Home Nederland en de Apartheid

Nederland en de Apartheid

  • Gepubliceerd op: 16 september 2019
  • Laatste update 13 sep 2021
  • 30 minuten leestijd
Nederland en de Apartheid

Op 13 september 2019 hield Bas Kromhout, redacteur van Historisch Nieuwsblad en kenner van de Zuid-Afrikaanse geschiedenis, een lezing tijdens de Collegedag Koloniale Geschiedenis in Museum Bronbeek, Arnhem. Hij onderzocht in zijn lezing de Nederlandse rol in het ontstaan én de bestrijding van de Apartheid. Hier leest u de volledige tekst.

Bij het overlijden van Nelson Mandela op 5 december 2013 sprak Mark Rutte een paar woorden op BNR Radio. De premier zei dat Mandela een bijzondere relatie met Nederland had. Dit lichtte hij als volgt toe:

 ‘Aan de ene kant heeft de Nederlandse taal dat vreselijke woord “apartheid” voortgebracht. Tegelijkertijd ging Nederland voorop in de strijd tegen alles wat achter dat vreselijke woord schuilging.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Rutte vatte in deze uitspraak twee populaire mythen samen. Je zou de eerste mythe kunnen formuleren als: ‘Nederland draagt schuld aan de Apartheid’ en de tweede als: ‘Nederland was bij uitstek anti-Apartheidsland’. Iets oudere Nederlanders – u ongetwijfeld ook – herinneren zich de boycots en protestacties in de jaren ’70 en ’80 wel, die in dit land een breed draagvlak hadden. Het is inmiddels een wijdverspreide overtuiging dat de Nederlandse bijdrage bovengemiddeld groot was. Wat Rutte op BNR Radio heeft gezegd, is min of meer de consensus.

‘Goed’ of ‘fout’?

Het is u waarschijnlijk opgevallen, dat Rutte het overlijden van een van de meest inspirerende wereldleiders ooit aangreep om het over ‘ons’, Nederlanders, te hebben. Zoals zo vaak wanneer het in dit land over geschiedenis gaat, willen we weten wat ‘onze’ rol was. En vooral: hoe we die rol moreel moeten beoordelen. Waren ‘we’ goed of waren ‘we’ fout?

Hoe een moreel oordeel over het verleden uitvalt, heeft behalve met de historische feiten ook te maken met de overtuigingen en waarden van degene die oordeelt. Daaraan valt niet te ontkomen en het is in beginsel ook helemaal niet erg. Sterke morele waarden hoeven een waarachtig beeld van het verleden niet in de weg te staan. Het kom echter ook voor, dat we als gevolg van goedbedoeld moralisme een bril opzetten, die ons zicht op de feiten onscherp maakt. Dat het morele oordeel voor het empirisch onderzoek uit rent, waardoor er sprake is van een vooroordeel.

In het publieke debat over Nederlands rol met betrekking tot de Apartheid, spelen zulke vooroordelen een grote, vertekenende rol. De twee mythes die in Ruttes uitspraak zijn vervat zijn er allebei het product van. In dit college wil ik dit toelichten en een poging doen, mythen en feiten van elkaar te scheiden.

Etymologie

Allereerst de vermeende Nederlandse schuld aan de Apartheid. Wat Rutte zei over de Nederlandse herkomst van dit begrip, lijkt tot de algemene volkswijsheden te behoren. Wanneer ik mensen vertel over mijn onderzoek, krijg ik regelmatig te horen: ‘Apartheid is het bekendste Nederlandse woord ter wereld’. Er spreekt een diepe schaamte uit. Een gevoel van betrapt te zijn: de hele wereld kan aan het woord ‘Apartheid’ herkennen welke natie verantwoordelijk is voor de rigoureuze rassenscheiding in Zuid-Afrika, die door de Verenigde Naties werd veroordeeld als misdaad tegen de menselijkheid. Dat het bij deze mythe niet alleen gaat om etymologie, maar wel degelijk ook om verantwoordelijkheid voor het systeem zelf, laat ik u zo dadelijk zien.

Maar eerst die etymologische herkomst. De bewering dat ‘apartheid’ een van oorsprong Nederlands begrip is, klopt niet. Historicus Bart de Graaff heeft voor zijn boekje Apartheid. Een aanzet tot begripsbepaling uit 2000 uitgezocht, welke ontwikkeling het woord in de Nederlandse taal heeft doorgemaakt. Hij ontdekte dat het woord ‘apartheid’ in het Woordenboek der Nederlandsche Taal van 1931 omschreven wordt als ‘het heel bijzondere, het buitenissig mooie’. Pas nadat de Zuid-Afrikaanse regering in 1948 het Afrikaanse woord apartheid introduceerde om haar rassenpolitiek mee aan te duiden, kreeg het ook in het Nederlands een nieuwe betekenis. In de tweede druk van de Katholieke Encyclopaedie uit 1949 staat achter apartheid: ‘Afrikaans begrip, waarmede een bepaald systeem van afscheiding der rassen in Z. Afrika wordt aangeduid’. Met andere woorden: ‘apartheid’ – in de huidige betekenis – is niet het bekendste Nederlandse woord ter wereld, maar het bekendste Afrikaanse woord. Het Nederlands volgde het Afrikaans en niet andersom. De mythe dat ‘apartheid’ het bekendste Nederlandse woord ter wereld is, is met andere woorden onwaar.

Tot zover de etymologie, maar hoe zit het met de achterliggende aanname dat Nederland schuld heeft aan de Apartheid? Ook hierover zijn allerlei mythes in omloop.

Hendrik Verwoerd

Zo werd begin maart vorig jaar de website Apartheid Revisited gelanceerd. Deze tweetalige website is een initiatief van ZAM Magazine, een online-platform voor journalistiek, kunst en design uit Afrika. ZAM Magazine heeft wortels in de AABN, de Anti-Apartheidsbeweging Nederland, die zich na de democratische omwenteling in Zuid-Afrika in de jaren negentig heeft opgeheven. Een mooi en interessant medium, dat als een van de weinigen de enorme dynamiek van het moderne Afrika over het voetlicht brengt en tegelijkertijd een kritische vinger aan de pols houdt door middel van diepgravende journalistieke producties. Tot zoverre zeer aan te bevelen. Dat kan ik helaas niet zeggen over de Apartheid Revisited, althans, als u op zoek bent naar historisch betrouwbare informatie.

