De aandelenhandel op de Amsterdamse beurs ontstond dankzij oorlog met Spanje en Portugal. Maar al snel begonnen beurshandelaren oorlog te vrezen. Informatie over politieke ontwikkelingen was goud waard.
Over geld hoefde Jeronimus Velters zich geen zorgen te maken. Hij bezat een prachtig dubbel grachtenhuis aan de Keizersgracht en een riante buitenplaats in Nigtevecht. Op zijn bankrekening stond een klein vermogen. Van een verlies van een paar duizend gulden op zijn aandelenkapitaal in de VOC hoefde hij niet wakker te liggen. Maar Velters was een kapitalist in hart en nieren; voor hem telde iedere stuiver en iedere penning. Dus toen de koers van het VOC-aandeel in augustus 1688 plotseling sterk daalde, kreeg Velters het Spaans benauwd.
Het begon allemaal op zaterdag 21 augustus 1688. Velters was die ochtend naar Nigtevecht vertrokken en had zijn huisknecht opdracht gegeven zijn beurszaken waar te nemen. Nog diezelfde avond hoorde hij van een bode dat de koers van het VOC-aandeel op de Amsterdamse beurs plotseling was gedaald tot 480 punten. Velters had weinig tijd nodig om te berekenen dat zijn aandelenkapitaal in één klap 12,5 procent minder waard was geworden. Hij besloot direct terug te keren naar Amsterdam.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Laat op de avond hoorde hij van zijn knecht het hele verhaal. De koersval was begonnen nadat Jan ten Grootenhuys ’s ochtends aan vijf verschillende makelaars opdracht had gegeven zo veel mogelijk aandelen tegen elke prijs te verkopen. Dit soort orders was op de beurs niet ongewoon, maar nu was er sprake van paniek, want Ten Grootenhuys had namens Amsterdam zitting in de Staten van Holland en werd daarom meer dan gemiddeld in de gaten gehouden.
Wat betekende het dat Ten Grootenhuys, die precies wist wat er speelde in de gewestelijke politiek, plotseling al zijn aandelen van de hand wilde doen? Wat kon hij weten wat de rest niet wist? Op de beurs had men geen idee wat de reden kon zijn van de verkoopopdracht van Ten Grootenhuys. Die onzekerheid verlamde de handel en deed de koers kelderen.
Zorgen om oorlog
Velters probeerde de volgende dag te achterhalen wat er speelde. Hij polste enkele bevriende aandelenhandelaren en vernam van hen het gerucht dat de Staten van Holland besloten hadden import uit Frankrijk extra te belasten. Zou dit een voorbode zijn van oorlog met Frankrijk?
Het leek er wel op, want vanuit Frankrijk bereikte de beurs het nieuws dat er 12.000 man te voet en 4.000 man te paard waren gesignaleerd die naar het noorden trokken. Ze werden een paar dagen later in Rijsel verwacht. Niet lang daarna volgde een bericht dat in Frankrijk nog meer ruitercompagnieën werden gerekruteerd.
De oorlogsdreiging maakte de handelaren erg nerveus. Wat dat betreft is er in ruim drie eeuwen niets veranderd: op 11 september 2001 daalde de AEX met bijna 7 procent en diezelfde index bereikte zijn laagste punt van de afgelopen vijftien jaar in maart 2003 – de maand van de Amerikaanse inval in Irak.
Het klinkt zo logisch: oorlog leidt tot onzekerheid en hoge kosten, en is daarom slecht voor de beurs. Maar dat is niet altijd zo geweest. Sterker nog: de beurshandel in Amsterdam – de bakermat van de mondiale aandelenhandel – is juist ontstaan dankzij een oorlog: de Nederlandse Opstand tegen Spanje.
Om dit te kunnen begrijpen, moeten we terug naar 1494. Paus Alexander VI bezegelde dat jaar het Verdrag van Tordesillas, dat de niet-Europese wereld verdeelde tussen Spanje en Portugal. Ruwweg hield dit verdrag in dat Amerika, afgezien van een deel van het huidige Brazilië, voor Spanje was, en Afrika en Azië voor Portugal.
Andere landen hadden dit verdrag niet ondertekend, maar vanwege de pauselijke goedkeuring kon het niet zomaar in de wind geslagen worden. En aangezien Spanje en Portugal in die tijd de machtigste landen op aarde waren, haalde niemand het in zijn hoofd het verdrag te schenden en daarmee oorlog te riskeren. Maar toen de opstandige gewesten van de Nederlanden in de zestiende eeuw om andere redenen met Spanje in oorlog raakten, hadden zij niets meer te verliezen. Ze roken hun kans op een aandeel in de lucratieve langeafstandshandel.
