Als Indonesië zich losmaakt van Nederland, weigert communist Piet van Staveren te vechten tegen de inwoners. Hij deserteert en wordt Pitojo Koesoemo Widjojo.
Waarom Piet van Staveren nu juist de nacht van 13 op 14 juni 1947 uitkiest om over te lopen is niet duidelijk. Een opwelling is het in elk geval niet. Dat bewijst de brief die hij bij zich draagt: de brief waarin vier prominente Indonesiërs verklaren voor hem garant te staan. Zoiets regel je niet in een dag. De brief moet hem heelhuids door vijandelijk gebied helpen, in de buurt van Njalindung, West-Java. Daar ligt Piet van Staveren die bewuste nacht in de voorste wachtpost aan de demarcatielijn tussen Nederlands en Indonesisch gebied.
Voor zijn dienst erop zit, sluipt Piet terug naar het kampement. Iedereen slaapt. Heimelijk pakt hij zijn spullen bijeen. Met de brief op zak verlaat hij het kampement weer en loopt hij onder het spoor door, de Indonesische zone binnen. Het ‘land achter de lijn’ ligt er verlaten bij.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Van Staveren stuit op een Indonesische patrouille, in een reflex roept Piet ‘Merdeka!’ – ‘vrijheid’. Het werkt als een wachtwoord
Pas na geruime tijd lopen stuit hij op een Indonesische patrouille. De soldaten zijn stomverbaasd en grijpen naar hun wapens. In een reflex roept Piet ‘Merdeka!’ – ‘vrijheid.’ Het werkt als een wachtwoord. De soldaten laten meteen hun wapens zakken en brengen hem naar een kampong. Ze hebben geen idee wat ze met de Nederlander aan moeten. Maar Piet van Staveren is waar hij wil wezen: aan de kant van de Indonesiërs.
Militaire dienst
In de loop van 1946 had de 21-jarige instrumentenmaker, zoals zoveel leeftijdgenoten, een oproep ontvangen voor militaire dienst. De oorlog met Duitsland was voorbij, maar in Nederlands-Indië lag een nieuwe uitdaging te wachten. De Japanse capitulatie had een machtsvacuüm geschapen dat leidde tot de anarchie van de Bersiap-periode. En tot overmaat van ramp voor Nederland kregen Soekarno en Hatta de gelegenheid om een onafhankelijke Republiek Indonesië uit te roepen. Om het Nederlandse gezag in de Indische archipel te herstellen, besloot de regering-Schermerhorn dienstplichtigen in te zetten.
Begin juli 1946 meldde Piet zich bij het Derde Bataljon Achtste Regiment Infanterie in Amersfoort. In een brochure hield de legerleiding de dienstplichtigen voor dat ze naar Indië gingen ‘om recht en veiligheid en vrede te brengen’. Maar de Bersiap-periode was toen eigenlijk al voorbij en van ‘blankenhaat’, ‘roof en rampokken’ was nauwelijks nog sprake, zo concludeerde ook een Nederlandse commissie die tegen het einde van de zomer door republikeins gebied reisde.
Van Staveren voelde er niets voor om te vechten in Nederlands-Indië, het was flauwekul
In een documentaire uit 1984 deed Piet de legerpropaganda af als ‘flauwekul’. Immers, ‘waarom zou je zoveel soldaten die kant op sturen als je ze niet voor militaire doeleinden wilt gebruiken?’ Hij voelde er ‘uiteraard helemaal niets voor’ om te vechten.
De voorbije oorlog had Piet tot tweemaal toe van huis en haard verdreven. Na het bombardement op Rotterdam was hij met vader, moeder en zusje Nanne naar Den Haag uitgeweken, en daarna was hij ondergedoken om te ontkomen aan de Duitse Arbeitseinsatz. Hij was in het verzet beland, had hand- en spandiensten verricht voor de communistische Waarheidsgroep, en voor Jeugd, het illegale blad van het Algemeen Nederlands Verbond voor Jongeren.
Indonesië los van Holland
Nu het eindelijk vrede was, hielp Piet liever met de opbouw van een ‘nieuwe maatschappij’ dan met nieuwe gevechten – tegen de Indonesiërs. Als overtuigd communist bestreed hij het Nederlandse kolonialisme onder het motto: ‘Indonesië los van Holland.’
Met een aantal geestverwanten organiseerde Piet al in Nederland verzet onder de dienstplichtigen. Ze richtten soldatenraden op en verspreidden antioorlogspropaganda. In de documentaire zei Piet: ‘Toen de eerste troepen naar Indonesië vertrokken, zijn mede door onze acties naar schatting zo’n 3200 dienstplichtige militairen niet van hun inschepingsverlof teruggekomen en ondergedoken. Waaronder ik.’