De website heeft duidelijk als doel, de herinnering aan de Apartheid te bewaren en te gebruiken als waarschuwing voor herhaling. In het introductiefilmpje worden actuele zaken zoals politiegeweld tegen zwarte Amerikanen, de muur tussen Israël en de Palestijnse gebieden, en het Europese beleid jegens bootvluchtelingen op de Middellandse Zee voorgesteld als moderne vormen van Apartheid. De impliciete boodschap is dat de bezoekers van de site zich tegen zulke verschijnselen zouden moeten verzetten.

De meeste aandacht wordt echter besteed aan de historische Apartheid, zoals deze tussen 1948 en 1994 in Zuid-Afrika als officieel overheidsbeleid bestond. De bezoeker krijgt een soort snelcursus over de belangrijkste aspecten, het ontstaan, het verzet en het einde.

Wanneer u naar het mooi vormgegeven hoofdmenu gaat en u klikt op ‘Wie?’, dan verschijnt deze tekst:

Beste Zuid-Afrikanen, Apartheid heeft u te danken aan een man die in Amsterdam geboren werd. Zijn voorbeeld? Een Nederlandse Calvinist. Zijn inspiratie? Nazi-Duitsland.

De man in kwestie is Hendrik Verwoerd, die van 1950 tot 1958 in Zuid-Afrika minister van Naturellenzaken was en van 1958 tot 1966 minister-president. In die cruciale fase was hij hoofdverantwoordelijk voor de implementatie van de Apartheid in wetgeving en beleid.

Géén architect

De bewering dat Verwoerd werd geïnspireerd door nazi-Duitsland, laat ik even buiten beschouwing. Maar ik kan u wel verklappen: zoals het hier wordt geformuleerd, is ook dit onjuist.

Interessanter voor nu is zijn Nederlandse afkomst. Inderdaad zag Hendrik Verwoerd op 8 september 1901 het levenslicht in Amsterdam – om precies te zijn aan de Jacob van Lennepkade, nummer 16. Zijn vader dreef er een kruidenierszaak, maar voelde de roeping het Woord van God te gaan verkondigen op de zuidpunt van Afrika. Dat had niet alleen te maken met zijn gereformeerde geloof, maar ook met de Boerenoorlog, die juist in 1901 was beëindigd. Tijdens die oorlog waren de Verwoerds vurige bewonderaars geweest van Paul Kruger, de president van Transvaal, die in 1899 door een uitzinnige menigte in Amsterdam was onthaald. De Afrikaners of Boeren werden in Nederland beschouwd als een ‘stamverwant’ volk, dat afstamde van de Europeanen die in de tijd van de VOC de Kaapkolonie bevolkten. De verhalen over ‘Holland onder het Zuiderkruis’ moeten in Hendriks ouders de lust tot emigreren hebben aangewakkerd. En zo bevond hij zich in 1903, nog maar twee jaar oud, op een boot naar Kaapstad.

Toen deze dreumes de douanehekjes passeerde, kwam met hem toen ook de Apartheid Zuid-Afrika binnen? Nee, want die was er al – nog niet volledig ontwikkeld en ook niet onder dezelfde naam, maar wel in de basis. Verwoerd wordt weliswaar in veel publicaties omschreven als de ‘architect van Apartheid’, maar serieus historisch onderzoek heeft allang aangetoond dat dat veel te veel eer is – ook al is het een twijfelachtige eer. De ideeën én praktijken die aan de Apartheid ten grondslag lagen, werden namelijk niet door Verwoerd ontwikkeld. Een heel aantal Afrikaner academici leverde in de jaren ’30 en ’40 gezamenlijk zowel de ideologische onderbouwing als het politieke beleidsprogramma, dat vanaf 1948 door de regerende Nasionale Partij ten uitvoer werd gebracht. En ook die academici grepen hun ideeën niet zomaar uit de lucht, maar konden voortborduren op een lange traditie van rassensegregatie.

De Apartheid kan dus niet op het conto van één man worden geschreven, en ook niet op dat van zijn geboortestad Amsterdam. Aan deze stad zal hij, gezien de jonge leeftijd waarop hij emigreerde, geen herinneringen hebben gehad. Zijn jeugd speelde zich af in Zuid-Afrika en daar is hij gevormd. Als persoon hechtte Verwoerd weinig aan zijn Nederlandse wortels en als politicus probeerde hij ze te verbergen. Ze konden namelijk tegen hem worden gebruikt: iemand die leiding geeft aan een etnisch-nationalistische partij, kan beter zo min mogelijk buitenlandse connecties hebben. Daarom probeerde Verwoerd zich voor te doen als Afrikaanser dan de Afrikaners.

Kuyper en de Afrikaners

Maar Verwoerds afkomst is niet het enige argument dat de makers van Apartheid Revisited gebruiken om een directe relatie te leggen tussen Nederland en de Apartheid. Onder het kopje ‘Double Dutch’ lezen we onder meer over de ‘Nederlandse Calvinist’ die als Verwoerds ‘voorbeeld’ werd gepresenteerd: de gereformeerde theoloog en politicus Abraham Kuyper. Er wordt een grafiek getoond, waarin Kuyper in een causaal verband met zowel Verwoerd als de Apartheid is geplaatst:

Het is niet zomaar een eigen verzinsel van de websitebouwers. Op meer plekken duikt het verhaal op dat Kuypers de geestelijk vader van de Apartheid zou zijn. Niet alleen in Nederland, maar ook in Zuid-Afrika zelf. Bijvoorbeeld in het Apartheid Museum in Johannesburg.

Op het eerste gezicht lijkt er inderdaad een gelijkenis te bestaan tussen de Apartheid en Kuypers’ leer van ‘soevereiniteit in eigen kring’. In 1959 kondigde Verwoerd aan dat de zogeheten zwarte thuislanden in versneld tempo zouden toewerken naar politieke onafhankelijkheid. Je zou dit soevereiniteit in eigen kring in optima forma kunnen noemen.

