Hoewel de Verenigde Staten zich graag afficheren als veilige haven voor immigranten en als ‘smeltkroes’, waar iedereen binnen een mum van tijd een ‘echte Amerikaan’ wordt, is de werkelijkheid anders. Zo’n 6 miljoen zwarte Amerikanen ontvluchtten een eeuw geleden het racistische zuiden van de VS. En ook voor degenen in het Amerikaanse noorden en westen is de American dream nog steeds niet binnen bereik.
Op 14 april 1945 vertrok George Swanson Starling halsoverkop per trein van Florida naar New York. De treinreis zou bijna een etmaal duren, en George vond een plekje in de coloured sectie. De treinen in de Deep South waren immers nog gescheiden – apartheid op z’n Amerikaans. George moest wel weg: hij was getipt dat een groepje blanken achter hem en twee makkers aan zat, omdat hij andere zwarte arbeiders op de citrusplantages had geleid in een staking voor beter loon en betere behandeling.
‘They talking ’bout giving y’all a necktie party’ – een lynchpartij, zoals zo vaak gebeurde en nog altijd zelden werd bestraft. George koos eieren voor zijn geld. Hij wist dat hij een opstandig karakter zou houden en hij betwijfelde of het Zuiden ooit zou veranderen. Dus nam hij afscheid van zijn ouders, die hem alleen maar gelijk konden geven, stapte op de trein en stelde zich voor nooit meer terug te komen.
Ook George Swanson Starlings verhaal behoort tot de Amerikaanse migratiegeschiedenis – maar het lijkt een minder gewaardeerd hoofdstuk. Het in 1886 onthulde Statue of Liberty op Ellis Island bij New York is nog altijd het icoon van een gastvrij Amerika dat miljoenen immigranten de kans bood om de Amerikaanse droom te verwezenlijken: ‘Give me your tired, your poor/ Your huddled masses yearning to breathe free.’ De piekjaren van deze voornamelijk Europese immigratie vielen tussen 1890 en 1925, met ruim 15 miljoen immigranten.
Bij dat mooie verhaal hoort een tweede founding myth: het idee van de smeltkroes. De scheepsladingen migranten uit Ierland, Schotland en later vooral Centraal- en Zuid-Europa die voet aan wal zetten in de States werden binnen de kortste tijd echte Amerikanen, deelgenoot aan de smeltkroes van de staat die voorbestemd was de geschiedenis van de twintigste eeuw te domineren.
Mooie verhalen, maar de werkelijkheid was voor velen een tikje en voor sommigen volstrekt anders. Het welkom dat de Europese nieuwkomers – om maar te zwijgen over de vooroorlogse Aziatische migranten – ten deel viel in een maatschappij die zich ook na de Burgeroorlog (1861-1865) nog het liefst definieerde als WASP (White, Anglosaxon, Protestant) was op z’n best ambivalent.
Katholieken en Joden werden met argwaan bekeken, en dat gold in bredere zin voor de cultuur en het beschavingsniveau van alle migranten uit het zuiden en oosten van Europa. Het zou vele generaties en grote volharding kosten voordat zij min of meer als mainstream Amerika werden geaccepteerd – een mooie illustratie is dat de Verenigde Staten tot op heden geen enkele Joodse president hebben gehad en slechts één katholieke (John F. Kennedy).
Met dat aanpassen viel het ook wel mee, of tegen – afhankelijk van ieders standpunt. In zekere zin waren de vroege zorgen uit het WASP-kamp wel gerechtvaardigd. Onvermijdelijk werd de Amerikaanse samenleving vanaf het midden van de negentiende eeuw multicultureler, zelfs al werd er van meet af aan, ook van overheidswege, alles aan gedaan om de immigranten en hun kinderen zo spoedig mogelijk tot echte Amerikaanse burgers te maken, met een consistent inburgeringbeleid waar naoorlogse Europese landen nooit aan toe zijn gekomen.
Daarbij werd wel duidelijk dat er veel meer mogelijk was dan de pessimisten hadden gedacht. En zo kon na de oorlog de lof van een gematigd multiculturalisme worden bezongen met de metafoor van de ‘fruitschaal’: de Amerikaanse cultuur als een unieke, vitale mengcultuur, waarin de afzonderlijke bestanddelen toch nog goed te zien zijn.
