Home ‘Nederland deed het zo slecht nog niet’

‘Nederland deed het zo slecht nog niet’

  • Gepubliceerd op: 23 augustus 2011
  • Laatste update 13 apr 2023
  • Auteur:
    Bastiaan Bommeljé
  • 6 minuten leestijd

Avondschot is het derde omvangrijke boek van J.J.P. (Joop) de Jong over de Nederlandse koloniale aanwezigheid in de Oost. Als voormalig hoofd van het Bureau Indonesië en Azië-deskundige bij het ministerie van Buitenlandse Zaken schreef hij eerder zijn dissertatie Diplomatie of strijd. Het Nederlands beleid tegenover de Indonesische Revolutie 1945-1947 (1988) en het overzichtswerk De waaier van het fortuin. De Nederlanders in Azië en de Indonesische archipel 1595-1950, uit 1998. Tezamen met enkele publicaties in vaktijdschriften en kranten maakten ze hem tot een vaste, maar enigszins geïsoleerde kracht in de Nederlandse koloniale historiografie.

De Jong heeft zichzelf wat betreft ‘de Indonesische kwestie’, de dekolonisatie tussen 1945 en 1949, altijd met merkbare graagte tot het kleine kamp der ‘revisionisten’ gerekend. Hij verzet zich al jaren tegen het beeld dat Nederland met politieke chaos, twee politionele acties en diverse veroordelingen van de Veiligheidsraad op een weinig verheffende manier afscheid nam van Indië. De Jong houdt vol dat dat ons land op een rationele wijze ‘gerichte dekolonisatie’ nastreefde. Zijn visie vatte hij ooit samen als: ‘Nederland deed het zo slecht nog niet in Indië’ (de Volkskrant 21-1-1995).

Ook in Avondschot, dat reikt van de onderhandelingen op het transportschip Renville in december 1947 tot de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949, en daarmee een vervolg is op het even minutieuze Diplomatie of strijd, belooft hij, ‘anders dan de meeste historici’, te vertellen ‘wat er werkelijk aan de hand was’. Sterker nog: volgens De Jong helpen ‘de gangbare studies’ helemaal niet bij het antwoord op de vraag ‘hoe in feite het klokje had getikt’. Want ‘het traditionele dekolonisatieonderzoek’ heeft de neiging ‘deze ingewikkelde problematiek te simplificeren’. Volgens De Jong was de werkelijkheid ‘totaal anders’ dan ‘historisch en populair’ staat geboekstaafd.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Geen geringe claims, die De Jong ook al eerder uitte. Welnu, met ‘de meeste historici’ die het in zijn ogen fout hebben gedaan, bedoelt hij zowat iedereen, van Jacques de Kadt (De Indonesische tragedie uit 1948), C. Smit (onder meer De Liquidatie van een Imperium, uit 1962), Loe de Jong (deel XII, uit 1988), J.J.A. van Doorn (onder meer Het Nederlands-Indonesisch conflict, uit 1970), tot vooral Wim van den Doel (onder meer Afscheid van Indië. De val van het Nederlands Imperium in Azië, uit 2000). Dit laatste werk is blijkbaar zo’n steen des aanstoots dat De Jong zichzelf in de derde persoon aanhaalt om het te kritiseren (‘J.J.P. de Jong vond dat Van den Doel niet van de grond af reconstrueerde’).

Gaat het hier om een relevante discussie? Neen, de botsing (als het dat al was) tussen ‘traditionalisten’ en ‘revisionisten’ was decennia geleden al een schijndebat, vol ahistorisch gekibbel over de vraag of de dekolonisatie nu ‘slecht’ of ‘zo slecht nog niet’ was. Tegenwoordig wordt het beeld veeleer bepaald door de beschikbaarheid van omvangrijke bronnenpublicaties (onder andere van de hand van mederevisionist P.J. Drooglever) en door het pragmatisme van onderzoekers als Elisabeth Locher-Scholten en Remco Raben. De Jong is bezig met een achterhoedegevecht dat gedateerd, geforceerd en ijdel aandoet.

Gelukkig stelt Avondschot aan de lezer ‘verrassende conclusies’ in het vooruitzicht en al even ‘verrassende visies’. Maar daar moet die lezer wel wat voor doen. Net als de eerdere werken van De Jong is dit boek in velerlei opzicht breed. Het is breed wat betreft de omvang, het is breed wat betreft het uitmeten van details, en het is breed wat betreft de auteur die zichzelf breeduit in beeld zet om breedsprakig zijn verhaal te doen.

