Kinderarbeid roept bij velen heftige emoties op. Deels is dat een erfenis uit de negentiende eeuw, toen in Nederland een met de nodige drama omgeven strijd werd gevoerd tegen ‘kinderexploitatie’. Opmerkelijk is dat er sterke overeenkomsten zijn met de huidige acties tegen kinderarbeid.
‘Ja, die arme fabriekskinderen, ze worden vermoord naar ziel en naar lichaam,’ stelde de populaire schrijver J.J. Cremer in 1863 in een toespraak over kinderen die werkten in de Leidse stoomspinnerijen. De negentiende-eeuwse beweging tegen de kinderarbeid richtte zich in de allereerste plaats op het werk van volkskinderen in de opkomende industrie. De oorzaak van hun bezorgdheid lag in de lange werktijden die er golden. Fabriekskinderen hadden daardoor geen tijd over om naar school te gaan – slecht voor het kind, en slecht voor de natie, vond men.
De felle kleuren waarin de bezorgde burgerij dit leed schilderde, doen bijna vergeten dat het op zich heel gewoon was voor volkskinderen om vanaf hun negende jaar de handen uit de mouwen te steken. Verreweg de meeste werkende kinderen waren te vinden in de landbouw en in ambachtelijke familiebedrijfjes als thuisweverijen en kleermakerijen.
Ook tegenwoordig wordt de publieke opinie gemobiliseerd met choquerende verhalen over kinderarbeidertjes die sloven voor grote ondernemingen. ‘Een kleine jongen slaat klinknagels in kinderjeans, bedoeld voor jongeren van zijn leeftijd. Zijn vingers dragen de sporen van de hamerslagen, als hij naast de klinknagels slaat. Hij zegt dat hij wordt geslagen als hij fouten maakt,’ staat in een recent rapport uit Karanigonj in Bangladesh.
Protest- en boycotacties tegen door kinderhanden gemaakte producten volgen elkaar snel op: eerst waren het de voetballen uit Pakistan, later de handgeknoopte tapijtjes uit India en de sportschoenen uit Indonesië. Maar in feite is van alle werkende kinderen op de wereld nog geen 5 procent in dergelijke exportindustrieën te vinden. Net als in de negentiende eeuw is kinderarbeid nog altijd vooral een plattelandsfenomeen. Wereldwijd is in 2003 van alle werkende kinderen ruim 70 procent in de landbouw actief.
Kinderwetje
In Nederland werd het werk van kinderen jonger dan twaalf jaar in ‘fabrieken en werkplaatsen’ vanaf 1874 dankzij het zogenoemde Kinderwetje van Van Houten verboden. Nu was de kinderarbeid in de moderne textielindustrie op dat moment al over zijn hoogtepunt heen. Het kostte dus weinig inspanning daar helemaal een einde aan te maken. Maar in de traditionele nijverheid, zoals steenbakkerijen en touwslagerijen, bleek kinderarbeid een veel hardnekkiger verschijnsel.
‘Men kent hier de wet wel, maar lacht erom omdat niemand de uitvoering controleert,’ klaagde in 1878 een onderwijzer over de gebrekkige werking van het Kinderwetje. Burgemeesters en politieagenten waren lang niet altijd geneigd om streng op te treden tegen wat in feite een traditionele gang van zaken was. Pas toen in 1889 een landelijke inspectiedienst werd opgezet, werd de controle wat scherper.
Ondertussen werd het vele kinderwerk in de landbouw en de bedrijfjes-aan-huis geheel ongemoeid gelaten, terwijl dat in feite veel meer kinderen uit de schoolbanken hield. Maar hoe daartegen op te treden? Velen betwijfelden of er ooit een effectieve controle mogelijk zou zijn op al dat werk in de huiselijke sfeer.
De wat ongelukkige geschiedenis van de Nederlandse kinderarbeidwetten is bepaald niet uniek. Vergelijkbare verhalen zijn opgetekend voor andere Europese landen. En tegenwoordig verwachten nog maar weinigen iets van kinderarbeidwetgeving. ‘Prohibitions on child employment have never been effective, in the North or the South,’ stelde Ben White, hoogleraar sociologie aan het Institute of Social Studies in Den Haag, in 2001. Alles staat of valt bij de controle. En die is heel moeilijk, zeker in de meer ‘informele’ delen van de markt.
Gratis scholen
Kinderarbeid in Nederland nam vooral af door de ontwikkeling van het basisonderwijs. In het kader van de verheffing van het volk kwamen er vooral in de tweede helft van de negentiende eeuw steeds meer gratis scholen met professionele onderwijzers. Het werd daardoor steeds makkelijker en aantrekkelijker voor ouders om hun kind naar school te sturen. ‘In Drenthe en Friesland schijnen werkmansverenigingen zelf te hebben gekozen hunne kinderen te onderwijzen tot het 12e of 13e jaar en daarna pas in dienst te nemen,’ merkte de parlementariër Samuel van Houten in 1872 in de Tweede Kamer op.
Een kwart eeuw later stond al 90 procent van de kinderen tussen zes en twaalf jaar ingeschreven bij een school. Werk bleef ook belangrijk, maar werd dikwijls een parttime tijdsbesteding: ‘leren voor later’ werd in steeds meer gezinnen de gewoonte. Bovendien werd in 1901 de leerplicht ingevoerd. Daarmee werd vooral de in veel plattelandsdorpen diepgewortelde gewoonte bestreden dat kinderen ’s winters naar school gingen en ’s zomers op het land meewerkten.
Ook tegenwoordig gaat de bestrijding van kinderarbeid steeds vaker hand in hand met het streven naar degelijk en goedkoop basisonderwijs. Een bekend succesverhaal is de Zuid-Indiase deelstaat Kerala, waar veel geld aan basisonderwijs wordt besteed. Bijna alle kinderen tot vijftien jaar gaan er naar school en fulltime kinderarbeid komt nauwelijks voor. Organisaties als Unicef en de Wereldbank zien onderwijs als hét middel om kinderarbeid tot een parttime activiteit terug te brengen.
Armoede
Opvallend aan de Nederlandse situatie was dat ouders hun kinderen al steeds vaker naar school stuurden vóórdat rond 1900 de armoede sterk ging afnemen. Blijkbaar waren de economische omstandigheden alleen niet doorslaggevend. Ook tegenwoordig denken steeds meer economen en sociologen dat armoede geen allesbepalende factor is bij kinderarbeid. Volgens Global March Against Child Labour ‘wordt kinderarbeid eerder uit traditie dan uit armoede geboren. Zelfs de allerarmsten zijn inventief genoeg om de scholing te kunnen betalen, als zij het nut er maar van inzien.’
Rond 1900 kwam er in Nederland grotendeels een einde aan fulltime kinderarbeid. Gewerkt werd er nog wel door kinderen – behoorlijk veel zelfs. Daarnaast gingen ze ook naar school. Maar ook tegenwoordig combineren veel tieners school met werk: in ‘bijbaantjes’. En dat wordt gezien als een leerzame ervaring. Waarom doen we dan toch nog zo panisch over kinderarbeid in ontwikkelingslanden? Veel kinderen in de ontwikkelingslanden werken, maar volgens deskundigen hoeft dat niet altijd een slechte zaak te zijn. Zolang ze ook naar school gaan, en niet mishandeld worden, kan werk een leerzame ervaring zijn en het gezin behoeden voor ellende.
Dit artikel is exclusief voor abonnees