Piet: ‘Toen de eerste troepen naar Indonesië vertrokken, zijn mede door onze acties naar schatting zo’n 3200 dienstplichtige militairen niet van hun inschepingsverlof teruggekomen en ondergedoken. Waaronder ik.’
Op 14 oktober kwamen vertegenwoordigers van de Nederlandse regering en de Republiek Indonesië tot een wapenstilstand. De opmaat, zo hoopten de Indonesiërs, voor een langdurige overeenkomst die recht zou doen aan de nieuwe verhoudingen. Want inmiddels leefde wereldwijd het besef dat de soevereiniteitsaanspraken van de gekoloniseerde volken niet langer konden worden genegeerd.
In juli 1946 waren de Filippijnen al onafhankelijk geworden van de Verenigde Staten. Hoewel Nederland er nog weinig voor voelde om Indonesië volledige autonomie te verlenen, gingen de strijdende partijen begin november wel rond de tafel in het bergdorpje Linggadjati. ‘Ofschoon het mij toen nog niet duidelijk was,’ zo zou Piet later zeggen, ‘waarom er bij die eventuele overeenkomst nog Nederlandse troepen in Indonesië nodig waren, had ik toen geen principiële bezwaren meer om uitgezonden te worden naar Indonesië.’
Jan ‘Poncke’ Princen
Piet werd overgebracht naar Depot Nazending Indië in het Zuid-Hollandse kazernestadje Schoonhoven, waar tussen 1946 en 1950 enkele duizenden Indië-weigeraars werden vastgezet en zo mogelijk op andere gedachten gebracht. Daar ontmoette hij ook de man die later symbool zou staan voor het ‘landverraad’ van de Indië-weigeraars: Jan ‘Poncke’ Princen.
Piet schreef in die tijd bijna wekelijkse brieven aan zijn familie en deed zijn beste vriend Henk verslag van zijn Indische avontuur. De correspondentie, die kort voor zijn vertrek op 28 december 1946 begon, ligt tegenwoordig in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis.
Piet had met witte letters op zijn helm ‘Wij komen niet als vijand, wij komen als vriend’ geschilderd
Opvallend is de geruststellende toon die Piet vrijwel van begin tot eind volhield. Zelden somber, altijd vol goede moed, zoals de boodschap die hij in witte letters op zijn helm had geschilderd: ‘Wij komen niet als vijand, wij komen als vriend.’ Aanvankelijk klopte die toon, maar gaandeweg slopen er onwaarschijnlijkheden in zijn rooskleurige voorstellingen, en werd door de barsten in de lak van zijn verhaal iets anders zichtbaar: gewetensnood.
De eerste scheur in de glanslaag werd al een paar maanden na aankomst zichtbaar, toen Piet schoorvoetend moest bekennen dat hij, in weerwil van de leuze op zijn helm, wel degelijk gewapend op patrouille ging: ‘Ja, ik ben geweerschutter,’ schreef hij zijn vader desgevraagd. ‘Maar het was hier zeer rustig. Tot op de dag van de ondertekening van het Linggadjati-verdrag.’
Nederlands-Indonesische Unie
Dat was op dinsdagmiddag 25 maart 1947, klokslag halfzes plaatselijke tijd. Overeengekomen werd dat Nederland en Indonesië voortaan als twee soevereine staten in een Nederlands-Indonesische Unie zouden samenwerken. Althans, zo luidde de lezing in het Indonesische kamp. Volgens Den Haag bekrachtigde het verdrag juist de soevereiniteit van Nederland over een unie waarin de Republiek slechts gedeeltelijke autonomie genoot. Het verschil van interpretatie maakte het verdrag al bij voorbaat mislukt.
Niettemin voelde de ondertekening van het akkoord voor Piet als een overwinning: ‘Zo zien we dat ditmaal de arbeidersklasse in Nederland de reactionairen een gevoelige nederlaag hebben toegebracht.’ Piet vermoedde dat zijn eenheid snel niets meer te doen zou hebben. Maar dat bleek ijdele hoop.
Het geweten van Piet werd in de loop van het voorjaar van 1947 steeds zwaarder op de proef gesteld
In de loop van het voorjaar van 1947 werd Piets geweten zwaarder op de proef gesteld. Steeds vaker berichtte Piet zijn ouders over provocaties. Eind mei 1947 belandde hij met zijn eenheid bij de demarcatielijn zelfs ‘in hinderlaag’. ‘Wij beantwoorde dit met mortiervuur. Dit ging zo een beetje de hele ochtend door. ’s Middags ging de zware mortier naar voren en na 3 uur werd er niet meer geschoten.’