Maar dan ga je voorbij aan een aantal wezenlijke verschillen met Kuypers denkbeelden. Wat Kuyper met ‘soevereiniteit in eigen kring’ bedoelde, was vrijheid voor zijn eigen gereformeerde volksdeel om zo veel mogelijk zijn eigen boontjes te doppen en te leven volgens christelijke normen en waarden, zonder dat de overheid zich ermee bemoeide. Het doel was enerzijds de orthodoxe gereformeerden te beschermen tegen de moderne eenheidsstaat met zijn liberale ideeën, en anderzijds om hen te emanciperen. Daarom kwamen er eigen scholen en universiteiten, eigen kranten, eigen vakbonden, eigen sport- en gezelligheidsclubs en een eigen politieke beweging, de Antirevolutionaire Partij. Ook de katholieke en de sociaal-democratische elites van Nederland hadden de neiging hun achterban op deze manier te organiseren. Zo ontstond de beroemde verzuiling, die overigens geen exclusief Nederlands fenomeen was, maar ook in de ons omringende landen kon worden waargenomen.

Ook de Afrikaners richtten in de eerste helft van de twintigste eeuw een eigen zuil op. Ook zij waren zij in de regel protestants, hoofdzakelijk behorend tot de Nederduits-Gereformeerde Kerk. Maar hier ging het niet in de eerste plaats om een levensbeschouwelijke, maar om een nationale zuil. De Afrikaners beschouwden zich in toenemende mate als een apart volk met een eigen taal en cultuur, dat Zuid-Afrika als zijn thuis had, en dat het morele recht en de plicht bezat om over de andere volken binnen de landsgrenzen te heersen. Zodra de Afrikaner nationalisten in 1948 de staatsmacht hadden verkregen, gebruikten zij die om de hele witte bevolking haar ideologie op te dringen, via staatsonderwijs, nationale feestdagen en censuur. Deze staatsopvoeding was direct in strijd met Kuypers ideaal van soevereiniteit in eigen kring. In feite probeerden de nationalisten van Zuid-Afrika een Afrikanerstaat te maken. De nieuwe machthebbers konden Engelssprekende blanken nog als gelijkwaardige staatsburgers accepteren, maar alle andere etnische groepen moesten hun groeiende nationale aspiraties maar in hun thuislanden realiseren. Dit nationalistische en racistische ingrediënt ontbrak in Kuypers concept eveneens.

Desondanks hebben sommige grondleggers van de Apartheidsideologie inderdaad geprobeerd, legitimatie te vinden in de leer van Kuyper. De nestor van de Nederlandse geschiedschrijving over Zuid-Afrika, Gerrit Schutte, publiceerde in 2005 een tweedelig werk over de relatie die de Vrije Universiteit decennialang met dat land en zijn bewoners onderhield. Aan de VU, die in 1879 door Abraham Kuyper werd opgericht, hebben tussen 1900 en 1940 tachtig Afrikaners gestudeerd. Vooral toekomstige theologen. Van hen heeft een handjevol geprobeerd het Kuyperiaanse gedachtegoed toe te passen op het zogenaamde ‘rassenvraagstuk’ in eigen land. Behalve dat deze studenten de ideeën van Kuyper uit hun verband haalden, bleef hun invloed in Zuid-Afrika beperkt. Onder Nederduits-gereformeerde theologen was Kuyper helemaal niet zo populair. En laten nu juist zij de Apartheidsideologie hebben uitgedacht.

Dat gebeurde primair aan de theologische faculteit in Stellenbosch, zo heeft de Zuid-Afrikaanse historicus Hermann Giliomee aangetoond. Daar is tijdens een theologische conferentie in 1929 het begrip apartheid gemunt. Vervolgens gaven etnologen en sociologen handen en voeten aan het concept, dat daarna zijn weg naar de politiek vond. In 1943 werd het voor het eerst in het parlement gebruikt door de toenmalige leider van de Nasionale Partij, Daniël Malan. Vijf jaar later voerde Malan de partij naar een verkiezingsoverwinning door de blanke kiezers Apartheid te beloven. Deze Nederduits-gereformeerde dominee was allesbehalve een Kuyperiaan; hij had zijn opleiding dan ook niet aan de VU genoten, maar in Utrecht, waar hij college liep bij een van Kuypers’ grootste tegenstander, J.J.P. Valeton. Ook bij Verwoerd is het vergeefs zoeken naar een directe invloed van Kuyper. Ik werk sinds een paar jaar aan een biografie over hem, en in de tientallen meters persoonlijke archieven die ik heb doorgeploegd, ben ik Kuypers naam niet één keer tegengekomen.

Koloniale wortels

Had de Apartheid dan helemaal niets met Nederland te maken? Dat is te snel geconcludeerd. Hoewel historici de Apartheid laten beginnen in 1948, reiken haar wortels diep in het koloniale verleden van Zuid-Afrika. En hierin speelden Nederlanders een voorname rol.

Die begon in het midden van de zeventiende eeuw. Op 6 april 1652 landde de Culemborger Jan van Riebeeck met zijn schip Dromedaris in de Tafelbaai. Hij had opdracht van de VOC een stuk land in bezit te nemen en daarop een verversingsstation te vestigen. Al snel bouwden de Nederlanders er een fort, namen ze bospercelen in beslag voor het hout en legden akkers aan voor verse groenten. Vlees hoopten ze te verkrijgen door ruilhandel met de plaatselijke bevolking, de Khoikhoi. Dat ging een tijdje goed, maar doordat de Nederlanders zich steeds meer territorium toe-eigenden ontstonden er conflicten. De kolonisten gingen zelf vee houden en annexeerden daarvoor nog meer weidegrond, de Khoikhoi stalen uit protest het vee van de kolonisten, er braken oorlogen uit, de Nederlanders veroverden nog meer grond, enzovoorts.

