Home RUUSBROEC. LITERATUUR EN MYSTIEK IN DE VEERTIENDE EEUW

RUUSBROEC. LITERATUUR EN MYSTIEK IN DE VEERTIENDE EEUW

  • Gepubliceerd op: 27 mei 2003
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Peter Hoppenbrouwers

De moderne lezer moet heel wat overwinnen om de werken van de Brabantse mysticus Jan Ruusbroec (ca. 1293-1381) te kunnen waarderen. Wie geniet er nog van een feest van de geest waar geen geestverruimende middelen worden geserveerd en dat eindigt in een kuise, want geheel spirituele bruidsnacht met de Heer?


Een schrale troost is dat ook de grote meerderheid van Ruusbroecs tijdgenoten afhaakte. Voor ‘oningewijden’ was ook toen ‘de gecompliceerde taal volslagen onverstaanbaar’, en zoals een mysticus betaamt, was Ruusbroec ‘wereldvreemd uit overtuiging’. Maar een kleine minderheid zag het anders en toen Ruusbroec als jonge kapelaan in Brussel had neergeschreven wat er allemaal bij zo’n mystieke bruiloft komt kijken, raakte hij op slag beroemd in kringen van ‘godsvrienden’ – netwerken van hooggemotiveerde gelovigen van allerlei slag: geestelijken en leken, arm en rijk.
        Onvrede met de dubieuze spirituele kwaliteit van het klerikale leven in de wereldse metropool Brussel brachten Ruusbroec en twee geestverwanten ertoe om zich in 1345 terug te trekken op het landgoed Groenendaal, dat hertog Jan III van Brabant hun had geschonken. Zij stichtten hier een kleine kanunnikengemeenschap, die de regel van Augustinus aannam. Langs deze weg probeerden Ruusbroec en de zijnen invulling te geven aan een leven waarin het oude monnikenideaal van (gods)beschouwing in afzondering werd gecombineerd met actief priesterschap binnen een apostolische setting. In de lommerrijke rust van Groenendaal voltooide Ruusbroec het overige deel van zijn niet bijster omvangrijke oeuvre. Zijn geleerdste uitspatting was Vanden geesteliken tabernakel, een mystiek commentaar op het bijbelboek Exodus, tevens het oudste bijbelcommentaar dat ons in het Middelnederlands is overgeleverd.
        Hoe braaf en vroom Ruusbroecs werk op ons ook overkomt, in de tijd zelf was het allerminst onomstreden. Er waren twee soorten bedenkingen. De eerste draaide om de vraag of Ruusbroec in zijn mystieke ambities niet was doorgeschoten. Riekte de formulering dat de ziel de ‘hoechster enichheit sonder differencie, dat is sonder onderscheit’ kon bereiken niet naar vermenging van het goddelijke met het menselijke, en daarmee naar een vergoddelijking van de mens – iets wat theologisch volstrekt niet door de beugel kon?
        Daar kwam nog bij dat Ruusbroec zijn transcendentale ervaringen beschreef in de volkstaal. Theologische debatten werden al eeuwen in het Latijn gevoerd; in die tijdspanne was een heel begrippenapparaat geijkt, dat niet zomaar in een volkstaal kon worden omgezet. Bovendien had Ruusbroec door in de volkstaal te schrijven zijn gevaarlijke denkbeelden toegankelijk gemaakt voor een publiek dat daartoe de intellectuele bagage miste.
        De kritische geluiden zijn nooit helemaal verstomd en bleven uit verschillende hoek komen: van Geert Grote, voorman van de Moderne Devotie; vanuit de universiteit van Parijs; vanuit de orde der kartuizers, waarbinnen trouwens evengoed veel sympathie voor Ruusbroec bestond. Het betekende dat Ruusbroecs invloed op het religieuze klimaat van de vijftiende eeuw minder groot was dan zijn trouwste aanhangers hadden gewenst.
        Als literatuurhistoricus wil Geert Warnar Ruusbroec in de eerste plaats rehabiliteren als groot schrijver en opmerkelijk vernieuwer van de (Middel)Nederlandse taal. Daarbij werpt Warnar zich nadrukkelijk op als exponent van het nieuwe, door de cultuurgeschiedenis aangeraakte literatuurhistorische onderzoek. Het uitgangspunt daarbij is om middeleeuwse auteurs niet alleen letterkundig of – in Ruusbroecs geval – theologisch te duiden, maar vooral om hen mét hun teksten beter in een sociaal-historische context te plaatsen.
        Ruusbroec wordt zo de ‘centrale figuur in een literatuurkring’ die zich feitelijk uitstrekte van Brussel tot Bazel. Zijn levensverhaal wordt verteld aan de hand van zijn teksten en de chronologie van hun verschijning, met af en toe een en ander over het Nachleben – kortom, het procédé dat eerder door Warnars leermeester Frits van Oostrom in Maerlants wereld is toegepast. Net als Van Oostrom is Warnar een begenadigd schrijver uit wiens pen regelmatig wonderschone zinnen vloeien. En zo is ook in dit boek een feest voor de geest aangericht waarvan althans deze lezer volop heeft genoten.

Peter Hoppenbrouwers is hoogleraar middeleeuwse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.