ware: de Noordzee-cultuur.
In het jaar 695 vond de Slag bij Dorestad plaats. Friezen en Franken stonden tegenover elkaar in het hart van het latere Nederland, op die oude scheidslijn, de limes, die nog steeds het lot van deze streken bepaalde. Dorestad lag in de buurt van het huidige Wijk bij Duurstede, bij de splitsing van de Kromme Rijn en de Lek, precies op een punt waar verschillende belangrijke handelsroutes over het water samenkwamen.
Het was toen al decennialang bonje tussen de Friezen en de Franken. Beiden wilden de oude castella controleren. De Friezen, in de Noordzee-cultuur uitgegroeid tot bijzonder succesvolle (tussen)handelaren, waren machtiger geworden, en breidden zich zuidwaarts uit. Ze hadden zelfs een koning, Radbod. De macht van de Franken sprak inmiddels voor zich. Zij stonden bij Dorestad onder aanvoering van hofmeier Pippijn van Herstal, een van de leidende edelen van het Frankische koninkrijk.
Het Friese koninkrijk tegenover het Frankische koninkrijk – het klinkt overzichtelijk. Ver weg lijkt ineens de tijd van de gelegenheidscoalities, van de los-vaste verbanden van ongewisse herkomst, van het samenklonteren en weer uiteengaan van migrerende groepen.
Toch is het twijfelachtig of het ‘Friese koninkrijk’ op dat moment wel zo gevestigd was, en zelfs of het wel echt bestond. Laat staan of ‘de’ Friezen van toen zichzelf ook echt als één volk zagen. Er was geen politieke eenheid die het hele Friese territorium omspande. Radbod, de Friese aanvoerder in Dorestad, was niet de koning van alle Friezen, en bovendien: zo heel lang woonden deze nieuwere Friezen nog niet eens bij elkaar.
Overal in het westen van Europa was na het vertrek van de Romeinen eenzelfde tendens te zien. Naarmate de werveling vertraagde, begonnen er koninkrijkjes te ontstaan. Vaak ontwierpen de nieuwe koningen, in hun zucht om hun macht stevig te vestigen, diep in het verleden wortelende stambomen voor zichzelf en daaraan gekoppelde mythische ontstaansgeschiedenissen voor hun onderdanen. Ze deden, kortom, alsof een eigenlijk nog niet eens bestaand volk altijd al had bestaan. De Franken vonden het belangrijk om aan te haken bij de oude Romeinse beschaving; zij verzonnen bijvoorbeeld een oorsprong in Troje. Andere nieuwe koningen zochten naar een meer ‘eigen’ identiteit.
In werkelijkheid hadden de volken in spe niet één eenduidige oorsprong, en had hun ontstaan veel meer te maken met politieke berekening dan met een bloedband. Niet toevallig hebben historici sinds de oorlog in voormalig Joegoslavië bijzondere aandacht voor het analyseren van deze vroegmiddeleeuwse etnogenese.
In de Slag bij Dorestad vochten twee partijen met een schemerige herkomst, nog maar net op weg om volken te worden. Van de uitkomst hing veel af voor hun toekomst. Het waren de Franken die de Friezen versloegen, en die op koers lagen voor een aantal glorieuze eeuwen.
De laatste datering van de Garnwerder smeltkroes is 750. Dat is net voordat de oude scheidslijn op de Peutingerkaart voorgoed werd weggevaagd, en wel door de Frankische koning Karel de Grote. Hij verzamelde het multiculturele ratjetoe in ons land voor het eerst in één hand – als nietig onderdeel van een groter rijk. Nog steeds was ‘de Nederlander’ in geen velden of wegen te bekennen.
MEER WETEN
Boeken
De geschiedenis van Nederland in de laat-Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen wordt verhaald door de Utrechtse historicus Marco Mostert in zijn boek In de marge van de beschaving. De geschiedenis van Nederland 0-110 (2009).
Alles over Dorestad is te lezen in Dorestad, wereldstad in de Middeleeuwen, van de hand van kunsthistorica en archeologe Annemarieke Willemsen (2009).
Wie dieper in de etnogenese wil duiken kan terecht bij Regna and gentes. The Relationschip between Late Antique and Early Medieval Peoples and Kingdoms in the Transformation of the Roman World, onder redactie van Hans-Werner Goetz e.a. (2003). Een prettig afstandelijke en heldere blik op ditzelfde onderwerp biedt de niet-Europeaan Patrick J. Geary in The Myth of Nations. The Medieval Origins of Europe (2002).
Museum
Het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden toont de smeltkroes met het inventarisnummer b 1913/11.93 niet, maar exposeert tot en met 2020 een totaaloverzicht van de archeologiegeschiedenis van ons land, waarin ook de Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen aan bod komen: Archeologie van Nederland. Van prehistorie tot gisteren. Zie www.rmo.nl/actueel.
Internet
Op de klassiekenwebsite Livius.org staat een (Engelstalig) artikel van Jona Lendering over de Tabula Peutingeriana: www.livius.org/pen-pg/peutinger/map.html.