Om de productie van voedsel voor de bezoekende schepen zeker te stellen, gaf de VOC aan zijn dienaren de mogelijkheid zelfstandig land te verwerven en te verbouwen. Ook op andere plekken op de aardbol probeerde de Compagnie kolonisten te vestigen, maar dit liep meestal op niets uit. Weinig Nederlanders hadden zin in een zwaar bestaan als pionier. De weinigen die zich lieten overhalen, waren vaak niet uit het juiste hout gesneden, bleken slecht opgewassen tegen het klimaat en tropische ziekten, of zouden we tegenwoordig asocialen noemen. Met dezelfde moeilijkheden kampten de bewindvoerder aan de Kaap. Toch lukte het hier wel om een zó groot aantal kolonisten te vestigen, dat we van een volksplanting kunnen spreken. Anders zouden er vandaag de dag geen 2,7 miljoen Afrikaners in Zuid-Afrika leven.

De kolonisten hadden wel als nadeel, dat zij, in de woorden van Van Riebeeck ‘zeer onwillig waren om het vuile werk te doen’. Daarom vond hij dat er slaven moesten worden gehaald. In 1658 maakten de Nederlanders een Portugees slavenschip buit, waarop zich 174 Angolezen bevonden, en brachten het naar Kaapstad. Dit was slechts het begin. In de anderhalve eeuw die volgden werden zo’n 63.000 mensen in slavernij naar de Kaap gevoerd. Hun wiegen stonden in West- en Oost-Afrika, Madagaskar, en het huidige India en Indonesië. Zij moesten zwoegen voor particuliere boeren, of voor de VOC, die honderden van hen onderbracht in de Slavenloge in Kaapstad – een hel op aarde.

Genocide

Aanvankelijk beperkte het door de Compagnie gecontroleerde gebied zich tot het huidige Kaapstad en de directe omgeving. Maar de witte veeboeren zochten voortdurend naar nieuwe grazige wijden. Door deze constante trek breidde de kolonie zich in een eeuw tijd uit tot aan de Grote Visrivier, hemelsbreed zo’n 800 kilometer oostelijk van de Kaap de Goede Hoop. De VOC deed, enigszins contre coeur, haar best om het territorium onder controle te brengen door het op te delen in districten met elk een administratieve hoofdplaats. Hier zetelde de landdrost, een door de VOC aangestelde ambtenaar, bijgestaan door een aantal uit de kolonistenbevolking gekozen heemraden. Zij hadden vooral als taak recht te spreken en oorlog te voeren, wanneer de inheemse bevolking de kolonisten in de weg zat. In dat geval werden alle boeren, hun zonen en hun knechten opgeroepen voor commandodienst. Maar de paar duizend trekboeren waren uitgespreid over zo’n immens gebied en de afstanden tot de drostdijen waren zó groot, dat zij voornamelijk op zichzelf waren aangewezen. Dat betekende dat zij heer en meester waren op hun eigen grond en voor eigen rechter speelden wanneer er bijvoorbeeld conflicten waren met inheemse groepen.

En die waren er volop. Behalve aan de Khoikhoi bood de zuidpunt van Afrika vóór de komst van de Nederlanders ook een thuis aan een volk, waarvan we niet weten hoe het zichzelf noemde. De Nederlanders betitelden hen als ‘Bosjesmannen’, maar tegenwoordig geeft men de voorkeur aan de benaming die de Khoikhoi aan hen gaven: de San. In letterlijke zin geen verbetering, want dit woord betekent ‘zwerver’ of ‘dief’. Anders dan de Khoikhoi, die nomadische veehouders waren, leefden de San van jagen en verzamelen. Door de koloniale invasie van hun gebied en doordat de Nederlanders de wildstand decimeerden, werden de San in hun voortbestaan bedreigd. Zij verzetten zich door boerderijen te overvallen en vee te stelen. De trekboeren beschouwden de San als schadelijke dieren en behandelden hen overeenkomstig. Zij gingen zo ver om elke ‘Bosjesman’ die zij aantroffen, zonder pardon dood te schieten. In 1777 gaf de Politieke Raad van de VOC hier officieel toestemming voor. Ook werd in 1774 een grote veldtocht georganiseerd om het noordoosten van de Kaapkolonie te ‘zuiveren’. Deze genocide is een van meest schrijnende én meest onbekende episodes uit de Nederlandse koloniale geschiedenis.

Was wat ondertussen het lot van de Khoikhoi? vraagt u zich misschien af. Ook zij werden door de blanke invasie gedecimeerd. Niet als gevolg van doelgerichte uitroeiing, zoals bij de San, maar vooral door een uitbraak van de Europese pokken in 1713. Wie dit overleefde, zag zich ermee geconfronteerd dat de Nederlanders de gemeenschappelijke weidegronden veranderden in afgebakende landerijen met particulier eigendom. Er zat weinig anders op dan de eigen kudde te verkopen en als knecht in dienst te treden van een witte boer. Een Khoikhoi leverde hiermee zijn vrijheid in. Als knecht had hij weliswaar meer rechten dan een slaaf, maar was hij wel gebonden aan de grond. Alleen met een geschreven verklaring van de baas, ofwel een pas, mocht hij de boerderij verlaten.

Sociale scheidslijnen

Wat heeft dit nu allemaal met de Apartheid te maken? De samenleving die de Nederlanders aan de Kaap creëerden, was ingedeeld volgens strikte hiërarchische principes. Het meest pregnante onderscheid was dat tussen vrij en onvrij. De grens was niet waterdicht, er bestonden sluiproutes. Zo konden sommige getalenteerde handwerkers naast hun slavenarbeid een eigen inkomen vergaren en zich daarmee vrijkopen. Vrouwen konden aan de slavernij ontsnappen door te trouwden met een Europese man. Diep in het binnenland gebruikten trekboeren regelmatig een vrouwelijke Khoi-knecht als bijslaap. De kinderen die hieruit werden geboren waren in principe vrij. Wel stonden zij achteraan als het ging om het verdelen van hun vaders erfenis en veel van deze zogenoemde ‘basters’ zochten hun geluk daarom buiten de kolonie, in het noorden.