Wat de toenemende vijandelijkheden met hem deden en of ze aan zijn geweten knaagden, valt nauwelijks op te maken uit de brieven aan pa en ma. Want Piet hield zich op de vlakte. ‘Ik doe me dienst en als het nodig is dan zeg ik ze zo op zijn tijd de waarheid eens.’ Wat die waarheid inhield, lezen we niet in zijn brieven, want er bestond ‘ook nog zoiets als een Nederlandse censuur’, aldus Piet. Maar hij gaf wel duidelijke hints: ‘Dan moet ik toch zeer zeker het Nederlandse Kapitalisme en Kolonialisme aanvallen.’
Stilte
Zo gunstig als de vooruitzichten begin ’46 waren, zo duister kleurde de ‘politieke hemel’ halverwege het jaar, zo schreef hij plots minder zelfverzekerd aan zijn vader. Van het akkoord van Linggadjati was alleen op papier nog iets over. En de leuze op zijn helm ‘wij komen als vrienden’ was inmiddels totaal ongeloofwaardig.
En toen werd het stil. Van de ene week op de andere droogde de briefwisseling op, en de stilte hield aan: van juni, gedurende de hele eerste politionele actie van 21 juli tot 5 augustus, tot en met het najaar van 1947. Geen enkel levensteken van Piet.
Gedurende de hele eerste politionele actie tot en met het najaar van 1947 kwam er geen enkel levensteken van Piet
Maar begin december 1947 viel bij de familie Van Staveren in Den Haag een briefje van het Rode Kruis op de deurmat. ‘Ik ben gezond en woon in Gandjoeran. Ik heb hier veel vrienden. Hebt over mij geen zorgen.’ Was getekend: ‘Piet.’
Wat er in de tussenliggende maanden was gebeurd, hield Piet voor zichzelf. Maar een brief uit Gandjoeran, iets ten zuiden van Jogjakarta, betekende dat hij zich ophield in het republikeinse kamp, bij ‘de vijand’.
Desertie
Pas jaren later, op 13 februari 1950, wierp Piet van Staveren licht op de duistere maanden. In het huis van bewaring in Den Haag schreef hij een bericht aan zijn advocaat, mevrouw C.F. Enthoven. Hij was beschuldigd van desertie in oorlogstijd en hoopte dat zijn kant van het verhaal hem zou vrijpleiten.
Een paar weken voor zijn desertie, tijdens een verlof in Batavia, was Piet langsgegaan bij zijn vriend Jaap Mol, die diende bij de transportafdeling van het leger. Mol had gehoord dat onder alle colonnecommandanten stafkaarten werden verspreid. Daarop stond de route Bandung-Cheribon, van Nederlands naar republikeins gebied. Zo wist Piet dat er een militaire actie tegen de Republiek werd voorbereid. ‘En daar wenste ik onder geen voorwaarde aan deel te nemen,’ schreef hij aan zijn advocaat.
Piet liep over nadat hij er achter kwam dat er een actie werd voorbereid van de Nederlanders op republikeins gebied
Via Nederland had Piet de garantstelling geregeld van vier prominente Indonesische nationalisten. En met hun brief liep hij in de nacht van 13 op 14 juni over naar Indonesische zijde. Vervolgens hielden de Indonesiërs hem zeven maanden geïnterneerd in Gandjoerang, en daarna verhuisden ze hem naar Madioen. Daar kreeg hij een functie bij het Badan Kongres Pemuda, de belangrijkste jeugdorganisatie in de Republiek.
En zo zat Piet aan het begin van de zomer van 1948 in het communistische bolwerk Madioen. Hij vereenzelvigde zich volledig met de Indonesische revolutionairen. Weg waren de afstandelijke beschrijvingen uit de dagen dat hij de Nederlandse belangen diende. Hij schreef over ‘wij het Indonesische volk’ en ‘onze Nationale strijd’.
Toekomst
Zijn toekomst lag vast en zeker in de archipel: ‘Als ik trouw dan moet het beslist met een Indonesische meisje zijn.’ Kort daarvoor, in mei 1948, had Piet zelfs een ‘verzoek tot naturalisatie’ ingediend. Of het werd ingewilligd, is niet duidelijk maar voortaan ging hij door het leven als Pitojo Koesoemo Widjojo, kortaf Pitojo.
