Home Polderextremisme

Polderextremisme

  • Gepubliceerd op: 23 februari 2005
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Bastiaan Bommeljé
  • 3 minuten leestijd

262 p. Ambo, euro 16,95

Vanaf de eerste pagina vraagt dit boek iets van de lezer. Het vraagt niet minder dan met de auteur het geloof te delen dat de jaren zeventig van de vorige eeuw een ‘unieke periode vormen in de Nederlandse geschiedenis, een episode die wezenlijk verschilt van wat eraan voorafging en wat erna kwam’. 


Dat is geen geringe opgave. Gelukkig is de schrijver van Tien rode jaren, filosoof en voormalig adjunct-hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer Antoine Verbij, zeker van zijn zaak. ‘In de jaren zeventig leerden burgers,’ betoogt hij, ‘de vrijheid die in de jaren zestig was bevochten maatschappelijk vorm te geven.’ In dit decennium gingen ‘vrijheid en verantwoordelijkheid hand in hand’. En: ‘Nederland was in de jaren zeventig een morele proeftuin […] een laboratorium voor de civil society […] een progressief paradijs.’ Kortom, het was ‘de linkse, progressieve consensus die de Nederlandse jaren zeventig uniek maakt’. Sterker nog: de jaren zeventig ‘verdienen een herwaardering’ en een verdediging ’tegen de massieve aanvallen van de laatste tien jaar’.

U begrijpt het. Meteen ook vanaf de eerste pagina verlaten we de geschiedwetenschap en betreden we het domein van de journalistieke apologie van de eigen linkse jeugdjaren. Dit is in Nederland geen onbekend genre en het pleit voor Tien rode jaren dat het woord ‘ik’ niet zo pathologisch vaak voorkomt als in Alles moet anders (met stukken van onder meer Anet Bleich, Anja Meulenbelt, Max van Weezel en Elsbeth Etty), De man die faalde van Gijs Schreuders of Springtij van Ton Regtien. Met nadruk schrijft Verbij dat hij geen ‘whitewash‘ van de jaren zeventig wil geven, maar zich wil bezighouden met de ‘ernstige ontsporingen’ en de ‘uitwassen van de rode jaren’. Zijn boek, schrijft hij, ‘gaat over revolutionaire en radicale activisten die uittesten hoeveel mondigheid een democratie kan verdragen’.

Maar wie de navolgende hoofdstukken over de maoïstische, trotskistische, anarchistische, terroristische en andersoortige bewegingen en splintergroepen leest, kan zich moeilijk aan de indruk ontrekken dat de activisten bovenal uittestten hoeveel mondigheid en democratie zijzelf konden verdragen. Of het in dit boek nu handelt over de KEN, het Rood Verzetsfront, de Kommunistiese Studenten Bond, de Rode Jeugd, de Marxistisch-Leninistische Partij Nederland, Proletarisch Links of gewoon de CPN, men krijgt niet bepaald een beeld van brede intellectuele horizonten, laat staan van een civil society. Het riekt vooral naar sektarisme, fundamentalisme, egocentrisme en elitisme.

Wie nauwkeurig toekijkt, ziet zelfs helemaal geen decennium vol diepmenselijk verlangen naar ‘een samenleving waarin mondigheid en solidariteit de hoogste waarden’ zijn, maar alleen geflirt met dogmatisme en geweld door verwende jongeren, dat qua verblindheid doet denken aan het geflirt met geweld van sommige moslimjongeren vandaag de dag.

Dit waren de jaren van het polderextremisme. Verbij mag dan beklemtonen dat er in Nederland niemand om het leven is gekomen door het revolutionaire activisme, maar dat verhult dat er wel degelijk mensen zijn vermalen als mest op de akkers van de toekomst die nooit kwam. Nu ja, voor sommige hoofdrolspelers kwam die toekomst wel, want velen van hen zijn blijkens dit boek behoorlijk bovenmodaal terechtgekomen.

Belangrijker is dat in Tien rode jaren vrijwel elke historische, sociologische en sociaal-economische context ontbreekt. Het verhaal is gemaakt op basis van interviews met hoofdrolspelers en een beperkte boekenlijst, maar we lezen niets over de elitewisseling die zich in Nederland voltrok, en die in vele studies zeer nauwkeurig is vastgelegd. Zo is in 1973 vrij plotseling nog maar 0,7 procent van de Nederlandse parlementariërs van beroep ‘arbeider’, en is het percentage Kamerleden dat uit ‘het onderwijs’ afkomstig is in een decennium verdrievoudigd tot 17 procent (van de PvdA-fractie kwam zelfs 25 procent uit het onderwijs).

En dan vergeet Verbij ook nog te melden dat in de jaren zeventig de allergrootste demonstratie in Den Haag niet werd gehouden door enige linkse beweging, noch door de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen, die 20.000 handtekeningen aanbood vanwege de gestegen koffieprijzen, maar door een half miljoen Nederlanders die op 18 april 1973 betoogden voor het behoud van Radio Veronica. Nu weten we dat zij hun zin hebben gekregen, en de Marxistisch-Leninistische Partij Nederland niet. Daarmee vervalt ook elke claim op uniekheid voor dit decennium. Het was treurnis as usual.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.