Het tweede onderscheid dat werd gemaakt, was dat tussen christen en heiden. Wie gedoopt was, was in kerkelijk opzicht de gelijke van zijn medechristenen. Dat gold ook voor wie slaven waren of behoorden tot een inheemse bevolkingsgroep. Van hen werden er echter maar weinigen gedoopt, want de meeste meesters vreesden dat zij een grote mond zouden krijgen wanneer hij hen in de kerk als gelijkwaardige broeders en zusters zou moeten begroeten. Van een actieve gereformeerde zending onder de Khoikhoi was ook geen sprake.

In de praktijk liepen de scheidslijnen tussen vrijen en onvrijen, en tussen christenen en heidenen synchroon met de kleurlijn tussen blank en niet-blank. Ook al werd het kleurverschil in de zeventiende en achttiende eeuw als zodanig nog zelden benoemd, en ook al wijst recent onderzoek uit dat er een grotere vermenging plaatsvond dan historici voorheen hebben aangenomen, toch waren vooroordelen over mensen met een donkerder huid en een andere culturele achtergrond zeker al aanwezig in de Nederlandse periode. De blanke kolonisten waren doodsbenauwd voor wat zij ‘gelijkstelling’ noemden, want daardoor zouden zij hun controle over de onvrije, heidense, gekleurde bevolking verliezen. Vergeet niet dat zij veruit in de minderheid waren. De angst voor opstand zat diep. Dezelfde angst en racistische vooroordelen lagen een paar eeuwen later ten grondslag aan de Apartheid, die primair ontworpen was om een kleine minderheid aan de macht te houden en de dam om te werpen tegen het zogenaamde swart gevaar.

Invasie van het noorden

De Nederlandse heerschappij aan de Kaap eindigde in 1795, toen de Britten de kolonie veroverden. Tussen 1803 en 1806 was zij nog even in handen van de Bataafse Republiek, maar daarna nam Groot-Brittannië definitief de rol van kolonisator over. De Nederlanders die in de Kaapkolonie achterbleven, ontwikkelden een eigen identiteit als Afrikaners, en gebruikten in toenemende mate een vereenvoudigde omgangstaal, het Afrikaans. Een deel van de Afrikaner bevolking verliet in de jaren 1830 het door de Britten bestuurde gebied en trok naar het noordoosten. De redenen hiervoor waren divers. Eén van de grieven die veel Afrikaner boeren hadden tegen het Britse bewind, betrof de liberale hervormingen die het doorvoerde. Khoikhoi kregen meer rechten, het pasjessysteem verdween, en in 1834 schafte het gouvernement de slavernij af. Hierdoor kwam bij veel boeren de angst voor gelijkstelling weer naar boven. Daarnaast speelde de zorg om het naakte bestaan, want met name in het oosten van de kolonie leefden de veeboeren veelal in armelijke omstandigheden en hun schamele boerderijtjes werden regelmatig platgebrand door de Xhosa, met wie het koloniale regime voortdurend in oorlog was.

De Afrikaners die hun ossenwagens inspanden en naar het noorden trokken, betraden een gebied dat bewoond werd door zwarte volken – zoals de Zoeloes, Nbedele, Sotho, Venda en Pedi. De meeste volken werden in een aantal veldslagen door de Voortrekkers verjaagd of onderworpen. Vervolgens stichtten de Boeren eigen republiekjes, waarvan er uiteindelijk twee levensvatbaar bleken: Oranje-Vrijstaat en Transvaal. Dit succes zorgde voor hernieuwde belangstelling vanuit Nederland, waar men kansen rook voor een tweede ronde van economische en culturele expansie in Afrika. Op zijn beurt haalde president Paul Kruger in de jaren 1880 en 1890 enkele duizenden Nederlandse ingenieurs, architecten, juristen en onderwijzers naar Transvaal om het land te helpen opbouwen.

In de Boerenrepublieken hadden de zwarte inwoners geen medezeggenschap en bestond een verkapte vorm van slavernij. Het kwam regelmatig voor dat Boerencommando’s tijdens campagnes tegen inheemse bevolkingsgroepen kinderen buitmaakten. Zij werden ‘ingeboekt’, dat wil zeggen gedwongen om te werken voor witte boeren, totdat zij 21 werden.

Britse reservaten

De situatie was niet veel beter in de door de Britten bestuurde gebieden: de Kaapkolonie en later ook Natal, aan de oostkust. Weliswaar waren de Khoikhoi niet langer lijfeigenen, maar echt vrij waren ze ook niet. Er kwamen nieuwe zogenaamde Master and Servant-wetten die contractbreuk voor knechten strafbaar maakten en hen zodoende uitleverden aan de willekeur van de witte bazen. In 1851 brak opstand uit onder de Khoikhoi, die het Britse gouvernement slechts met moeite kon neerslaan. Mede als gevolg van de opstand kreeg de Kaapkolonie een nieuwe constitutie, waarin officieel geen onderscheid meer werd gemaakt op basis van kleur. Alle mannelijke ingezetenen met een bepaald minimum aan bezit, kregen stemrecht. Maar het aantal Khoikhoi en vrije zwarten dat de vermogensgrens haalde was zó klein, dat de blanke hegemonie niet werd uitgedaagd.

In Natal hadden de Britten te maken met de Zoeloes. Dat dit volk niet eenvoudig te onderwerpen was, ervoeren zij in 1879 bij Isandlwana, waar het Britse leger een smadelijke nederlaag leed. Om de Zoeloes te pacificeren en tegelijkertijd land vrij te maken voor agrarisch ondernemers, stond het Britse gezag hun beperkt zelfbestuur toe binnen een tiental reservaten. Elk reservaat werd bestuurd door een blanke magistraat en een door hem aangewezen hoofdman. De bewoners volgden zoveel mogelijk hun eigen wetten en regels, en beschikten over een eigen politiemacht. Hiervoor betaalden zij belasting aan de Britse autoriteiten. De reservaten zouden in de jaren van de Apartheid de basis vormen voor het zogeheten thuisland KwaZulu, waar vanaf de jaren zeventig tot halverwege de jaren negentig president Mangosuthu Buthelezi regeerde. Het principe bleef hetzelfde: door zwarten autonomie te geven binnen een afgebakend gebied, waar zij zich op hun eigen manier zouden kunnen ontwikkelen, hielden de blanken hun handen vrij om in de rest van het land te doen wat zij wilden.