Hedendaagse pessimisten vrezen overigens dat de spankracht van die overkoepelende, integrerende cultuur de laatste decennia volkomen is ondergraven door de aanhoudende immigratie, vooral uit Latijns-Amerika. Zo betoogde de onlangs overleden Samuel Huntington, auteur van de geruchtmakende studie The Clash of Civilizations (1993), in een later boek, Who Are We? The Challenges to American National Identity (2004), dat het wezen van de Amerikaanse cultuur en daarmee van de Verenigde Staten als wereldmacht steeds verder wordt ondergraven door het onvermogen en de onwil om de migratie te beteugelen en weigerachtige nieuwe migranten tot echte Amerikanen volgens de WASP-codes te maken. De botsing van beschavingen speelt zich volgens Huntington dus zelfs op eigen bodem af. En zo blijft ook Amerika een land waar de nationale identiteit heftig omstreden blijft.
Wat in deze debatten lang volkomen onderbelicht bleef was de plaats van de zwarte Amerikanen in de natie. Dat is behalve pijnlijk ook wel bizar. Slaven van Afrikaanse afkomst vormden een groot gedeelte van de bevolking van de Zuidelijke Staten; in de Noordelijke Staten vormden zij een niet te missen minderheid. De Amerikaanse Burgeroorlog draaide voor een belangrijk deel om het voortbestaan van de slavernij in het diepe Zuiden. Dat pleit was dan in 1865 wel beslecht, maar het zou tot aan de burgerrechtenbeweging van de jaren 1960 duren voor het recht van zwarte Amerikanen om werkelijk in alle opzichten volwaardig burger te zijn breed werd aanvaard – op papier althans.
Het is in dit verband typerend dat in studies over migratie in en naar Amerika de volksverhuizing vanuit het diepe Zuiden naar het Noorden vaak is verwaarloosd. Toch ging het, tussen 1915 en 1970, om niet minder dan 6 miljoen African Americans die een betere toekomst zochten in het Noorden en ook wel Westen van de Verenigde Staten. Deze migratiestroom speelde zich grotendeels af in de periode dat de VS de immigratie sterk hadden beperkt (tussen 1925 en de jaren 1960).
De zwarte Amerikanen behoorden echter per definitie tot de nationale bevolking. Al werden zij dan niet erkend als volwaardig lid van de natie, hun staatsburgerschap gaf hun tenminste het formele recht het Zuiden te verlaten en een betere toekomst up North te zoeken. Het resultaat is dat vandaag de dag grofweg de helft van de zwarte Amerikanen buiten de vroegere slavenstaten woont.
Deze massale migratie was, zo schrijft Isabel Wilkerson in The Warmth of Other Suns. The Epic Story of America’s Great Migration, heel goed vergelijkbaar met de Europese immigratie van de voorgaande decennia. De Europese ‘poor, huddled masses yearning to breathe free’ zochten zowel betere economische kansen als politieke en culturele vrijheid. Dat gold voor de zwarte Amerikanen precies zo.
Zo hekelde de Afro-Amerikaanse Cleveland Gazette op 27 november 1886 de pretenties van het zojuist onthulde Vrijheidsbeeld: ‘Vrijheid die de wereld verlicht! – we worden misselijk van die uitdrukking. Deze regering is een treurige schijnvertoning. Zij kan de burgers binnen haar eigen grenzen niet eens beschermen – in ieder geval doet ze dat niet. Gooi het Bartholdi-standbeeld met fakkel en al in de oceaan tot er zoveel “vrijheid” in dit land is dat de onschuldige en hardwerkende gekleurde man een eerlijke boterham voor zichzelf en zijn familie kan verdienen. Zonder te worden “geklukluxed”, misschien zelfs vermoord, zijn dochter en vrouw verkracht en zijn huis vernield. Het idee dat de “vrijheid” in dit land “de wereld zou verlichten” – of zelfs maar Patagonië – is volslagen belachelijk.’
In de meer dan duizend gesprekken die Wilkerson voerde met zwarte migranten van de eerste generatie en hun (klein)kinderen wordt inderdaad verteld over de grote obstakels in het Noorden, maar er rijst een nog veel heftiger en ronduit huiveringwekkend beeld uit op van het diepe Zuiden. Natuurlijk was er armoede, maar vooral ook het alomtegenwoordige racisme, van alledaagse kleinering tot lynchpartijen. De moed om dit niet te accepteren werd vaak gruwelijk afgestraft – reden te meer om dan in godsnaam maar een minder onvrij bestaan in het Noorden of Westen te zoeken. Niet dat daar geen racisme zou zijn, maar het was in elk geval minder virulent.