Hier is slechts ruimte om een paar ‘verrassende conclusies’ te belichten. Een daarvan is deze vaststelling: ‘Sinds december 1945 waren Nederland en de Republiek Indonesië het roerend eens dat de onafhankelijkheid het hoofddoel was en dat een proces van geleidelijke dekolonisatie de methode was om dat doel te bereiken.’

Verrassend, zeker, want men moet zich in zeer lenige bochten wringen om deze stelling overeind te houden in het licht van de knarsetandende halve aanvaarding door Nederland (inclusief koningin Wilhelmina) van het Anglo-Amerikaanse Atlantic Charter over het naoorlogse doel van dekolonisatie. En in het licht van de virulente weerstand van vooral de confessionele partijen tegen het Akkoord van Linggadjati in 1946. En in het licht van de actie ‘Wij eisen handhaving van de Rijkseenheid’, die in twee weken liefst 300.000 handtekeningen verzamelde. En in het licht van de oprichting van het Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid, waarin vooraanstaande vertegenwoordigers van alle grote partijen zaten. En in het licht van de navolgende vier jaren.

Een tweede hoofdthema van De Jong is dat het werkelijke conflict niet ging over wel of geen dekolonisatie, doch dat ‘het basisprobleem’ werd gevormd door ‘de overgangsperiode’. In zijn ogen stond Nederland met een ‘alleszins redelijk’ beleid een langere overgangsperiode voor dan een onmiddellijke soevereiniteitsoverdracht. Het gekke is dat wie dit boek leest, voortdurend Nederlandse politici ziet die helemaal geen dekolonisatie willen, maar stug vasthouden aan een ‘unie’ en een ‘rijkseenheid’ en een ‘onverbrekelijk verband’ waarbij ‘de hoofdleiding van de Indische Zaken bij de Rijksregering blijft’, zoals de toenmalige hoogleraar koloniale geschiedenis Gerretson dit samenvatte.

Een derde stelling van De Jong is dat de tweede politionele actie een succes was omdat die een militaire overwinning op de Republiek betekende en daardoor de soevereiniteitsoverdracht mogelijk maakte. In zijn ogen was het niet de dwang van de Veiligheidsraad die hiertoe leidde, maar het volkomen nieuwe Plan Beel dat op 26 februari 1949 plots naar voren werd gebracht. De kern daarvan was een snelle vorming van een federale staat Indonesië die met Nederland verbonden was in een Unie met als hoofd koningin Juliana.

Een veel plausibeler verklaring is (mede gezien de wereldopinie, die zich massaal tegen Nederland keerde) dat het Plan Beel weinig meer was dan een wanhopige poging om de droom te redden van een zwak federaal Indonesië dat verbonden bleef met het moederland. Dit was uiteraard veel te laat, na de eerdere blindheid voor de intellectuele wording van het Indische onafhankelijkheidsstreven en na de afwijzing van politieke hervormingen in de jaren twintig en dertig.

Niet ten onrechte hebben J.Th.J. van den Berg en H.A.A. Molleman in hun Crisis in de Nederlandse politiek al in 1974 betoogd dat het Nederlandse politieke systeem de Indonesische kwestie helemaal niet kon verwerken, omdat dit relatief snelle, duidelijke en principiële keuzes vereiste, terwijl de op trage compromissen gestoelde consensusbehoefte van verzuilde coalitieregeringen hiertoe niet in staat was.

Zo is dit brede boek uiteindelijk opmerkelijk smal. Voor een werk van meer dan 800 (niet zelden wel degelijk belangwekkende) pagina’s zijn de eindoordelen op zeer smalle leest geschoeid en steunen zij op een nogal smalle bibliografie, waarin veel recente publicaties ontbreken. Ze lijken voornamelijk overeind gehouden te worden door de behoefte van de auteur een eigen geluid te laten horen in een uitgedoofde discussie die altijd al meer draaide om morele dan om geschiedkundige oordelen.

– Bastiaan Bommeljé

J.J.P de Jong

Avondschot. Hoe Nederland zich terugtrok uit zijn Aziatisch imperium

810 p. Boom, € 34,90

bestellen