De negentiende-eeuwse reservaten hadden nog een andere functie, die eveneens behouden bleef tijdens de Apartheid. Namelijk die van reservoirs van goedkope arbeid. De grond in Natal bleek geschikt voor de productie van rietsuiker en al snel legden de Britten grote plantages aan, zodat zich een acuut tekort aan arbeidskrachten voordeed. De oplossing werd enerzijds gevonden in het aantrekken van contractarbeiders uit Brits-Indië, anderzijds door gebruik te maken van het overschot aan landloze Zoeloes uit de reservaten.

Dezelfde strategie werd vanaf het einde van de eeuw toegepast in de Kaapkolonie. Aan de oostgrens hadden aan de Britten, na decennialange oorlogen, de Xhosa verslagen en hun land geannexeerd. Aanvankelijk bleven de Xhosa veeboeren, totdat in het noorden diamanten en goud werden gevonden. De grootste mijnmagnaat van heel Zuidelijk Afrika was de Engelsman Cecil John Rhodes, en hij had een grote behoefte aan goedkope mijnwerkers. [dia] Nadat Rhodes minister-president van de Kaapkolonie was geworden, voerde hij in 1894 een wet in, die nieuwe belastingregels oplegde aan de bewoners van het reservaat Glen Grey. Hierdoor moesten veel Xhosa het boerenbestaan opgeven en hadden zij geen andere keuze dan zich te laten ronselen. De mannen werden zonder hun echtgenotes en kinderen naar de noordelijke mijngebieden vervoerd. Daar werden ze ondergebracht in gesloten barakkenkampen, waaruit zij niet konden ontsnappen. De Glen Grey Act bepaalde ook dat vermogende reservaatbewoners niet langer hun stem mochten uitbrengen in parlementsverkiezingen. Zij mochten alleen nog lokale raden kiezen, die hun belangen zouden behartigen bij de regering. Al met zaten de wet van Rhodes een aantal belangrijke ingrediënten van de latere Apartheidspolitiek. De Apartheid had dus ook duidelijke Britse wortels.

Toenemende segregatie

Na de Boerenoorlog – of Zuid-Afrikaanse Oorlog, zoals men tegenwoordig zegt – voegden de Britse overwinnaars de Kaapkolonie, Natal, Oranje-Vrijstaat en Transvaal in 1910 samen in de Unie van Zuid-Afrika. Dit was een zichzelf besturend dominion binnen het Britse Wereldrijk. Van de in totaal vijf miljoen Zuid-Afrikanen was 70 procent zwart, 20 procent blank en 10 procent Indisch of ‘kleurling’ – dat wilde zeggen: afstammend van Aziatische slaven, Khoikhoi of ‘basters’; tegenwoordig noemen deze mensen zichzelf liever ‘bruin’. Toch beschouwden zowel de Afrikaners als de Britten de Unie als een wit land. Niet-blanken hadden dus net als voor de oorlog alleen in de Kaapprovincie een streng gekwalificeerd stemrecht.

In 1913 nam het parlement de Native Land Act aan. Voortaan was het zwarten verboden om land te bezitten of te pachten buiten de reservaten, die nog geen 9 procent van het totale grondoppervlak van de Unie besloegen. De wet genoot de volle steun van de blanke boeren en de mijnmagnaten, die hierdoor verzekerd bleven van een constante aanvoer van land- en werkloze arbeidskrachten. Er was echter een groep blanken die protesteerde tegen het ongelimiteerd aantrekken van zwarte mijnwerkers, namelijk hun witte collega’s. Het overschot aan goedkope arbeid ondermijnde hun lonen en bedreigde hun banen. Daarom eisten de socialisten dat blanke banen en lonen werden beschermd door zwarte arbeiders te discrimineren. En zij kregen hun zin. In 1922 trad een regeringscoalitie aan van de Nasionale Partij en de Labour Party, die een groot aantal beroepen exclusief voor witte werknemers toegankelijk maakte.

Ook op andere terreinen kwam er steeds meer segregatie. Door de industrialisering en de verstedelijking trokken veel zwarte Zuid-Afrikanen naar de urbane centra, die veranderden in een etnische smeltkroes. Om dit tegen te gaan creëerden sommige stadsbesturen aparte woonwijken voor blanken en zwarten en werden steeds meer openbare voorzieningen gescheiden aangeboden. Terwijl in de tijd van de VOC interraciale huwelijken een redelijk geaccepteerd verschijnsel waren, veranderde dit aan het begin van de twintigste eeuw onder invloed van wetenschappelijke rassentheorieën uit Europa en de Verenigde Staten. In 1927 nam het Zuid-Afrikaanse parlement een wet aan, die huwelijken tussen blanken en niet-blanken verbood.

De segregatie in Zuid-Afrika was geenszins uniek, maar weerspiegelde grotendeels de praktijk in de hele koloniale wereld en Amerika. Zij lokte in Europa voor de Tweede Wereldoorlog geen protest uit. Ook niet in Nederland, dat immers in zijn eigen koloniën eveneens op tal van terreinen een segregatiebeleid voerde.

Wat ik u met het voorgaande hopelijk duidelijk hebben kunnen maken, is dat de Apartheid een zeer lange en complexe ontstaansgeschiedenis had. De kiemen lagen in het koloniale systeem, dat begon met de komst van de Nederlanders in de zeventiende eeuw. In de loop der eeuwen hebben uiteenlopende groepen en personen de verdere bouwstenen geleverd – Nederlanders en Britten, Afrikaans- en Engelstalige Zuid-Afrikanen.

Hartelijke betrekkingen

Laten we nu nog even kijken naar het tweede deel van de uitspraak van Mark Rutte:

‘Tegelijkertijd ging Nederland voorop in de strijd tegen alles wat achter dat vreselijke woord schuilging.’