Naarmate de trek naar het Noorden op gang kwam ontstonden bovendien in alle grote steden zwarte enclaves die een zekere geborgenheid gaven. Na de oorlog beklijfde vooral het beeld van zwarte getto’s, maar dat is slechts een deel van het verhaal. Stadsdelen als Harlem in Manhattan ontwikkelden zich tot broedplaatsen van Afro-Amerikaans talent, en echt niet alleen in de sfeer van muziek of sport, maar evengoed waar het ging om goed opgeleide vakmensen.
Zo werden de steden in het Noorden en Westen van de Verenigde Staten toevluchtsoorden. In een kort na de Eerste Wereldoorlog gehouden enquête werd zwarte migranten gevraagd waarom zij het Zuiden hadden verlaten voor Chicago. De antwoorden waren typerend. Men voelde er meer vrijheid, het leven was er in de regel gemakkelijker, ondanks heimwee, kou en hard werk. Gevraagd naar de moeilijkheden die een zwarte migrant in Chicago zou kunnen ondervinden antwoordde iemand: ‘Eraan moeten wennen dat je als een mens wordt behandeld.’ Een ander: ‘Ik wou dat alle gekleurde mensen hier zouden komen, waar je niet bang hoeft te zijn om adem te halen.’
Statistisch onderzoek in het midden van de twintigste eeuw wees uit dat de zwarte migranten gemiddeld hoger opgeleid waren dan de achterblijvers, dat hun opleidingsniveau ook niet slecht afstak tegen dat van recente Europese migranten, en dat zij in de regel leefden in kerngezinnen. Zij kwamen, zo blijkt ook uit The Warmth of Other Suns, met hoge ambities, maar zonder de illusie dat hun in steden als New York, Chicago of Los Angeles racisme bespaard zou blijven.
Uiteindelijk blijkt uit de vele portretten die Wilkinson schildert dat het, behalve van toeval, toch vaak afhing van het karakter en de talenten van individuele migranten of zij hun draai vonden in een nieuwe omgeving waar zwarten een minderheid van de bevolking uitmaakten. Een grote groep slaagde daarin en gaf daarmee ook het voorbeeld waaraan volgende generaties zwarte migranten zich konden spiegelen.
Er blijven natuurlijk vragen te over rond de plaats van zwarte Amerikanen in de natie, toen en nu. Sinds de successen van de burgerrechtenbeweging wordt de bijdrage van de nakomelingen van de Afrikaanse slaven aan de Amerikaanse rijkdom en cultuur in algemene zin wel erkend. Zwarte Amerikanen zijn allengs doorgedrongen tot de top van de samenleving, met als bekroning het presidentschap van Barack Obama. Maar intussen blijft de vraag waarom een relatief groot deel van de African Americans nog altijd onder aan de maatschappelijke ladder leeft, waarom er in de getto’s sprake is van een langgerekte crisis van het zwarte gezin enzovoort.
Dat het maatschappelijke succes van zwarte Amerikanen is achtergebleven bij dat van de meeste latere immigranten is onloochenbaar. Het vraagstuk wordt in vele studies van migratie en integratie in de Verenigde Staten omzichtig behandeld. Er is een lange traditie van sociologen die de verklaring vooral zoeken in de cultuur van de zwarte Amerikanen zelf: waarom pakken zij de kansen niet die immigranten wel aangrijpen, waarom hebben zij positieve discriminatie nodig waar andere migranten het zonder doen? In deze school raken de extremen elkaar: of men een gebrek aan succes nu toeschrijft aan tekortschietende genen of aan beschadiging door een ‘slavernijtrauma’, in beide gevallen wordt de verklaring gezocht in de cultuur en psyche van de groep zelf.
Daartegenover staan verklaringen die de oorzaken primair zoeken in open racisme of meer verhulde vormen van maatschappelijke achterstelling. Voor deze benadering is in The Warmth of Other Suns veel steun te vinden, althans in die zin dat Wilkerson veel observaties geeft over hoe zwarte Amerikanen in het Zuiden geen, en in het Noorden pas laat kansen kregen om hun Amerikaanse droom waar te maken.
Dat het niet zinvol is om kleur alleen als verklarende factor aan te merken werd al eerder duidelijk gemaakt in studies die uitwezen dat zwarte immigranten uit de Britse West Indies al sinds de jaren twintig veel succesvoller waren dan lokale zwarten. Uit The Warmth of Other Suns blijkt bovendien dat talloze zwarten ondanks alle belemmeringen uiteindelijk wel verder kwamen. De terloops opgevoerde familiegeschiedenis van Wilkerson zelf, die eerder al de Pultizer Prize voor haar journalistieke werk won, is daarvan een treffende illustratie.
