Historisch Nieuwsblad sprak in 2000 met Ruud Lubbers, over het toen twintigjarig bestaan van het CDA. ‘Joop den Uyl en kabinetsformateur Jaap Burger probeerden de ARP, CHU en KVP uiteen te drijven. In real life gebeurde precies het tegenovergestelde. We kwamen nader tot elkaar.’
Direct na de rampzalige verkiezingsuitslag van 1967 – voor het eerst sinds 1918 behalen ARP, CHU en KVP samen nog niet eens de helft van de zetels – besluiten de drie confessionele partijen dat samenwerking voortaan niet slechts wenselijk, maar ook noodzakelijk is. Een aantal vooraanstaande partijleden, de Groep van Achttien, krijgt als taak op zoek te gaan naar overeenkomsten in ideologische uitgangspunten en politieke koers van de drie partijen.
Dat valt niet mee. De weg naar samenwerking duurt lang en is geplaveid met meer hindernissen dan men in 1967 had kunnen denken. Pas dertien jaar later, om precies te zijn op 18 oktober 1980, is het samengaan van ARP, CHU en KVP in een nieuwe partij, het CDA, een feit. Enkele weken eerder zijn de drie oude partijen met veel bombarie opgeheven. Eerst de CHU, daarna de ARP en ten slotte de KVP.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De fusie betekent niet alleen het einde van een eeuw verzuilde confessionele politiek, het is meteen ook het startsein voor de ongekende ‘successtory’ van het CDA: van 1982 tot 1994 domineert de nieuwe partij de Nederlandse politiek. Drie opeenvolgende kabinetten lang wordt Nederland geregeerd door christen-democraten, de eerste zeven jaar met de VVD en vanaf 1989 met de PvdA.
Grote man van het CDA – én van de Nederlandse politiek in de jaren tachtig – is zonder twijfel Ruud Lubbers, sinds 1982 partijleider en tussen 1982 en 1994 minister- president van ons land. Lubbers heeft een geheel eigen stijl van regeren – pacificerend, depolariserend en vooral zéér oplossingsgericht. Is de entree van Lubbers in het torentje ook de entree van de manager in de politiek?
‘Pragmatische no-nonsense politiek, dat was ons gezicht’, herinnert Lubbers zich. ‘Altijd tot oplossingen komen over de ideologische verschillen heen, dat is tegelijk mijn kracht en mijn zwakte. Sommigen waarderen het, anderen verfoeien me daarom. Jan de Koning (toenmalig minister van Ontwikkelingssamenwerking, sp/rz) en mijn vrouw hebben de term no-nonsense gelanceerd. Zij hadden ook beiden die uitstraling, vindt u niet? Het is heel simpel: christen-democratische politiek is sociale politiek. En sociale politiek gaat niet om mooie woorden. Sociale politiek draait alleen om uitkomsten. Uitkomsten, uitkomsten en nog eens uitkomsten. Geen flauwekul.’
Even terug naar het begin. Was de oprichting van het CDA een ‘historische noodzakelijkheid‘ of was het vooral een prestatie van individuen?
‘Ik zie eigenlijk twee ontstaansredenen, twee drives. Ten eerste de behoefte om politieke invloed te blijven uitoefenen in een periode van secularisering. Toen de positie van de denominational parties, met een ouderwets woord confessionele partijen, verzwakte, rees de vraag: wat doen we? Moeten we niet gaan samenwerken? Dat is één reden. De andere reden is een stuk positiever: in toenemende mate werd de dialoog met de zusterpartijen als een uitdaging gezien.
Het besef dat we verschillend waren, was er wel, maar we gingen – meer ideologisch – op zoek naar onze gemeenschappelijke wortels. Individuele prestaties speelden natuurlijk ook een rol. Ik denk dan met name aan de constructieve gesprekken van voormannen als Mellema, Biesheuvel en Schmelzer. Ik noem dat voor het gemak maar even het pre-Steenkamp tijdperk. Daarna is diezelfde Steenkamp natuurlijk de grote man, de absolute bindende factor.’
En hoe groot is de rol van Van Agt, de man van het volk, geweest?
‘Ik beschouw Van Agt als de trouvaille en de creatie van Steenkamp. Een geniale vondst. De jonge hoogleraar uit Nijmegen met veel potentie, die ondanks zijn tengere gestalte zijn rug recht hield in de strijd met Den Uyl. Steenkamp noemde Van Agt niet voor niets ‘een blok beton met bloemetjes’. Zo was het ook: Van Agt heeft de CDA-achterban aan zich weten te binden door te zeggen: men wil ons wegdrukken, maar dat laten we niet gebeuren. Van Agt had het talent het volk achter zich te krijgen. Ik zie de combinatie Steenkamp en Van Agt als een duidelijke pluskracht in de geschiedenis van het CDA.’