In mei 1948 diende Piet een ‘verzoek tot naturalisatie’ in, het is niet duidelijk of het werd ingewilligd maar vanaf dat moment ging hij door het leven als Pitojo Koesoemo
In Madioen woonde Pitojo, naar eigen zeggen, in huis met een aantal communistische kopstukken, onder wie Amir Sjarifoeddin, die tijdens de eerste politionele actie minister-president was van de Republiek, en de communistenleiders Moeso en Soeripno. Daardoor wist Piet meer dan hij zijn familie kon vertellen.
‘Er zijn tenslotte Binnelandse politieke ontwikkelingen die wij voorlopig nog niet aan de grote klok kunnen hangen. Het is namelijk zo: Voor het belang van onze Nationale strijd doen wij ons aan de Buitenwereld voor dat wij het Indonesische volk een gesloten eenheid vormen, maar in het binnenland is dit wat onze politieke strijd aangaat helemaal niet het geval, de afstand tussen links en rechts is hier nog veel groter dan in Nederland, wel zijn de verhoudingen anders, en wel ten gunste van ons de revolutionairen.’
Communistische opstand
Half september ontketenden Moeso en Soeripno in Madioen een communistische opstand tegen de republikeinse regering van Hatta en Soekarno. Pitojo was er naar eigen zeggen ‘zijdelings’ bij betrokken: ‘Men had mijn de functie opgedragen van organisatorische leider en verbindingsman van de Volksradio-omroep (Radio Front Nationaal).’
De communisten bleken hun kracht en draagvlak danig te hebben overschat. Toen de republikeinse troepen Madioen binnentrokken, vluchtte Pitojo naar het zuiden, de bergen in. Zowel Moeso als Sjarifoeddin werd door de republikeinen omgebracht. Op 10 oktober 1948 werd Piet gearresteerd en vastgezet in Madioen.
In oktober 1948 werd Piet gearresteerd en vastgezet in Madioen
De Amerikanen zagen de succesvolle manier waarop Hatta de opstand neersloeg als een bevestiging van de volwassenheid van de Republiek Indonesië. Maar de Nederlandse regering zag in het uitbreken van de revolte juist een bewijs van de afwezigheid van ‘elk gezag’. Alleen militair ingrijpen kon een ‘noodlottig verder afglijden’ voorkomen, zeker omdat de republikeinse regering keer op keer weigerde zich te stellen onder hoger – lees: Nederlands – gezag.
Tweede politionele actie
Op 19 december 1948 ontketende Nederland voor de tweede keer een militair offensief tegen de Indonesiërs, bekend als de tweede politionele actie. Twee dagen later, op 21 december, kwam Pitojo vrij, waarschijnlijk als onderdeel van de volksmobilisatie. Alle hulp is welkom, lijken de Indonesische autoriteiten te hebben gedacht.
Pitojo kreeg een burgerlijke functie in het republikeinse leger. Nooit gebruikte hij een wapen tegen Nederlanders, zo zou hij later volhouden. Als politiek commissaris werd hij onder meer belast met de ondermijning van het moreel van Nederlandse soldaten. Hij maakte radioprogramma’s en schreef pamfletten onder de gefingeerde naam Peter Volkland, ‘commandant van de Brigade International Bataljon Zevenprovinciën’.
De tweede politieke actie liep al snel uit op een politiek en militair fiasco
De politionele actie maakte een vliegende start. De Nederlanders namen de republikeinse hoofdstad Jogjakarta in en arresteerden Soekarno, Hatta en andere politiek leiders. Maar al snel liep het offensief uit op een politiek en militair fiasco. Onder druk van de Veiligheidsraad stemde de Nederlandse regering eind juni in met een staakt-het-vuren, de terugkeer van de republikeinse regering naar Jogjakarta en een rondetafelconferentie ter voorbereiding van ‘de onvoorwaardelijke overdracht van de werkelijke en complete soevereiniteit aan de Verenigde Staten van Indonesië’.
Uitlevering
Het tij leek definitief gekeerd. Maar niet voor Pitojo. Want terwijl op loopafstand van zijn ouderlijk huis op het Binnenhof de rondetafelconferentie plaatsvond waar Indonesië eindelijk loskwam van Holland, sloeg voor hem het noodlot toe. Bij een bezoek aan de stad Solo werd hij op 24 september ’49 door twee Indonesische officieren aangehouden en uitgeleverd aan de Nederlandse militaire politie.