Als een geluk bij een ongeluk viel Portugal vanaf 1580 onder de Spaanse kroon. De opstandige gewesten – en later de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden –waren hierdoor feitelijk ook in oorlog met Portugal. Dit bood mogelijkheden om expedities te sturen naar het kroonjuweel van de Iberische koloniën: Oost-Indië, en vooral naar de Molukken, waar volgens het Verdrag van Tordesillas alleen door Portugal gehandeld mocht worden.
In 1595 vertrokken de eerste Nederlandse schepen naar Oost-Indië. Zij waren eigendom van de ‘Compagnie van Verre’, een particuliere onderneming die het kapitaal voor het bouwen van de vloot bijeengebracht had door investeerders te werven. Deze expeditie was niet bijzonder succesrijk, maar bewees wel dat het mogelijk was handel met Indië te drijven zonder door de Portugezen overmeesterd te worden. Het initiatief kreeg dan ook snel navolging en in de jaren daarna vertrokken nog tientallen schepen, eigendom van verschillende compagnieën, vanuit de Republiek naar Oost-Indië.
‘Voorcompagnieën’
Al die ondernemingen, die als ‘voorcompagnieën’ bekendstaan, beconcurreerden elkaar sterk. De Staten-Generaal waren niet gelukkig met deze situatie; het was voor de economie van de Republiek beter als ze niet met elkaar, maar met de Portugezen zouden concurreren. Daarbij zou een sterke, verenigde compagnie ook heel goed gebruikt kunnen worden in de oorlog.
De Vereenigde Oostindische Compagnie kwam er in 1602. Zij kreeg het monopolie om vanuit de Republiek handel te drijven met Oost-Indië. In ruil daarvoor werd van de VOC verwacht dat ze de belangen van de Republiek in Oost-Indië vertegenwoordigde. Dat betekende in de praktijk dat de VOC de oorlog met de Portugezen in Azië voor haar rekening moest nemen.
Ook de VOC haalde haar startkapitaal op bij particuliere investeerders. Maar waar de bewindhebbers van de voorcompagnieën altijd persoonlijk investeerders hadden geworven, pakte de VOC het anders aan. De inschrijving was deze keer openbaar. Deze vond weliswaar plaats in het woonhuis van Dirck van Os in de Nes – persoonlijk contact tussen bewindhebbers en investeerders was tot dan toe heel gebruikelijk geweest –, maar iedereen mocht meedoen. ‘Alle ingezetenen van deze Landen,’ zo staat in het tiende artikel van de oprichtingsakte, ‘mogen in deze Compagnie participeren.’
De kapitaalinschrijving was een groot succes. In Amsterdam tekenden 1143 personen in voor ruim 3,5 miljoen gulden. Zij hoopten natuurlijk geld te verdienen met hun investering, maar dat was voor velen niet de enige reden om in te tekenen. Het ging hier niet om zomaar een compagnie die schepen naar Oost-Indië zou sturen om daar specerijen te halen.
De VOC was een prestigeproject van de jonge Republiek. Het was nog maar 21 jaar geleden dat de Staten-Generaal Filips II hadden afgezworen hadden als koning, en het buitenland erkende de Republiek nog niet eens als soevereine staat. Het idee dat investeringen de Republiek konden steunen, speelde voor veel geldschieters dan ook mee.
De Compagnie zou niet alleen zo veel mogelijk specerijen voor de neus van de Portugezen weggraaien, maar moest ook zorgen dat de Nederlandse aanwezigheid in Indië van lange duur zou zijn. De VOC bouwde op strategische plaatsen forten en ging actief de strijd met de Portugezen aan.
De VOC werd voor een periode van 21 jaar opgericht. Dat was erg lang vergeleken bij de drie tot vier jaar die de voorcompagnieën gemiddeld in bedrijf waren. De bewindhebbers realiseerden zich dat investeerders huiverig konden zijn om hun geld zo lang vast te zetten. Daarom namen ze op de eerste pagina van het inschrijvingsregister een extra bepaling op: ‘Transporten of overdrachten [van aandelen] kunnen gedaan worden bij de boekhouder van deze kamer.’ Het ingeschreven kapitaal kon, met andere woorden, aan een ander overgedragen worden.