Wilkerson geeft in haar boek die miljoenen zwarte migranten een gezicht. Zoals bovengenoemde George Starling, die uiteindelijk zijn hele leven zal werken op de treinen tussen het Zuiden en het Noorden, tot in de jaren zestig altijd bang voor problemen met racistische blanken op het zuidelijke traject, maar tegelijkertijd een toeverlaat voor duizenden zwarte migranten die na hem de oversteek wagen.
Of Ida Gladney, die in 1937 als jonge vrouw met haar man en kleine kinderen in het diepste geheim vertrekt naar Chicago, bang dat de blanke van wie zij grond pachtten een excuus zal verzinnen om hen tegen te houden. Al is haar leven in Chicago zwaar, allengs lijkt het beter te gaan. Maar tegen de tijd dat Ida negentig wordt, is het uitzicht vanuit haar huis in een ooit keurige zwarte wijk desolaat, met drugshandelaren, vuilnis en wat dies meer zij. Ze blijft hopen en steunt de campagne van een jonge kandidaat voor de Senaat, Barack Obama; ze zal echter niet meer meemaken hoe hij president werd.
Dan is er nog Robert Foster, die als jonge arts in 1953 concludeert dat hij in zijn staat Louisiana nooit op waarde zal worden geschat en altijd de mindere baantjes zal krijgen – ook al heeft hij zich als militair arts in Europa onderscheiden. Dus maakt hij in zijn donkerrode Buick Roadmaster de eindeloze rit naar Californië, maar merkt dat hij, ondanks zijn mooie auto en keurige verschijning, onderweg uit alle motels wordt geweerd. Uiteindelijk maakt hij in het Westen de Amerikaanse droom helemaal waar, als succesvol medisch specialist en lijfarts van Ray Charles – maar ongelukkigerwijze ook als al te geziene gast in de casino’s van Las Vegas.
Zo zijn er talloze verhalen van succes en teleurstelling – de gemengde gevoelens die vrij gebruikelijk zijn bij migratie. Lezing van Wilkersons boek maakt intussen nog eens duidelijk hoe ongelooflijk ver zelfs het Amerika van de jaren vijftig nog af stond van de natie die zich in de jaren van de burgerrechtenbeweging begon te herdefiniëren.
Ook daarom werd de push om de voormalige slavenstaten te verlaten na 1970 veel minder sterk. Wat er ook aan formeel en informeel racisme voortleeft, voor zelfbewuste zwarten is het diepe Zuiden niet meer de hel van voorheen.
Intussen is overal in de Verenigde Staten de integratie van zwarte Amerikanen toch vooral een kwestie van de publieke sfeer. Ook vandaag nog is het aantal gemengde zwart-witte relaties buitengewoon laag en worden kinderen uit zulke relaties nog altijd onomwonden als ‘zwart’ gerubriceerd, te beginnen met de president met zijn blanke moeder. Ook in die zin is er geen sprake van een melting pot.
Meer weten?
Isabel Wilkerson schildert met The Warmth of Other Suns. The Epic Story of America’s Great Migration (2010) indringende portretten van individuele zwarte migranten uit het Zuiden. Een drietal van deze migranten draagt het hele boek, dat zij lardeert met meer algemene informatie over migratie en integratie. Prachtig gebruik van oral history.
Goede inleidingen over immigratie en integratie in de Verenigde Staten zijn Richard Alba & Victor Nee, Remaking the American Mainstream. Assimilation and Contemporary Immigration (2003) en Alejandro Portes & Rubén G. Rumbaut, Immigrant America. A Portrait (1996).
De enigszins apocalyptische visies van Samuel P. Huntington zijn na te lezen in Who Are We? The Challenges to American National Identity (2004) en in The Clash of Civilizations and the Remaking of the World Order (1996), de uitwerking van het artikel ‘The Clash of Civilizations’, verschenen in Foreign Affairs (1993), in het Nederlands vertaald als Botsende beschavingen. Cultuur en conflict in de 21ste eeuw (1997).
Een mooie studie over ‘andere’ vaak opmerkelijk succesvolle zwarten, voornamelijk afkomstig uit de Engelstalige Cariben, is Philip Kasinitz,
Caribbean New York. Black Immigrants and the Politics of Race (1992).
Dit artikel is exclusief voor abonnees