Home Ook Amerikaanse soldaten deden het van doodsangst in hun broek

Ook Amerikaanse soldaten deden het van doodsangst in hun broek

  • Gepubliceerd op: 23 augustus 2004
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Wim Berkelaar

Het is een terugkerend verschijnsel: de vraaggesprekken die het weekblad Vrij Nederland om de zoveel jaar publiceert met het drietal Harry Mulisch, Jan Blokker en H.J.A. Hofland. Alle drie geboren in 1927, alle drie levend van de pen en – daar gaat het hier om – alle drie kinderen van de Tweede Wereldoorlog, die ze als kind beleefden. In alle drie de gesprekken (in 1977, 1993 en 2002) keerde die oorlog terug als gespreksthema.


Geen van de gesprekspartners had de oorlog, zo vormend voor hun mensbeeld, willen missen. Dat ze de oorlog hadden meegemaakt zou hen niet alleen qua leeftijd, maar ook qua karakter en moraal onderscheiden van de jongere generaties, die zo’n grootse gebeurtenis niet aan den lijve hadden ondervonden. De verontwaardiging was groot. Wat dachten die ouwe lullen wel – dat ze betere mensen waren? 

      Toch zouden Mulisch, Blokker en Hofland wel eens gelijk kunnen hebben, maar op een heel andere manier dan ze denken. Ik moest aan hen denken tijdens het lezen van het boek De brand, dat de Duitse historicus Jörg Friedrich enkele jaren geleden publiceerde en dat nu in Nederlandse vertaling is verschenen. Friedrich verhaalt daarin uitvoerig van de geallieerde bombardementen op Duitsland. Geen stad of streek blijft onbesproken. Sterker nog: van elke stad wordt eerst uitvoerig de bouwkundige en politieke voorgeschiedenis verteld, voordat Friedrich uit de doeken doet hoe die werd vernietigd door bommen en granaten. 

       Oorlogskind Friedrich, geboren in 1944, doet dat bewust. Hij wil er bij zijn lezers in hameren hoe misdadig de bombardementen waren. Hij richt zijn pijlen vooral op de Britse oorlogsleider Winston Churchill, die al aan het einde van de Eerste Wereldoorlog vliegtuigen als vernietigingswapen zou hebben ontdekt. En die nu, tijdens de Tweede Wereldoorlog, zijn kans schoon zag het gehate Pruisen (want Churchill zag in Duitsland vooral het vanouds militaristische Pruisen) in bloed en vuur te doen ondergaan. 

Wraakzuchtige bombardementen
Er is wel gezegd dat Friedrich te weinig schrijft over de aanleiding van de geallieerde bombardementen. En zelfs dat je na lezing van zijn boek de indruk overhoudt dat de geallieerde bombardementen even erg zouden zijn als de misdaden van het nazi-regime. Maar dat laatste is onzin. Wie Friedrich goed leest, ziet dat hij genoeg meldt over Coventry, Rotterdam en andere steden die door de Duitsers in 1940 in puin zijn gelegd. Zijn boek heeft echter de geallieerde bombardementen tot onderwerp, en dan is het wat flauw om te eisen dat het ook nog eens uitvoerig over de misdaden van het nationaal-socialisme moet gaan. Alsof daarover niet al bibliotheken vol zijn geschreven. Friedrich ziet heel goed dat de geallieerden wraak namen voor wat hun eerder werd aangedaan, alleen wenst hij de wraakzuchtige bombardementen, waarvan vooral de burgerbevolking het slachtoffer was, niet te rechtvaardigen.

      Een onberispelijk boek dus, zou je zeggen. En toch is er een probleem: het raakt je niet. Dat is vreemd, want Friedrich doet er alles aan om zijn lezer ervan te doordringen dat de bombardementen één groot drama vormden voor de burgerbevolking. Hij citeert rapporten en laat overlevenden vertellen over wat zij hebben moeten aanschouwen: afgerukte ledematen, bebloede hoofden, opengereten buiken waarvan de maaginhoud te zien is, zwangere vrouwen die halfverkoold in de berm liggen – je leest het en je verveelt je. Hoe kan dat toch?