Op wat voor problemen stuitten de onderhandelaars?
‘Er waren twee soorten moeilijkheden: de zogenaamde grondslagproblematiek en de discussie over de politieke koers van de partij. Deze problemen haakten veel meer in elkaar dan vaak gedacht wordt. Het is niet eenvoudig te scheiden. Een voorbeeld: Willem Aantjes, over wie vaak te negatief gesproken wordt, werd – niet ten onrechte overigens – als centrumlinks getypeerd. Dick de Zeeuw (van 1972 tot 1975 KVP-voorzitter, rz/sp) werd ook als centrumlinks gezien. Maar Aantjes vond De Zeeuw echter te weinig diepzinnig. U moet weten: Aantjes dwong anderen altijd tot stevige ideologische analyses. In het dilemma van de oprichting van het CDA stonden deze twee centrumlinkse politici lijnrecht tegenover elkaar. Zo gecompliceerd was het allemaal.’
Bent u ooit bang geweest dat het mis ging, dat het CDA er niet zou komen?
‘Nee, nooit aan getwijfeld. De vorming van het CDA was een productief, stimulerend proces. Goed, het duurde lang, maar ik heb nooit het gevoel gehad dat het sneller moest. Ik wil hiermee ook weer niet zeggen dat “het bezit van de zaak het einde van het vermaak is”, maar dertien jaar was voor mij geen bezwaar. De problemen waren niet mals, daar moet je niet te makkelijk overheen stappen. Toen we in 1977 de oriënterende besprekingen achter de rug hadden en met een gezamenlijke kieslijst kwamen, doken er veel praktische problemen op. Ik zou bijna zeggen: toen werd het pas écht moeilijk. Wie wordt er fractievoorzitter, hoe liggen de verhoudingen, dat soort vragen doemden op.
En voor mezelf werd het ook moeilijker: ik was sinds 1973 minister van Economische Zaken geweest, maar in 1977 werd ik vice- fractievoorzitter en in 1978, na de verdrietige Aantjes-affaire, zelfs fractievoorzitter. Ik kwam in een lastige politieke situatie: hoe gaan we om met de kleine meerderheid in de Tweede Kamer? Bovendien werd ik vanaf dat moment stevig betrokken bij de grondslagproblematiek. Je kunt zeggen dat ik toen echt een CDA-man werd. Ik ging ook meer spreekbeurten houden, bijvoorbeeld in Putten op de Veluwe, waar ik anders als katholiek nooit zou zijn gekomen.’
En dan volgt in 1980 de officiële oprichting van het CDA: na al die jaren eigenlijk vrij plotseling en geruisloos. Hoe heeft u die periode ervaren?
‘Als een moeilijke tijd. Steenkamp nam afscheid als partijvoorzitter en ik heb het idee dat Van Agt ook vermoeid begon te raken. De jonge hond raakte wat afgemat, niet vreemd na enkele zeer inspannende jaren.
Toch heerste er ook een gevoel van intense tevredenheid: het CDA was er eindelijk gekomen. Een pluim op de hoed van Steenkamp. Een stimulerende rol in die succesvolle oprichting overigens – dat ben ik nog vergeten te vertellen – speelde Den Uyl. Het kabinet-Den Uyl, waarvan ik als KVP’er deel uitmaakte, probeerde de oprichting van het CDA te dwarsbomen. Joop den Uyl en kabinetsformateur Jaap Burger probeerden de ARP, CHU en KVP uiteen te drijven. Dat was de nevenfunctie van dat kabinet. Maar dat lukte niet: in real life gebeurde namelijk precies het tegenovergestelde. We kwamen nader tot elkaar. Samen sterk, dat gevoel overheerste.’
Vanaf begin jaren tachtig breekt voor het CDA een zeer succesvolle periode aan.
‘Inderdaad. Maar er lagen ook gevaren op de loer. Het CDA in de praktijk moest een gezicht krijgen. De tijd van denken was verleden tijd; nu was het nog slechts een kwestie van doen. Een voorbeeld? Deze roomse jongen hier wilde Bert de Vries als fractievoorzitter aanstellen. Welnu, Bert was allesbehalve een roomse jongen. Dát nu is het CDA in de praktijk. Daarnaast moesten we onze capacity to change aantonen. Wat konden we klaarmaken in de harde politieke werkelijkheid? Konden we onder druk functioneren? Waren we dapper genoeg om impopulaire maatregelen te nemen, maatregelen die pas op lange termijn effect zouden sorteren? Allemaal vragen die de jaren daarna beantwoord zouden moeten worden. En dat heeft gelukkig niet slecht uitgepakt.’
De verkiezingen van 1986 geven het CDA een stevige duw in de rug. Heeft u dat verrast?