Niet alleen Rutte is hiervan overtuigd. Een aantal jaar geleden bezocht ik als begeleider van een groep Nederlandse reizigers het Freedom Park in Pretoria. Toen een van de gidsen doorhad dat wij uit Nederland kwamen, stak hij zijn duim op: wij hadden immers de strijd tegen de Apartheid ondersteund. Voor een groepje Amerikaanse bezoekers daarentegen deed hij de duim omlaag – met een verontschuldigende glimlach, dat wel.

Hoe zit dat? Nadat in 1948 de Afrikaner nationalisten de regeringsmacht overnamen en onder de noemer van Apartheid de segregatie aanscherpten en uitbreidden, onderhield Pretoria nog jarenlang goede relaties met de meeste westerse landen, waaronder Nederland. Premier Malan werd in Den Haag hartelijk ontvangen door zijn ambtsgenoot Willem Drees, die het van harte toejuichte dat 33.000 Nederlandse gelukzoekers naar Zuid-Afrika emigreerden. In 1951 sloten de regeringen van beide landen een cultureel samenwerkingsverdrag, in 1952 werd zowel in Culemborg als in Kaapstad de 300ste verjaardag van de landing van Van Riebeeck gevierd, en in 1954 liet prins Bernhard zich in Zuid-Afrika als een koning ontvangen en rondleiden.

De hartelijke bilaterale betrekkingen werden echter steeds meer overschaduwd door nieuwe ontwikkelingen in Zuid-Afrika en wereldwijd. In steeds meer Aziatische en Afrikaanse landen stonden lokale bevrijdingsbewegingen op tegen het koloniale bewind en alles wat daarbij hoorde. Terwijl het ene na het andere land dekoloniseerden, zette in Zuid-Afrika de witte minderheid de hakken in het zand en deed zij er wat segregatie betreft nog een schep bovenop. Het land werd in toenemende mate het mikpunt van internationale kritiek. Ook vanuit het Westen, waar het intellectuele en politieke klimaat snel veranderde. Wat nog maar kort geleden de normaalste zaak van de wereld leek, werd nu door steeds meer mensen moreel veroordeeld. Nederland was hierop geen uitzondering.

Anti-Apartheidsbeweging

Een van de eersten die hier zijn mond opendeed was de rode dominee Jan Buskes. In 1955 publiceerde hij het boek Zuid-Afrika’s apartheidsbeleid: onaanvaardbaar. Twee jaar later was hij een van de oprichters van het Comité Zuid-Afrika (CZA), samen met historicus Jacques Presser en journalist en verzetsman Henk van Randwijk. Het comité had leden uit alle middenpartijen en probeerde achter de schermen het Nederlandse beleid ten aanzien van Zuid-Afrika te beïnvloeden.

Begin jaren zeventig gaven Zuid-Afrikaanse studenten in Nederland de aanzet tot het oprichten van nieuwe clubs zoals de Anti-Apartheidsbeweging Nederland (AABN) en de Boycot Outspan Actie (BOA). Onder het motto ‘Pers geen Zuidafrikaan uit’ werd een consumentenboycot op touw gezet tegen Kaapse sinaasappels van het merk Outspan. Na een jaar deden er al achthonderd lokale groepen mee, vaak opgericht vanuit kerken en linkse partijen. Na verloop van tijd was er bijna nergens in Nederland meer een Outspan-sinaasappel te krijgen.

Op typisch Nederlandse wijze was de anti-Apartheidsbeweging verzuild. De AABN, waarvan het bestuur grotendeels uit communisten bestond, kreeg gezelschap van het Komité Zuidelijk Afrika, dat zich richtte op de Partij van de Arbeid, en de christelijke Werkgroep Kairos. Deze drie groepen beschouwden het ANC als de belangrijkste Zuid-Afrikaanse verzetsorganisatie. Zij vertaalden oproepen van het ANC-bestuur om Zuid-Afrika economisch en cultureel te boycotten naar de Nederlandse situatie en ondersteunen de organisatie met geld en goederen. Dan was er ook nog het maoïstische Azania Komité dat steun gaf aan het Pan-Africanist Congress. En in de jaren tachtig staken zogenaamde autonomen van de Revolutionaire Anti-Racistiese Aktie (RARA) Makro-filialen in brand en sneden zij bij pompstations van Shell benzineslangen door.

Dankzij de anti-Apartheidsgroepen keerde de publieke opinie in Nederland zich steeds meer tegen de rassenscheiding in Zuid-Afrika. Een kleine minderheid bleef het witte regime in Pretoria echter ondanks alles steunen. In 1963 richtten onder anderen Maarten Schakel (oud-verzetsman en Tweede Kamerlid voor de ARP), Teun Tolman (Kamerlid voor de CHU) en Prosper Ego (voorzitter van het Oud-Strijders Legioen), de Nederlands Zuidafrikaanse Werkgemeenschap op om iets te doen tegen wat zij beschouwen als ‘eenzijdige en kwaadwillende’ berichtgeving over Zuid-Afrika. Ook de politiek leider van het vrijgemaakt-gereformeerde GPV en kinderboekenschrijver Piet Jongeling verdedigde het Apartheidsregime tegen alle kritiek.

Tweeslachtige overheid

Wat was intussen de houding van de Nederlandse overheid? In de Verenigde Naties hield Nederland zich lang op het standpunt dat de Apartheid een binnenlandse aangelegenheid van Zuid-Afrika was. Dit veranderde pas na het bloedbad in Sharpeville in 1960, toen Zuid-Afrikaanse politieagenten het vuur openden op zwarte demonstranten. Nadat andere westerse landen ook kritischer werden, ging het Nederlandse standpunt schuiven. In 1965 schonk nota bene de conservatieve minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns 100.000 gulden aan een internationaal fonds voor steun aan politieke gevangenen. In 1981 zegde Den Haag het Cultureel Akkoord op onder druk van de anti-Apartheidsclubs, waarvan er verschillende door de overheid zelf worden gesubsidieerd. Zo kreeg de AABN geld uit het potje voor ontwikkelingssamenwerking. Ook financierde dit ministerie humanitaire hulp aan ANC-vluchtelingen in Zambia.