      De flaptekst van het boek bevat een aanbeveling van de befaamde socioloog J.A.A. van Doorn, die het besprak voor het dagblad Trouw. Van Doorn is ervan onder de indruk: hij roemt – terecht – de stijl en de uitstekende beheersing van de bronnen. Aan de toonzetting van zijn recensie proef je dat Van Doorn, geboren in 1926 en dus generatiegenoot van Mulisch, Blokker en Hofland, geschokt is door het optreden van de geallieerden, die hij in zijn jonge jaren ongetwijfeld als bevrijders heeft gezien. Is Van Doorn daarom zo geraakt door dit boek, terwijl ik me er met de grootst mogelijke moeite doorheen worstel? Ben ik, ver na de oorlog geboren, ongevoelig voor leed dat zich niet tijdens mijn leven heeft voorgedaan en moet ik nu toch echt de conclusie trekken dat de Tweede Wereldoorlog míjn oorlog niet is? Op die gedachte betrap ik mezelf regelmatig.

      En toch is die te simpel. Want geboeid las ik een boek dat de redactie van het Duitse weekblad Der Spiegel uitbracht. De hemel stond in brand is maar half zo dik als Friedrichs uitputtende geschiedschrijving, maar desondanks veel interessanter. In dit boek geen gestileerde, bijna literaire beschrijvingen, maar rechttoe, rechtaan interviews met slachtoffers en daders. En met reportages over de discussies die zestig jaar na dato over de bombardementen in Engeland en Duitsland zijn losgebarsten. Dit boek pretendeert geen hogere literatuur te zijn, maar is een vrucht van gedegen journalistiek onderzoek, zoals Der Spiegel wel is toevertrouwd.

      Terwijl je moe wordt van de drammerigheid van Friedrich, is de nuchtere journalistiek van Der Spiegel veel indringender. Bij de journalisten lees je geen angst om ook maar één gebombardeerde stad te vergeten. Ook biedt het beknopte boek van Der Spiegel veel meer inzicht in de oorlogvoering dan Friedrich. De eenvoudig uitgeschreven vraaggesprekken met Britse en Amerikaanse piloten laten zien dat ook zij het van doodsangst in hun broek deden. En dat ze soms met blinde haat, maar veel vaker met fikse tegenzin op Duitsland vlogen. 

Wijsheid achteraf
Overdaad schaadt: dat is ook het bezwaar van de Duitse schrijver W.G. Sebald tegen de Duitse oorlogsliteratuur, die na 1945 werd gepubliceerd maar inmiddels volstrekt vergeten is. Zijn De natuurlijke historie van de verwoesting is uitbundig geprezen, maar je vraagt je af waarom. Zeker, het boek is elegant geschreven, maar de inhoud houdt niet over. Sebald stelt een vraag die eerder door de filosoof Theodor Adorno was gesteld. Terwijl die zich afvroeg of er wel gedichten na Auschwitz konden worden geschreven, vraagt Sebald zich af of er eigenlijk wel literatuur mag worden gemaakt op de puinhopen van gebombardeerde steden. Van Sebald mag het, maar wat er na de oorlog werd geschreven vindt hij niet goed. Het zou te gekunsteld proza zijn.

      Sebalds wijsheid achteraf irriteert behoorlijk. Hij lijkt geen oog te hebben voor de oprechte pogingen waarmee de Duitse schrijvers hun ervaringen onder woorden poogden te brengen. Heimelijk denk je na lezing van dit overschatte boek: als Sebald zo goed wist wat er allemaal verkeerd was aan deze oorlogsliteratuur, waarom schreef hij dan zelf geen roman? Tot zijn dood in 2000 was Sebald immers een gevierd romanschrijver.

     Mulisch, Blokker en Hofland hebben gedeeltelijk gelijk: hun oorlog is de mijne niet. Ik ben immers van ver na de oorlog. En toch wil ik iets van die oorlog begrijpen. Tot iedereen van na de oorlog zeg ik: grijp naar het boek De hemel stond in brand. Het boek van Friedrich is, in al zijn encyclopedische opsomming, zijn drammerigheid en zwaarte, vooral iets voor de oorlogsgeneratie – voor iedereen die wil weten wat er in zijn jonge jaren nu precies gebeurde als er vliegtuigen overkwamen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.