Pitojo had zelf een aandeel in zijn arrestatie. Jaren later, in de televisiedocumentaire Wij komen als vrienden, herinnerde Piet zich zijn ‘stommiteit’, voorafgaand aan de arrestatie: hij was namelijk in een jeep met een vlag van de Verenigde Naties erop ‘dwars door de Nederlandse zone gereden. Toen hebben ze mij daar gezien natuurlijk. En zijn gaan informeren wie ik was. Toen moest ik mij vervoegen bij een post, een Indonesische post.’ Daar stonden twee leden van de Nederlandse militaire politie met getrokken revolver op hem te wachten.
Piet had zelf aandeel gehad in zijn arrestatie, door met een jeep met een vlag van de Verenigde Naties dwars door de Nederlandse zone te rijden
Piet werd beschuldigd van ‘desertie in tijd van oorlog’, maar in de brieven die hij in 1949 naar huis stuurde, maakte hij zich geen al te grote zorgen: ‘Als ik niet te veel pech heb, kom ik over een halfjaartje weleens een kijkje bij jullie in het Haagje nemen.’ In verband met de soevereiniteitsoverdracht dacht Piet ‘bijna zeker’ in aanmerking te komen voor gratie. Want wat had hij nu eenmaal misdaan?
Gevangenschap
Een kleine maand nadat koningin Juliana en de Indonesische premier Hatta in het Paleis op de Dam met hun handtekening de vrijheid en soevereiniteit van Indonesië hadden bezegeld, was Piet inderdaad ‘in het Haagje’: in het huis van bewaring in Scheveningen. Hij had zijn geloof in een goede afloop nog niet verloren. Door zijn verblijf ‘in het land achter de lijn’ leek hij nauwelijks te beseffen hoezeer de nationale trots gekrenkt was door het verlies van Indonesië.
‘Wat jij hebt gedaan hebt, draagt een landsverraderlijk karakter,’ beet de president van de krijgsraad, majoor L.J. Galein Vitringa, hem toe tijdens zijn zitting, eind mei 1950.
Piet werd veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. In de strafgevangenis van Leeuwarden belandde hij tussen NSB’ers en oorlogsmisdadigers. ‘De ergste belediging,’ zei hij jaren later.
Met het verraad van Piet viel niet te leven: het was een symbool van de ondergang van het Nederlands koloniale imperium in Azië
In de jaren die volgden, zetten communisten een groot propagandaoffensief op touw om ‘onze verzetsheld’ vrij te krijgen. De Communistische Partij Nederland droeg Piet voor als Tweede Kamerlid, er werden amnestiecomités opgericht, inzamelingsacties en demonstraties gehouden, handtekeningen verzameld, gratieverzoeken verstuurd, steunbetuigingen… Maar Piet bleef vastzitten.
Intussen kregen talloze NSB’ers en andere ‘foute Nederlanders’ wel gratie. Voor sympathisanten van Piet van Staveren en andere Indië-weigeraars was dat onverteerbaar. Achteraf bezien maakte het vooral duidelijk hoe traumatisch het verlies van Indië voor Nederland is.
Met het verraad van de nazi-collaborateurs viel te leven. De oorlog tegen nazi-Duitsland was per slot van rekening gewonnen. Piet van Staveren daarentegen stond symbool voor een verraad dat had bijgedragen aan de ondergang van het Nederlandse koloniale imperium in Azië – voor het oog van de wereld.
Het zou nog tot augustus 1954 duren voor Piet van Staveren weer op vrije voeten kwam.
Dit artikel is gebaseerd op de brieven, brochures en andere documenten in het Piet van Staveren-archief van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam.
Meer weten
Boeken
Een helder overzicht van de dekolonisatie van Indonesië biedt Wim van den Doel in Afscheid van Indië. De val van het Nederlandse imperium in Azië (2000). In deel 12 van Loe de Jongs Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog komt het verzet tegen de uitzending naar Nederlands-Indië uitgebreid aan bod.
Henny Zwart, voormalig journaliste bij dagblad De Waarheid, laat zestien Indië-weigeraars aan het woord in Er waren er die NIET gingen. Vijftien eeuwen straf voor Indonesië-weigeraars (1995).
Dvd
Zeer informatief zijn de interviews die Marion Bloem en Ivan Wolffers in 1984 hielden voor hun VPRO-documentaire Wij komen als vrienden, met vijf Nederlanders die rond de politionele acties deserteerden: Henk Sterkenburg (Haji Yusuf), Bonne Haijkema, Cor van der Lugt, Poncke Princen en Piet van Staveren.
Afbeelding: IISG