Maar de regering was uiterst terughoudend met maatregelen die de eigen economie zouden kunnen schaden. Nederland deed niet mee aan internationale kolen- en olieboycots en verbrak evenmin de luchtvaartverbindingen, in tegenstelling tot sommige andere westerse landen. Nederlandse bedrijven profiteerden er zelfs van dat concurrenten op de Zuid-Afrikaanse markt zichzelf uitschakelden. Ook de gemeente Amsterdam, die zichzelf in 1986 parmantig uitriep tot ‘anti-apartheidsstad’, deed niets tegen de overslag van Zuid-Afrikaanse kolen in haar haven. Economische belangen wogen zwaarder dan morele principes.

De balans opmakend, kunnen we concluderen dat een relatief groot aantal Nederlandse burgers de anti-Apartheidsbeweging steunde. Alleen in Groot-Brittannië en Zweden was de steun vanuit de bevolking nog groter. Maar de overheid nam een tweeslachtige houding in. Als het erom ging internationale druk op het Apartheidsbewind uit te oefenen door middel van resoluties en boycots, dan liep Nederland zeker niet voorop. In aanmerking genomen dat Rutte in de eerste plaats sprak namens de overheid, is ook dit deel van zijn uitspraak als kletspraat te betitelen.

Mandela’s ‘dankbaarheid’

Rutte beweerde in diezelfde radio-uitzending nog iets. Sprekend over de pas ontslapen Nelson Mandela zei hij:

Een van de eerste landen die hij bezocht heel kort na zijn vrijlating was Nederland om dank te zeggen voor alles wat wij hadden gedaan in die strijd tegen apartheid.

U herinnert zich dat bezoek nog wel – misschien was u er zelfs bij. Op 16 juni 1990 was Mandela in Amsterdam. Hij ontmoette er behalve lokale en nationale hoogwaardigheidsbekleders ook medewerkers van de Nederlandse anti-Apartheidsbeweging. Hoogtepunt van zijn bezoek was de balkonscene op het Leidseplein, waar 20.000 Amsterdammers hem toejuichten. Het leek op een overwinningsfeest – niet alleen van Mandela, maar van iedereen die erbij aanwezig was, inclusief de Nederlandse bestuurders en het volk op het plein. ‘Wij’ vierden feest, want ‘wij’ hadden gewonnen. Of Mandela in zijn gesprekken in Amsterdam nog is teruggekomen op die kolenoverslag of op de dagelijkse KLM-vluchten naar Kaapstad, is twijfelachtig. De man was waarschijnlijk te hoffelijk om het feestje te verstoren.

Nu de twee mythen over de historische rol van Nederland met betrekking tot de Apartheid zijn ontkracht, is er nog één aspect waar ik bij wil stilstaan. De mythe dat Apartheid een Nederlandse uitvinding is, en de mythe dat Nederland voorop liep in de strijd tegen Apartheid zijn niet alleen onjuist, ze zijn op het eerste gezicht ook tegenstrijdig. De eerste mythe drukt immers nationale schaamte uit en de tweede nationale trots. En toch zijn ze te beschouwen als twee kanten van dezelfde medaille.

De politicoloog Roeland Muskens geeft hiervoor een verklaring in zijn proefschrift uit 2014, getiteld Aan de goede kant. Biografie van de Nederlandse anti-apartheidsbeweging 1960-1990. Hierin stelt Muskens dat het relatief breed gedragen engagement voor de anti-Apartheidsstrijd juist samenhing met het gevoel dat Nederlanders een historische schuld moesten inlossen. Het meest duidelijk was dit waar te nemen bij het protestantse deel van de bevolking. Tot aan het begin van de jaren zestig waren er broederlijke betrekkingen tussen verschillende Nederlandse en Afrikaner kerken. Vanuit de gereformeerde VU vond een intensieve uitwisseling plaats met de theologische universiteit van Potchefstroom. Men herkende de ander als lid van dezelfde calvinistische familie. En een ruzie is nooit zo heftig en ingrijpend als wanneer hij uitbreekt binnen een familie. Toen de protestanten in Nederland steeds meer tot het inzicht kwamen dat hun Zuid-Afrikaanse broeders een moreel onverdedigbaar beleid voerden, en zich daarbij nota bene beriepen op gedeelde christelijke waarden en tradities, voelden zij zich bij uitstek geroepen om hen op andere gedachten te brengen. Een familielid laat je immers niet zomaar los, ook al ben je het fundamenteel oneens met zijn keuzes. Uiteindelijk waren het de Afrikaner calvinisten zelf die genoeg kregen van de ‘bemoeizorg’ van hun Nederlandse geloofsgenoten en het contact verbraken. De kerken in Nederland gingen zich voortaan helemaal richten op dissidente dominees in Zuid-Afrika, zoals Allan Bousak en Christiaan Beyers Naudé. Voor de protestanten in Nederland voelde de historische en religieuze verwantschap met de kerk van de Apartheid intussen nog altijd ongemakkelijk. De mythe dat Abraham Kuyper de geestelijk vader van de Apartheid was, zou wel eens kunnen zijn voortgekomen uit schaamte. En deze schaamte kan mede een verklaring zijn, waarom de anti-Apartheidsbeweging grote steun kreeg vanuit kerkelijke gemeenten. Alleen zo kon de eigen schuld worden goedgemaakt.

En zo grijpen de twee mythes in elkaar. Vanwege een vergroot gevoel van schuld en schaamte wilden veel Nederlandse burgers een steentje bijdragen aan de vrijheidsstrijd van zwarte, bruine en Indische Zuid-Afrikanen. Hieruit ontstond een nieuwe mythe, die inhield dat Nederland als land voorop liep in de strijd. Op deze manier had Nederland zijn schuld ingelost, zo was het idee. Niemand minder dan Nelson Mandela zou dit hebben bevestigd met zijn bezoek aan Amsterdam, dat bedoeld heette te zijn om de Nederlanders te bedanken. Het voelde alsof Madiba, daar op het balkon van de Stadsschouwburg, absolutie verleende voor de zonden van het verleden. En zo leek een zwarte bladzijde in de Nederlandse geschiedenis alsnog een happy end te krijgen, en was het zelfbeeld van de natie gered.