‘Om eerlijk te zijn wel. De polls gaven nu niet bepaald een florissant beeld van onze kansen. Maar gelukkig bleek de verkiezingsuitslag zeer CDA-bevestigend. We stegen van 45 naar 54 zetels. Een winst van twintig procent! En dat ondanks al die jaren van impopulaire maatregelen. Die winst verbaasde ons in hoge mate, al waren we – en dan spreek ik voor mezelf – bijzonder gemotiveerd geweest om onze oude rivaal Den Uyl te verslaan.’
Vanaf 1989 treedt er langzaam maar zeker een kentering in. De verkiezingen leveren geen winst op en het lot van het CDA na 1994 is bekend. Waar ging het mis?
‘Vanaf 1989, of eigenlijk al wat eerder, zie je twee dingen. Steenkamp was van het toneel verdwenen en nieuwe voorzitters traden op de voorgrond. Deze mensen hadden elk hun eigen kwaliteiten, maar slaagden er niet in de bindende factor te vormen die Steenkamp was geweest. Anderzijds – en dat is nog belangrijker – begon de stemming in de partij om te slaan. Er kwamen mensen die vergeten waren hoe moeilijk de oprichting was verlopen, die er te gemakkelijk van uitgingen dat het altijd goed zou blijven gaan met het CDA.’
Hoogmoed, arrogantie?
‘Ja, zo kun je het noemen. Teveel vanzelfsprekendheid. “We run this country”, dat soort dingen. De ideële binding met de christen-democratie en onze wortels werd minder. En de gemeenschappelijke drive om er wat van te maken nam af. Teveel individuen waren uit op profilering. Kortom: de punch raakte er een beetje uit. Een mooi voorbeeld van die hoogmoed was de opstelling van Ad Kaland, die vanuit de Eerste Kamer het gedrag van de Tweede- Kamerfractie wilde beïnvloeden. Er waren geen grenzen meer. Hij hakte zijn eigen boom neer door de Tweede Kamer voor stemvee uit te maken. Dit soort ontwikkelingen waren voorbodes van de problemen die zich na 1994 voordeden.’
Wat is er in 1994 precies fout gegaan?
‘Ik heb destijds misschien een inschattingsfout gemaakt. We gingen in 1989 met de PvdA in zee. Dat was vooral nodig om de sociale zekerheid te herijken. Op een gegeven moment drong de vraag op: wat gebeurt er na de verkiezingen van 1994? Over die vraag was niet goed nagedacht.’
Hoe doet Jaap de Hoop Scheffer het?
Ik ben mild tegenover Jaap: zijn taak is bepaald niet eenvoudig. De handicaps zijn groot, zoals de booming economy. De enorme welvaartssuccessen geven Paars een duw in de rug. Het liberale denken van de VVD is populairder dan ooit. Ik durf overigens te zeggen dat dat deels een gevolg is van de maatregelen die ik ooit zelf heb genomen. De zogenaamde “derde weg- sociaal-democraten” – en dan doel ik op Blair, Schröder en ja, ook op Kok – pogen weg te komen uit de traditionele sociaal-democratie, uit dat planeconomisch denken. Zo kunnen ze afstand doen van hun imago van overheidsregulator. En dat is het succes van de huidige sociaal-democratie.’
Ondervindt het CDA nog steeds de nadelen van de langdurige machtsuitoefening in de jaren tachtig?
‘Zeker. Paars is daar voor een groot deel ook op gebouwd. In de hele maatschappij – en dus ook bij de andere politieke partijen – groeide de weerstand tegen onze dominantie. Daarin hebben de huidige coalitiegenoten elkaar gevonden. Bij PvdA en VVD speelde het gevoel van “Lubbers heeft met ons allebei geregeerd, dat kunnen we dus ook wel zonder hem. We hebben hem helemaal niet nodig”. En inderdaad, zo simpel is het ook gegaan.’
Tot slot: hoe zou u het CDA willen betitelen: als een natuurlijke middenpartij, als links of als rechts?
‘Een natuurlijke middenpartij is het zeker, al heeft de achterban een neiging naar rechts. Dat verbaast u? Nou ja, toch kun je dat wel stellen volgens mij. En het vreemde is dat dat vooral op het conto van de KVP-achterban geschreven kan worden. Toch geloof ik dat er in Nederland ruimte is voor een partij als het CDA. Er bestaat geen behoefte aan een tweepartijenstelsel. Of erger: aan één paarse partij. Het CDA moet altijd een middenpartij zijn. Maar ik heb makkelijk praten, wij hadden destijds het geluk dat het zo slecht ging met Nederland. Immers: pas als er een duidelijk probleem is, kun je je meerwaarde tonen. En in modernity zijn er eigenlijk geen duidelijke problemen meer.’
Sander Peters en Rutger Zwart zijn werkzaam in de bedrijfsjournalistiek. Zwart promoveerde in 1996 op een proefschrift over de vorming van het CDA.