Na een luxueus inburgeringsproces verklaarde prinses Maxima onlangs dat zij tot de conclusie was gekomen dat er niet zoiets is als ‘de’ Nederlandse identiteit. Ze had natuurlijk volkomen gelijk, maar dat kreeg ze niet. Heel neoconservatief en xenofoob Nederland ging onder leiding van Geert Wilders in de aanval. Hoezo geen Nederlandse identiteit, dat was politiek correcte prietpraat! Iedereen kon toch met eigen ogen zien dat er een Nederlandse identiteit was.
In Trouw konden lezers melden wat volgens hen eigenschappen waren die kenmerkend zijn voor de Nederlandse identiteit. De opvatting ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’ werd het vaakst genoemd als wezenlijk voor het volkskarakter. Op de tweede plaats van Trouws identiteitslijst kwam onze hang naar gezelligheid. Dit zijn inderdaad eigenschappen die vrijwel alleen in Nederland voorkomen. In België, Luxemburg en Duitsland bijvoorbeeld doet iedereen dagelijks zo gek mogelijk en is gezelligheid een onbekend fenomeen. Andere essentialia van onze identiteit zijn de consumptie van oliebollen, de strijd tegen het water en ons talent om te kankeren.
Het is zonder meer waar dat een zeer groot deel van de Nederlanders een aantal zaken met elkaar deelt. Dat komt omdat zij dezelfde taal spreken, hetzelfde lager onderwijs hebben genoten en naar dezelfde televisieprogramma’s kijken. Zij delen tenslotte ook dezelfde recente geschiedenis met elkaar. Daarmee zijn echter ook direct de grenzen van de grootste gemene deler van de nationale identiteit in zicht gekomen. Kijken we naar andere elementen die onze individuele identiteit bepalen, dan wordt duidelijk dat er binnen de grenzen van het vaderland een zeer groot aantal verschillende identiteiten te vinden is.
Laten we beginnen met de klassieke Nederlandse tweedeling tussen noord en zuid, tussen protestant en katholiek, de voormalige Republiek en de geknechte generaliteitslanden. Een deel van deze scherpe tweedeling is in de afgelopen decennia verdwenen, maar op andere punten is de cultuurgrens nog steeds intact. Dat zou toch juist Geert Wilders, afkomstig uit een provincie die al eeuwen claimt niet echt bij Nederland te horen, moeten weten. Ik zwijg dan nog van zijn zonderlinge gewoonte zijn haar te blonderen, die zo evident in strijd is met het eerste gebod van onze nationale identiteit.
Dan zijn er nog al die andere verschillen: tussen stad en platteland, tussen oost en west, tussen de deftige burgerij en het klootjesvolk, tussen de academisch gevormden en de ruime meerderheid met een zeer beperkte opleiding. Ook historisch gezien is Nederland een land met zeer gevarieerde identiteiten, het was tot voor kort een sterk verzuilde samenleving. De tolerante burgerij, de calvinistische kleine luiden, de rooms-katholieken en de geseculariseerde arbeiders behoorden tot zeer verschillende groepen. Zij die plots zo overtuigd zijn van de aanwezigheid van een rotsvaste nationale kern, vergeten ook dat de normen en waarden van de verschillende bevolkingsgroepen in de afgelopen halve eeuw grondig zijn veranderd.
Maxima’s critici hebben geen flauw idee van de precieze aard van de nationale identiteit waar ze pal voor willen staan. Verder dan oliebollen, gezelligheid en kankeren is de discussie niet gekomen. De onaangename werkelijkheid is dat het debat over onze veronderstelde identiteit helemaal niet gaat over onze identiteit, maar over onze immigranten, over de allochtonen. De hoge toon die vanwege onze identiteit wordt aangeslagen, wordt gevoed door angst en afkeer. Identiteit is een codewoord voor discriminatie en uitsluiting. Wie niet onmiddellijk bereid is om zich gezellig ziek te eten aan oliebollen, om vervolgens te kankeren over de afnemende kwaliteit ervan, wordt impliciet uitgenodigd te vertrekken.
De immigranten zullen zich door de taal, het lager onderwijs en de massamedia op den duur vanzelf het basispakket eigen maken dat alle Nederlanders delen. Dan nog zullen zij herkenbaar anders zijn, net als Limburgers.
Maarten van Rossem
Dit artikel is exclusief voor abonnees