Niet eerder in de geschiedenis was in een officieel document zo expliciet vermeld dat aandelen verhandelbaar waren. Voor de investeerders betekende deze bepaling dat ze niet tot de opheffing van de VOC hoefden te wachten voordat ze weer over hun ingelegde kapitaal konden beschikken: ze konden hun aandeel voor die tijd doorverkopen. Voor de wereldgeschiedenis betekende dit het begin van de aandelenhandel.
Een beurs die floreert dankzij oorlog en investeerders die aandelen kopen in een compagnie omdat zij hun land willen steunen: dat lijkt bijzonder weinig op de huidige beurswereld. Maar al rond 1630 begon de Amsterdamse beurs onmiskenbaar moderne trekken te vertonen.
Van de Portugezen viel toen al lang niets meer te duchten en de VOC was in de periode 1610-1630 uitgegroeid tot een grote, gevestigde compagnie. Onder leiding van Jan Pietersz. Coen trad de compagnie nietsontziend op. Achteraf is het niet iets om trots op te zijn, maar de winst van de VOC schoot als gevolg van het bewind van Coen omhoog. De koers reageerde vanzelfsprekend heel positief: hij steeg, na lang gekwakkeld te hebben, van 180 punten in 1630 tot 470 in 1643 – een stijging van meer dan 250 procent.
Het indrukwekkende rendement trok een nieuw type handelaren naar de beurs: handelaren die inzagen dat er geld – veel geld – te verdienen viel met de handel in VOC-aandelen. Deze mannen kochten geen aandelen omdat ze de Compagnie of de Republiek wilden steunen. Ze wilden geld verdienen.
In 1648, het jaar van de Vrede van Münster, bereikte de koers voor het eerst een niveau boven de 500. De Republiek verkeerde op de top van haar rijkdom en macht, en de VOC bracht talloze scheepsladingen Oost-Indische waren binnen. Maar zoveel succes bracht onvermijdelijk afgunst teweeg. Al in 1652 diende een nieuwe oorlog zich aan: de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog. Het grondgebied van de Republiek werd in een zeeoorlog niet bedreigd, maar haar macht des te meer. Wat zou er overblijven van de status van wereldmacht als de Engelsen de Republiek een gevoelige nederlaag zouden toebrengen?
De VOC was lange tijd heer en meester geweest in Oost-Indië, maar de oorlog met Engeland bracht een abrupt einde aan een periode van rust en voorspoed. De Engelsen zagen VOC-schepen als oorlogsbuit en een klinkende overwinning van Engeland kon gevolgen hebben voor de verhoudingen in Azië.
De plotselinge onzekerheid over de toekomst van de Compagnie kwam hard aan op de beurs. De koers kreeg een gevoelige klap te verduren. Terwijl de oorlog met Spanje en Portugal de oprichting van de VOC en de aandelenhandel mogelijk had gemaakt, bracht oorlog met Engeland een einde aan een periode van grenzeloos succes van de VOC en voortdurende stijging van de koers.
De grootste onzekerheid verdween weer toen in 1654 de vrede werd getekend. Maar die vrede was geen lang leven beschoren. In de tweede helft van de zeventiende eeuw zou er bijna voortdurend oorlogsdreiging in de lucht hangen. Met enige regelmaat werd die dreiging ook waarheid: van 1665 tot 1667 vochten Engeland en de Republiek opnieuw een zeeoorlog uit en in 1672, het Rampjaar, werd de Republiek aangevallen door Engeland, Frankrijk en de bisdommen Keulen en Münster. Het ergste van die oorlog was in 1673 voorbij, maar het duurde tot 1678 voor er vrede met Frankrijk werd gesloten.
De snelle opeenvolging van oorlog en vrede bracht grote koersschommelingen teweeg. Dat was nadelig voor eigenaren die hun aandelen als oudedagvoorziening zagen, maar voor gewiekste handelaren lag hier juist een kans om winst te maken. Hij die als eerste wist dat er oorlog aan zat te komen, kon daar veel geld aan verdienen. De actieve handelaren uit deze periode – mannen die dagelijks op de Dam en in de beurs van Hendrick de Keyser aan het Rokin kwamen om te kopen en verkopen – onderhielden allemaal briefwisselingen met informanten in Den Haag en in het buitenland, in de hoop zo als eerste op de hoogte te zijn van nieuws over oorlog en vrede.
