Poorthuis en Salemink, verbonden aan de Katholieke Theologische Universiteit, gebruikten 488 bladzijden voor hun ‘levensverhaal’ van de joodse Sophie van Leer, die zich tot het roomse geloof had bekeerd. Daarna volgen drie en een halve bladzijde epiloog. Ze stellen er vier maal de vraag: ‘Wie was Sophie van Leer?’ Hun antwoord luidt telkens anders. Ook een aantal tijdgenoten dacht er verschillend over. Daarom laten de auteurs ‘het laatste woord’ over de vrouw aan de lezer. Hun verlangen, ja, hun ‘obsessie’, was het geweest de waarheid over ‘de enige, echte historische Sophie van Leer’ aan het licht te brengen. Maar ze kwamen terecht in ‘principiële onzekerheid’. Wiedes, denk ik. Zo gaat dat nu eenmaal in de geschiedschrijving. Per slot van rekening moeten zij vaststellen dat hun hoofdfiguur omringd is door ‘een wolk van verhalen’. Deze conclusie stemt overeen met hun inleidende beschouwing. Daarin bekennen zij zich tot de ‘narratieve geschiedenis’. Die leert dat het ware verleden oftewel de werkelijkheid niet bestaat of althans onkenbaar is. Van het verleden resteren alleen verhalen. Geschiedschrijving is enkel ‘een nieuw weefsel van woorden’. Tja, wat anders? Kan het zijn dat de zucht naar de enige, echte geschiedenis er mee te maken heeft dat de auteurs zich nadrukkelijk afficheren als ‘katholieke wetenschappers’? De Rooms-Katholieke Kerk staat althans niet bekend om haar fundamentele twijfel aangaande waar en onwaar. Trouwens, ook Poorthuis en Salemink weten in dit opzicht van wanten: Sophie/Francisca van Leer is ‘een delicate kwestie’. Zij is namelijk exemplarisch voor de vaak moeizame, pijnlijke verhouding tussen Kerk en jodendom. Die verhouding is, menen de auteurs, toe aan vernieuwing. Daar lijkt me niets tegen. Er lijkt me ook niets voor.
Stoeten minnaars
Ik moet opbiechten, om die term maar eens te bezigen, dat ik geen raad weet met deze recensie. Met bewondering en respect heb ik de indrukwekkende speurtocht gevolgd die Poorthuis en Salemink hebben ondernomen naar Sophie van Leer, haar omgeving en haar tijdsomstandigheden. Zij hebben een enorme hoeveelheid archiefstukken, brochures, artikelen en boeken doorworsteld en grondig verwerkt. Hulde en lof. Desondanks kreeg ik geen affiniteit met de heldin. ’t Was een idealiste. Daar heb ik het niet op. Ik zie haar niet anders dan als een gestoorde, dweepzieke hysterica, een gespleten persoonlijkheid, zonder een greintje gevoel voor humor of zin voor betrekkelijkheid. Zij nam de wereld en vooral zichzelf volstrekt serieus. Haar opgave was het de wereld te vervolmaken. Als het moet (en natuurlijk moet het!) zal de roomse jodin wel een katholieke kibboets in Palestina stichten, wat rabbi en bisschop er ook van denken. Als het moet (en natuurlijk moet het!) zal de roomse jodin haar traditioneel-joodse moeder die buiten bewustzijn op sterven ligt het heilige doopsel toedienen, wat de rest van de familie er ook van vindt. De hoofdtitel van het boek staat voor haar onstilbare honger naar radicale reinheid, schoonheid en zuiverheid. Voortdurend op zoek naar absolute puurheid rent de gefrustreerde vrouw langs stoeten minnaars, bij voorkeur mannen die zwijmelend afzien van vleselijke lust. Twee zielen versmelten tot één. Helaas, dat bevredigt niet helemaal. Als het moet (en natuurlijk moet het!) doet het lichaam mee. Sophie/Francisca verslindt mannen. Op hun beurt slokken mannen háár op. ’t Is kannibalisme over en weer. Oplaaiende hartstochten en brandende emoties stormen af en aan. Jammerend, weeklagend en wenend stort de lijdende Sophie/Francisca zich van de ene depressie in de volgende crisis. Hoogst verbazingwekkend. Maar honderden pagina’s lang?
Het is me ook niet gelukt – het siert me niet – mij in te leven in de gedachtegang van de auteurs. Het zal me worst zijn of Rome zich naast, boven of in de plaats van het joodse geloof stelt. Idem dito of Rome al dan niet bidt voor het zondige jodendom. Dat is blijkbaar een religieus gewetensdilemma. Nou, dat zal wel maar ik heb er geen last van. Geloven doe je maar in de kerk, luidt het gezegde. Daar ben ik niet thuis. In de synagoge, moskee of tempel ook niet, trouwens. Natuurlijk vind ook ik religieuze kwesties in historisch opzicht boeiend en interessant. Ze geven aanleiding tot verwondering en verbazing. Ze prikkelen de nieuwsgierigheid. Maar wie het verleden beziet om zo de verstandhouding tussen religies of kerken te herzien gebruikt de geschiedenis om haar te misbruiken. Kritische geschiedschrijving staat uitsluitend ten dienste van de gewetensvolle bevrediging van de nieuwsgierigheid naar menselijk doen en laten. Punt.
OP ZOEK NAAR DE BLAUWE RUITER. SOPHIE VAN LEER: EEN LEVEN TUSSEN AVANT-GARDE, JODENDOM EN CHRISTENDOM (1892-1953)
door Marcel Poorthuis en Theo Salemink. 552 p.Valkhof Pers, ƒ 49,50.
Dit artikel is exclusief voor abonnees