Met oorlogen viel geld te verdienen door te speculeren op een dalende koers. Zelfs (valse) geruchten over een ophanden zijnde oorlog konden de koers beïnvloeden. Dat is precies wat er in augustus 1688 gebeurde. Jeronimus Velters dacht er na zijn gehaaste terugkeer naar Amsterdam zeker van te zijn dat Franse dreiging de koers had doen dalen, maar toen opeens, zonder dat Velters snapte waarom, zakte de koers nog verder in. Uit een brief aan zijn handelspartner Willem Boreel blijkt zijn radeloosheid: ‘Ik ben zo van slag geraakt dat ik nauwelijks in staat ben te bedenken wat nu raadzaam is om te doen. Als de koers hoger stond, zou ik nu verkopen, maar tegen de huidige koers wil ik dat niet doen. God geve dat ik hier goed aan doe.’
Velters’ informatienetwerk liet hem in de steek. Zijn Haagse informant Theodore Holla wist ook niet wat er aan de hand was. ‘U had mij beter wat meer kennis van zaken kunnen geven,’ beet Velters hem toe.
Velters en zijn informanten letten op Frankrijk, terwijl veel dichter bij huis voorbereidingen werden getroffen voor een andere oorlog. Stadhouder Willem III was van plan met een groot leger naar Engeland over te steken en een gooi te doen naar de Engelse troon. Onder valse voorwendselen werd een vloot bijeengebracht en in het diepste geheim werden in Duitsland en Zweden hulptroepen geronseld.
Maar ondanks de omzichtige werkwijze was er toch een handelaar op de Amsterdamse beurs die lucht had gekregen van de plannen. Wie die eerste handelaar was, is niet duidelijk. Jan ten Grootenhuys, die op 21 augustus al zijn aandelen te koop aanbood, zal er als lid van de Staten van Holland zeker van hebben geweten.
Al voordat er sprake was van oorlog – Willem III waagde pas op 12 november de oversteek – veroorzaakte onzekerheid over de plannen van de stadhouder grote paniek. Niemand kon die paniek beter beschrijven dan Joseph de la Vega, auteur van het beroemde boek over de Amsterdamse beurs Confusión de confusiones, die er zelf bij was: ‘De contramineurs [speculanten op een dalende koers] staken de trompet, schreeuwend dat er oorlog was, en zij brulden zo geweldig dat de tegenpartij [de speculanten op een stijgende koers] ontstelde van het galmen.’
In de paniek die hierop volgde, wilde iedereen verkopen: ‘[Omdat] sommigen wilden verkopen om niet méér te verliezen, anderen om niet te verliezen, en weer anderen om te winnen, verkochten allen en verloren allen de moed. Zij die gekocht hadden, verkochten wat zij hadden, om niet méér te verliezen en zij verkochten nog meer om hun verlies goed te maken; zij die verkocht hadden (maar die waren zeldzaam) zagen, in hun begeerte naar winst, het beloofde land voor zich en trachtten de acties nog meer omlaag te drukken om met des te meer intensiteit van hun geluk te profiteren; ten slotte ging men met de acties rond om, als om een aalmoes, te bedelen dat men ze zou kopen, en er ontstond zo’n paniek, zo’n verdwazing, zo’n onbegrijpelijke angst dat het scheen alsof hemel en aarde in elkaar zouden vallen.’
MEER WETEN?
Boeken
In De bakermat van de beurs. Hoe in zeventiende-eeuws Amsterdam de moderne aandelenhandel ontstond (2011) vertelt Lodewijk Petram hoe de oprichting van de VOC in 1602 in Amsterdam algauw leidde tot een levendige handel in aandelen en derivaten. Dicht op de huid van kooplieden, speculanten en fraudeurs, en met veel verhalen over weifelende, bedriegende, klagende of resolute aandelenhandelaren, brengt het boek de zeventiende eeuw tot leven.
Over de rol van Portugees-Joodse handelaren in de beurscrash van 1688 schreef Jonathan Israel een hoofdstuk in zijn boek Diasporas within a diaspora. Jews, Crypto-Jews and the world maritime empires (1540-1740)
Femme Gaastra publiceerde met De geschiedenis van de VOC (1991) een toegankelijk overzichtswerk over de VOC, met veel aandacht voor de oprichting.
Themapagina
Voor meer artikelen over dit onderwerp uit Historisch Nieuwsblad zie www.historischnieuwsblad.nl/thema/Gouden-Eeuw/index.html